36 081 Regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet (Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wvb)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1 EN VOOR IMMIGRATIE & ASIEL / JBZ-RAAD2

Vastgesteld 11 oktober 2022

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet». Deze leden erkennen het belang van het in Nederland op humanitaire wijze opvangen van de grote groep vluchtelingen uit Oekraïne. Graag willen deze leden de regering enkele vragen voorleggen ter verduidelijking van de proportionaliteit, subsidiariteit en tijdelijkheid.

De leden van de fractie van het CDA hebben met instemming kennisgenomen van het koninklijk besluit van 31 maart 2022, houdende inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking alsmede van het wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de regering de opvang van ontheemden uit Oekraïne ziet als een humanitaire verplichting. Graag stellen deze leden de regering nog de volgende vragen.

De leden van de fractie-Nanninga hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en stellen daarover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met stijgende verbazing kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben daarover de nodige vragen.

2. Het koninklijk besluit van 31 maart 2022

De leden van de fractie van de VVD wijzen er op dat noodrecht geen oplossing is voor een complexe opgave die om een duurzame oplossing vraagt. Wordt in dit verband door de regering gewerkt aan een landelijk gecoördineerde structurele en programmatische aanpak van de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne? Kan de regering aangeven wat hierbij de rol van gemeenten en het Veiligheidsberaad is?

De leden van de fractie van het CDA constateren dat het de bedoeling is dat de opvangtaak van de burgemeester beperkt is tot de personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. De opvang van (andere) groepen asielzoekers zou buiten deze taak moeten vallen. Hoe is deze beperking in nationale regels daadwerkelijk gewaarborgd?

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering verder hoe misbruik van de vanuit humanitair oogpunt door gemeenten verzorgde voorzieningen wordt voorkomen, mede gelet op de toepasselijkheid van het voormeld uitvoeringsbesluit op derdelanders uit Oekraïne.

De leden van de fractie van de PVV constateren dat volgens de regering onderhavige noodwet enkel bedoeld is voor de opvang van Oekraïense ontheemden. Op dit moment heeft Vluchtelingenwerk Nederland een rechtszaak tegen de Staat aangespannen om de behandeling van andere asielzoekers gelijk te trekken met Oekraïense ontheemden. Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn voor de toepassing van de Wet verplaatsing bevolking (Wvb) indien de rechter Vluchtelingenwerk Nederland in het gelijk stelt? Kan de regering uitsluiten dat deze wet dan ook op reguliere asielzoekers zal worden toegepast?

Deze leden constateren dat dit staatsnoodrecht door de regering wordt ingezet vanwege «buitengewone omstandigheden» omtrent de mogelijkheden van opvang van ontheemden uit Oekraïne. Onder deze groep vallen echter ook veel «derdelanders» uit onder andere Nigeria en Marokko. Kan de regering aangeven waarom deze derdelanders, gelet op de buitengewone omstandigheden, niet worden doorgestuurd naar hun oorspronkelijke land van herkomst? Kan de regering aangeven waarom het proportioneel zou zijn om staatsnoodrecht mede in te zetten voor deze groep derdelanders? Kan de regering aangeven hoe groot deze groep derdelanders momenteel is?

Deze leden lezen in de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel het volgende: «In de brief van 8 maart 2022 heeft het kabinet aangekondigd dat het voornemens is om daartoe noodrecht in te zetten, indien zich buitengewone omstandigheden voordoen vanwege een zeer grote toestroom van ontheemden uit Oekraïne.»3 Kan de regering concreet aangeven welke criteria zij toepast om te beoordelen in hoeverre er sprake is van «buitengewone omstandigheden» en «een zeer grote toestroom»?

De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting voorts het volgende: «Daarom is begin maart 2022 al aan de burgemeesters gevraagd de noodzakelijke opvang te realiseren, waarbij de voorzitter van elke veiligheidsregio op grond van de Wet veiligheidsregio’s een coördinerende rol vervult. Er is immers sprake van een landelijke crisis ten aanzien van de opvang van ontheemden uit Oekraïne, die elke gemeente en veiligheidsregio kan raken, en daarmee is er ook een crisis van meer dan plaatselijke betekenis.»4 Kan de regering aangeven waarom er is ingezet op opvang in élke gemeente en élke veiligheidsregio? Is de zogenoemde «landelijke crisis» hierdoor niet vooral een politiek-bestuurlijke keuze door alle regio’s met opvang te belasten in plaats van een op zichzelf staande buitengewone omstandigheid? Is deze doel-middel-redenering van de regering om tot inzet van dit staatsnoodrecht te komen niet onzuiver?

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage in de nota naar aanleiding van het verslag: «Een dergelijke separate toepassing is mogelijk in een situatie waarin zich buitengewone omstandigheden voordoen die niet zo ernstig zijn dat zij tot afkondiging van de beperkte of algemene noodtoestand hoeven te leiden, maar wel ernstig genoeg zijn dat over noodwettelijke bevoegdheden moet worden beschikt.»5 Hierbij verwijst de regering naar een uit eigen beweging gegeven advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State hieromtrent. Kan de regering hiervoor ook een specifieke wettelijke grondslag aangeven?

De leden van de fractie van de PVV lezen in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende: «Ik sluit niet uit dat daarbij ook leegstaande opvangvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden ingezet worden als opvang voor asielzoekers aan wie geen opvang in het Aanmeldcentrum Ter Apel kan worden geboden. Uiteindelijk geldt immers voor elk van hen dat zij een beroep doen op bescherming.»6 Deze leden vragen de regering of zij kan uitsluiten dat specifiek op grond van de Wvb door burgemeesters aangewezen voorzieningen voor Oekraïense ontheemden, ingezet worden voor reguliere asielzoekers. Is dit dan geen misbruik van staatsnoodrecht om reguliere activiteiten te organiseren?

De leden van de PVV-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat «het aantal beschikbare plaatsen niet doorslaggevend is voor de noodzaak de artikelen 2c en 4 van de Wvb te activeren».7 Deze leden vragen de regering om aan te geven wat in dit kader dan wél doorslaggevend is en of het aantal beschikbare plaatsen dan irrelevant is.

Verder lezen de leden van de fractie van de PVV in de nota naar aanleiding van het verslag: «Er kan niet mee worden volstaan dat gemeenten deze taak vrijwillig blijven verrichten, omdat buiten kijf staat dat niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien, terwijl wel de zekerheid moet blijven bestaan dat die opvang wordt gerealiseerd.»8 Deze leden vragen de regering om nader te onderbouwen waarom «niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien».

In de reactie op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State lezen de leden van de fractie van de PVV het volgende: «De inwerkingstelling van artikel 2c en 4 van de Wvb is volgens de regering met name gelegitimeerd omdat sprake is van een onmiddellijke bedreiging van de fysieke veiligheid van personen die een veilig heenkomen zoeken als gevolg van oorlog en omdat afwijking van bestaande structuren noodzakelijk is.»9 Vervolgens stelt de regering als argument om de inzet van de Wvb te laten voortduren dat er gewerkt wordt aan een «landelijk gecoördineerde programmatische aanpak». Kan de regering deze leden aangeven waarom het optuigen van zo’n bureaucratisch instrument een legitimatie zou zijn voor de inzet van staatsnoodrecht? Deze leden constateren dat zulks niet in lijn is met de gestelde legitimatie van «onmiddellijke bedreiging van de fysieke veiligheid».

In de reactie op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State lezen de leden van de PVV-fractie voorts het volgende: «De Afdeling acht deze op zichzelf plausibel maar tegelijkertijd, gelet op het bijzondere karakter van artikel 4, niet vanzelfsprekend. In artikel 4, tweede lid, wordt immers door de expliciete verwijzing naar het eerste lid van die bepaling, de ministeriële bevoegdheid specifiek afgebakend en beperkt tot de gevallen van verplaatsing op grond van artikel 2a of 2b. Artikel 2c zoals de regering dat uitlegt, zou een betekenisvolle uitbreiding van de ministeriële bevoegdheid betekenen.»10 In reactie hierop verwijst de regering naar een suggestie in de toelichting van het wetsvoorstel uit 1952. Destijds is er echter niet expliciet voor gekozen om dit in wetgeving te verankeren, evenmin in latere wetswijzigingen. Kan de regering deze leden aangeven hoe legitiem en proportioneel deze uitbreiding van ministeriële bevoegdheid is, terwijl daar een expliciete wettelijke grondslag voor ontbreekt?

De leden van de fractie van de SGP vragen de regering in te gaan op de proportionaliteit van de inzet van staatsnoodrecht. Volgens deze leden moet de inzet van staatsnoodrecht beperkt blijven tot acute noodsituaties. De Wvb is volgens de wetgever bedoeld «voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden» en kan worden gebruikt voor «de verplaatsing van bevolking in het belang van haar veiligheid, van de instandhouding van het maatschappelijk leven of van de uitoefening van de taak van de krijgsmacht». Deze leden merken op dat de wet niet voorzien is voor situaties als waarvoor deze nu is geactiveerd. Immers, op het moment van activering waren nog ruim 10.000 aangewezen plekken voor Oekraïense vluchtelingen niet bezet en was er een grote mate van vrijwilligheid voor opvang onder gemeenten en particulieren. Van een oorlogssituatie of acute noodsituatie was dus geen sprake. De regering voert artikel 2, tweede lid van de Wvb aan als onderbouwing van deze maatregel. Erkent de regering dat dit artikel in het kader staat van voornoemde situaties en derhalve dus niet van toepassing is op de onderhavige omstandigheden? Zo nee, welk onderscheid ziet de regering dan nog tussen vluchtelingen die vanwege oorlog of anderszins vluchten naar Nederland en vluchtelingen uit Oekraïne, aangezien de regering ten aanzien van de inzet van deze noodbevoegdheden wel onderscheid maakt tussen deze groepen? De leden van de fractie van de SGP missen die onderbouwing op dit moment. Deze leden zijn er beducht voor dat de inzet van staatsnoodrecht voor Oekraïense vluchtelingen op termijn kan worden verbreed tot vergaande bevoegdheden, zoals dwang, bij de opvang van reguliere asielzoekers, als een deugdelijke motivatie voor dit onderscheid ontbreekt. Te meer daar de regering in de nota naar aanleiding van het verslag aangaf dat «de huidige, zeer plotselinge toestroom van Oekraïense vluchtelingen zodanig groot is dat met de bestaande structuren niet in de benodigde opvang kon worden voorzien».11

De leden van de fractie van de SGP merken op dat inmiddels ook ten aanzien van de reguliere asielzoekers sprake is van een situatie waarin binnen de bestaande structuren niet in de benodigde opvang kan worden voorzien. Deze leden vragen de regering of dit nu betekent dat in haar ogen de inzet van staatsnoodrecht ook in deze situatie gerechtvaardigd zou zijn. Deze leden ontvangen graag een reflectie van de regering hierop.

De leden van de fractie van de SGP constateren dat het staatsnoodrecht wordt ingezet ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Deze leden constateren eveneens dat de gehele asielketen uit zijn voegen barst. Deze leden vragen de regering of de inzet van het staatsnoodrecht ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen niet een veel groter probleem verbloemt, namelijk het inadequate Nederlandse asielbeleid. Deze leden vragen of in plaats van staatsnoodrecht, niet beter gekeken kan worden naar hervorming van de asielketen waarbij de echte vluchteling geholpen wordt en de migrant zoveel mogelijk in eigen land geholpen wordt. Deze leden vragen eveneens of de inzet van het staatsnoodrecht niet oneigenlijk wordt ingezet nu de reguliere asielketen al zo vol zit dat Oekraïense vluchtelingen daar niet bij kunnen. Iedere onverwachte stijging zorgt al voor een «crisissituatie».

De leden van SGP-fractie is opgevallen dat de activering van de Wvb werd onderbouwd met het argument dat er «voldoende» opvangplekken moesten worden gerealiseerd voor het zeer grote aantal vluchtelingen. In de nota naar aanleiding van het verslag behorend bij het wetsvoorstel verschuift de argumentatie. Daarin wordt vooral benadrukt dat de opvang en verzorging van ontheemden een wettelijke grondslag moest krijgen. Is de regering het met deze leden eens dat staatsnoodrecht, gelet op de wetstekst en -context, niet is bedoeld om de opvang en verzorging van vluchtelingen te organiseren? En heeft de regering signalen ontvangen dat gemeenten en burgemeesters niet bereid zijn deze opvang en verzorging te organiseren, zonder dat hen dat middels deze voortduringswet is opgelegd?

Geen andere noodbevoegdheden

De leden van de fractie-Nanninga ontvangen graag concrete cijfers en toelichting over wanneer er geen noodzaak is voor het verdere gebruik van het noodrecht onder deze wet. De leden van de fractie-Nanninga hebben het dan onder andere over het vorderen van panden. De regering geeft zowel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel12 als in de nota naar aanleiding van het verslag13 aan dat het zich inspant om de inwerkingstelling van dergelijke aanvullende bevoegdheden te voorkomen en tevens dat het op het moment niet proportioneel is. Deze leden merken op dat het verdere gebruik van het noodrecht onder bedoeld wetsvoorstel op deze wijze wel boven de markt blijft hangen. Wanneer de regering van mening is dat de omstandigheden ertoe nopen, namelijk wanneer de beschikbare opvang knelt en andere mogelijkheden zijn uitgeput, kunnen verdergaande noodwettelijke bevoegdheden wel worden geactiveerd. Daarom vernemen de leden van de fractie-Nanninga graag bij welke cijfers qua instroom en beschikbare opvangplekken de regering het wél proportioneel acht om zulke maatregelen in te zetten. Graag ontvangen deze leden een helder en concreet overzicht van de regering.

De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting verder: «Deze wettelijke taak van de burgemeester gaat op dit moment niet gepaard met de activering van (verdergaande) noodwettelijke bevoegdheden. De activering van dergelijke noodbevoegdheden, waarbij ook grondrechten in het geding kunnen zijn, is op dit moment niet proportioneel. Indien de omstandigheden daar om vragen, kan dit echter opnieuw gewogen worden.»14 De leden van de fractie van de PVV constateren dat de regering spreekt over «op dit moment»: kan de regering heel concreet aangeven op welk moment de inzet van die bevoegdheden wel wordt overwogen en wat daarvoor de concrete criteria zijn en op welke specifieke «omstandigheden» wordt gedoeld?

Voorts lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting het volgende over de mogelijkheid het gebruik van panden, niet zijnde woonruimten, te vorderen (artikel 7 Wvb). »Op dit moment is daar echter geen aanleiding toe.»15 Deze leden vragen de regering of de huidige inzet van deze wet op geen enkel moment aanleiding zal zijn om privaat eigendom te vorderen. Zo nee, waarom niet?

Verder lezen de leden van de fractie van de PVV in de nota naar aanleiding van het verslag nog het volgende: «De inwerkingstelling van de bevoegdheid tot het vorderen van gebruik van panden wordt slechts overwogen als er op geen enkele andere (vrijwillige) wijze kan worden voorzien in voldoende opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne. Alle andere mogelijkheden moeten zijn verkend en uitgeput.»16 Deze leden vragen de regering of zij kan aangeven wat de specifieke criteria zijn om vast te kunnen stellen dat er sprake is van «voldoende opvangplekken» en wat de criteria zijn voor «verkend en uitgeput».

3. Duur van de inwerkingstelling

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering of vandaag de dag nog altijd de acute noodzaak bestaat om de opvangtaak van ontheemden uit Oekraïne in Nederland conform dit wetsvoorstel bij burgemeesters te beleggen. Zo ja, kan de regering in een percentage aangeven voor welk deel van de ontheemden uit Oekraïne die op dit moment in Nederland verblijven, de opvang nog niet adequaat geregeld is en of daarbij sprake is van een acute noodsituatie?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of medio september 2022 nog steeds sprake is van een gestage nieuwe instroom van ontheemden uit Oekraïne. Worden de aantallen ontheemden conform de in de Tweede Kamer op 7 juli 2022 aangenomen motie van het lid Van der Plas,17 die pleit voor een maandelijkse analyse van het noodrecht, reeds daadwerkelijk maandelijks gemonitord?

De leden van de fractie-Nanninga vragen de regering of er zicht is op wanneer de noodrechtbepalingen weer buiten werking worden gesteld. De leden van de fractie-Nanninga wijzen erop dat artikel 2, vierde lid, van de Wvb de regering ertoe verplicht om de artikelen 2c en 4 van het wetsvoorstel buiten werking te stellen zodra de omstandigheden dit toelaten. Kan de regering aangeven bij welke toestroom er geen noodzaak meer is voor het noodrecht? Deze leden ontvangen in dit kader graag concrete cijfers.

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de bij dit wetsvoorstel aangenomen motie-Van der Plas18 waarin de regering is verzocht om op maandelijkse basis de proportionaliteit van het noodrecht onder de Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wvb te analyseren en deze analyse de Tweede Kamer toe te laten komen. Deze leden constateren dat inmiddels drie maanden zijn verstreken en vragen de regering om aan te geven of deze analyses inmiddels maandelijks zijn gemaakt en of de regering ook bereid is deze aan de Eerste Kamer toe te laten komen.

De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de nagaande passage in de memorie van toelichting: «De noodzaak tot inwerkingstelling van deze artikelen is ook op het moment van indiening van dit wetsvoorstel nog aanwezig. (...) Die instroom duurt voort: er blijft zich een gestage stroom ontheemden in Nederland melden. Het kabinet houdt er rekening mee dat deze instroom de komende periode aanhoudt, dan wel groter kan worden.»19 Kan de regering aangeven in hoeverre dit momenteel nog steeds het geval is? Kan de regering tevens aangeven in hoeverre locaties bedoeld voor de opvang van Oekraïense ontheemden inmiddels overcapaciteit kennen en in hoeverre deze inmiddels (tevens) worden ingezet voor reguliere asielzoekers en/of statushouders?

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering ― gelet op de bij dit wetsvoorstel aangenomen motie-Stoffer20 om «uiterst terughoudend om te gaan met de inzet van staatsnoodrecht en bijbehorende verregaande maatregelen, en de inzet hiervan te beperken tot (acute) noodsituaties» ― om aan te geven waarom zij onder de huidige omstandigheden deze inzet van staatsnoodrecht nog langer laat voortduren. Deze leden vragen de regering of de voortduring van deze wet, mede gelet op voormelde motie, niet zo snel mogelijk beëindigd moeten worden, nu er geen sprake meer is van een acute noodsituatie.

In de nota naar aanleiding van het verslag wijzen de leden van de fractie van de PVV op de volgende passage: «Op dit moment zijn er meer bedden georganiseerd voor ontheemden uit Oekraïne dan nodig zijn.»21 Deze leden vragen of de regering, gelet op deze constatering, kan aangeven waarom er dan nog sprake zou zijn van «buitengewone omstandigheden» waarvoor activering van staatsnoodrecht proportioneel zou zijn.

De leden van de PVV-fractie lezen voorts in de nota naar aanleiding van het verslag: «Dat moment is bereikt als weer door middel van de reguliere (wettelijke) structuren, en dus buiten de huidige noodwettelijke kaders, in de benodigde opvang kan worden voorzien.»22 Deze leden vragen de regering om concreet aan te geven hoe en op basis van welke criteria «dat moment» wordt gewogen. Kan de regering aangeven hoe zij de verplichting om de artikelen uit de Wvb buiten werking te stellen invult en welke stappen zij onderneemt om te voorkomen dat dit onnodig lang wordt uitgesteld?

De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de reactie van de regering op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State: «Tegelijkertijd kan er niet mee worden volstaan dat zij deze taak vrijwillig blijven verrichten, nu duidelijk is dat niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien, terwijl de zekerheid moet bestaan dat die opvang wordt gerealiseerd.»23 Deze leden vragen de regering om aan te geven, nu er zelfs overcapaciteit is in de gerealiseerde opvang en daarmee zekerheid, of het noodzakelijkheidsvereiste van deze noodwetgeving nog wel van toepassing is, nu ― indien dit niet het geval is ― het buiten werking stellen van de Wvb-bepaling voor de hand ligt.

De leden van de fractie van de SGP vragen de regering om nut en noodzaak van deze voortduringswet op dit moment toe te lichten. Deze leden wijzen erop dat de desbetreffende artikelen van de Wvb op 31 maart 2022 zijn geactiveerd bij koninklijk besluit om de opvang van Oekraïense vluchtelingen te organiseren. Inmiddels is een half jaar verstreken. Deze leden vragen de regering dan ook welke maatregelen zij heeft genomen om de inzet van het staatsnoodrecht af te bouwen in de achterliggende periode, afgezien van het aankondigen van een tijdelijke wet ter vervanging van deze noodbevoegdheden. De regering heeft eerder aangegeven de Wvb niet langer in te willen zetten dan strikt noodzakelijk is. Deze leden vragen de regering wanneer er geen sprake meer is van strikte noodzakelijkheid, als dat na een half jaar nog steeds niet het geval is. Om welke reden is de inzet van staatsnoodrecht op dit moment nog noodzakelijk?

4. Financiële gevolgen en regeldruk

De leden van de fractie-Nanninga vernemen graag van de regering welke maatregelen zij neemt om de burgemeesters te ondersteunen bij de opvang van Oekraïense vluchtelingen, naast het kosteloos stellen.

5. Overig

De leden van de CDA-fractie merken op dat volgens de systematiek van de Wvb de burgemeester het aangewezen bestuursorgaan is om – uitsluitend in het geval van buitengewone omstandigheden – voor opvang te zorgen. Met een aangekondigde wetswijziging wordt beoogd een wettelijke taak bij gemeenten te beleggen om opvangvoorzieningen te faciliteren, ook zonder dat sprake is van buitengewone omstandigheden. Hoe verhoudt in dit verband de behartiging van het belang dat alle gemeenten hun bijdrage leveren aan een humane en duurzame opvang van asielzoekers, zich volgens de regering tot het grondwettelijk uitgangspunt dat gemeenten hun eigen huishouding mogen regelen?

De leden van de fractie-Nanninga wijzen erop dat de regering tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangaf dat «het kabinet intensief inzet op het oplossen van de huidige problemen door het maximaal verwerven van meer, zoveel mogelijk duurzaam beschikbare, opvanglocaties»24 als reactie op het gebruik van het noodrecht. Deze leden lezen daarbij niets over het bevorderen van de uitstroom, terwijl dat juist cruciaal is voor het oplossen van het asielprobleem. Is de regering het met de leden van de fractie-Nanninga eens dat het gebruik van deze noodbepaling aangeeft dat er meer gedaan moet worden om de uitstroom significant te verhogen? Zo ja, welke concrete (extra) maatregelen worden er genomen naar aanleiding van het gebruik van dit noodrecht?

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering of zij kan aangeven wat zij tot nu toe heeft gedaan om de bij dit wetsvoorstel aangenomen motie-Van Haga25 om «topprioriteit te maken van het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen» uit te voeren en welke concrete acties zij hiertoe (verder) gaat uitvoeren.

De leden van de PVV-fractie wijzen op de volgende passage in de memorie van toelichting: «Belangrijker is dat de benodigde coördinatie op regionaal niveau reeds wordt voorzien door de (voorzitters van de) veiligheidsregio’s.»26 Deze leden vragen de regering om aan te geven hoe de democratische controle en verantwoording van de activiteiten van de voorzitters van de veiligheidsregio’s bij de inzet van deze wet is geborgd. Kan de regering aangeven of de betrokken volksvertegenwoordigingen onverkort kunnen beschikken over alle verslagen, documentatie, correspondentie en alle andere relevante stukken van de voorzitters van de veiligheidsregio’s om de controlerende taak bij de inzet van dit staatsnoodrecht adequaat te kunnen uitvoeren?

De leden van de fractie van de PVV merken voorts op dat de regering in de reactie op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State het volgende stelt: «De regering onderschrijft dat een voortduringswet is bedoeld om uitdrukking te geven aan de wettelijke verplichting om een voorstel van wet in procedure te brengen over het voortduren van in werking gestelde noodwettelijke bepalingen. Dit sluit echter niet uit dat het mogelijk is om in een voortduringswet ook wijzigingen van, in dit geval, de Wvb voor te stellen. Een voortduringswet is immers óók een voorstel van wet in formele zin. De voorgestelde wijzigingen kunnen thans niet worden gemist, omdat het onverkort handhaven van de artikelen 12, 15 en 18 geen mogelijkheid is.» 27 Deze leden betogen dat het meenemen van zulke inhoudelijke wetswijzigingen voor het parlement een onnodige drempel kan opwerpen om haar bevoegdheid te gebruiken het noodrecht buiten werking te stellen door de voortduringswet te verwerpen. Kan de regering deze leden aangeven waarom zij het parlement, gelet op het vorenstaande, toch confronteert met «onmisbare» wijzigingen en waarom deze niet zijn aangeboden in een separaat wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de SGP constateren dat een goede escalatieladder voor de inzet van de verschillende onderdelen van de Wvb nog altijd ontbreekt. Deze leden vragen de regering te komen met een dergelijke ladder, inclusief de parlementaire controle en betrokkenheid op de verschillende momenten van activering van deze bevoegdheden. Deze leden vragen de regering daarbij extra aandacht te besteden aan de rol van de Eerste Kamer. Hoe wordt de rol van de Eerste Kamer in dezen geborgd? Deze leden vragen tevens aandacht voor een escalatieladder voor de inzet van het staatsnoodrecht. Kan de regering aangeven op welk moment het staatsnoodrecht moet worden afgebouwd en welke wegen nog meer zijn verkend om het vluchtelingenvraagstuk op te lossen? Waarom is niet meer gekeken naar de vrijwillige bereidheid van gemeenten en onder andere kerkgenootschappen, om Oekraïense vluchtelingen op te vangen? Ondermijnt dit niet het gezag en oplossingsbereidheid van de lokale overheden?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering wat de stand van zaken is van de tijdelijke wet en wanneer deze wet naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

De commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord van de regering en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Faber-Van de Klashorst

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (Fractie-Frentrop) en Krijnen (GL).

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV) (voorzitter), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66) (ondervoorzitter), Van Rooijen (50PLUS), Van den Berg (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Doornhof (CDA), Karimi (GL), Veldhoen (GL), Vos (PvdA), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Dittrich (D66), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (Fractie-Frentrop).

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 3, p. 1.

X Noot
4

Idem, p. 2.

X Noot
5

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 3.

X Noot
6

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 7.

X Noot
7

Idem, p. 13.

X Noot
8

Idem, p. 8.

X Noot
9

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 4, p. 4.

X Noot
10

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 4, p. 5.

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 4.

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 3, p. 3.

X Noot
13

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 15.

X Noot
14

Idem, p. 3.

X Noot
15

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 3, p. 3.

X Noot
16

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 3.

X Noot
17

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 13.

X Noot
18

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 13.

X Noot
19

Idem, p. 2.

X Noot
20

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 11.

X Noot
21

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 6–7.

X Noot
22

Idem, p. 17.

X Noot
23

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 4, p. 3.

X Noot
24

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 7, p. 19.

X Noot
25

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 8.

X Noot
26

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 3, p. 5.

X Noot
27

Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 4, p. 7–8.

Naar boven