36 063 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 25 november 2022

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD en CDA.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet integraal kan ingaan op de vragen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Bij de beantwoording van dergelijke vragen voor de wetsvoorstellen binnen het pakket Belastingplan 2023 is ervoor gekozen om, waar een fractie heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel van deze commentaren te reageren, daarop in te gaan bij het betreffende onderwerp. Dit betekent dat bij dit wetsvoorstel niet integraal zal worden ingegaan op het commentaar van de NOB. In dit kader wil ik ook graag wijzen op de discussie die vorig jaar heeft plaatsgevonden in de Tweede Kamer met mijn ambtsvoorganger over het integraal beantwoorden van vragen van (fiscale) beroepsorganisaties. Ik deel deze mening. Bij het opstellen van fiscale wetgeving gaat het kabinet veelvuldig in gesprek met beroeps- en belangenorganisaties, die over veel expertise beschikken. Deze expertise kan bijdragen aan de totstandkoming van beter beleid en wetgeving. Wanneer deze organisaties hun adviezen delen met het parlement, kunnen ook Kamerleden deze technische expertise benutten. Het kabinet hecht aan een evenwichtige dialoog en wil daarbij graag alle verschillende geluiden uit de samenleving betrekken. Ik vind het echter niet vanzelfsprekend om integraal alle vragen van bijvoorbeeld de NOB te beantwoorden

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de zogenoemde «advertentievrijstelling» uit Richtlijn (EU) 2021/5141 (dit is de richtlijn die met het onderliggende wetsvoorstel wordt geïmplementeerd in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, ook wel DAC7) zich verhoudt tot het feit dat platformexploitanten wel dienen te rapporteren over transacties die op basis van een advertentie op het platform uiteindelijk buiten het platform plaatsvinden (bijvoorbeeld via een contante transactie). De advertentievrijstelling houdt in dat software die zonder enige verdere interventie uitsluitend het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers mogelijk maakt, niet als platform wordt gezien.2 Te denken valt aan websites waarop aanbiedingen of advertenties worden weergeven die onder de categorie relevante activiteiten3 zijn te scharen, maar waarbij de software verder geen enkele betrokkenheid heeft, zoals in de vorm van een chatfunctie. Voor dergelijke software geldt dat het voor een gebruiker niet mogelijk is om via die software in contact te treden met de verkoper. Als sprake is van de advertentievrijstelling is geen sprake van een platform en is er, zoals de leden terecht opmerken, ook geen rapportageverplichting. Het verschil tussen bovengenoemde software en een platform in de zin van Richtlijn (EU) 2021/514 is dat laatstgenoemde verkopers in staat stelt verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van een relevante activiteit en daarbij dus méér doet dan het louter aanbieden van advertenties zonder verdere interventie. Een dergelijk platform heeft een rapportageverplichting als dat platform weet of redelijkerwijs kan weten dat een transactie heeft plaatsgevonden, en daarbij ook weet of redelijkerwijs kan weten wat de hoogte van de daarbij betrokken tegenprestatie is. Ook als een transactie buiten een platform plaatsvindt (bijvoorbeeld door contante betaling) kan een platform aan deze vereisten voldoen, bijvoorbeeld omdat hierover een terugkoppeling wordt gegeven door de verkoper of de gebruiker. Als niet aan deze vereisten wordt voldaan, is geen sprake van een rapportageverplichting. Het bovenstaande betekent dat een software die alleen advertenties weergeeft dus mogelijk wél onder de advertentievrijstelling valt, en een platform dat niet alleen advertenties weergeeft maar bijvoorbeeld ook een chatfunctie aanbiedt, níet onder de advertentievrijstelling valt. Als laatstgenoemd platform ook wetenschap heeft van de transacties die plaatsvinden én wetenschap heeft van de tegenprestatie die daarmee is gemoeid, geldt voor hem ook een rapportageverplichting. Een dergelijk platform is immers in staat om aan de belastingautoriteiten te rapporteren over de inkomsten die verkopers bij dat platform via dat platform hebben vergaard. Het doel daarvan is transparantie en een eerlijke belastingheffing. Voor de eerdergenoemde software is dergelijke rapportage niet mogelijk.

Daarnaast vragen zij hoe de gevraagde inspanning van de platformexploitant om vast te stellen of een advertentie buiten het platform om tot een transactie heeft geleid en met welke tegenprestatie, zich verhoudt tot de toekomstige Digital Services Act, nu nog eCommerce Richtlijn. Zij vragen in het bijzonder naar het verbod op algemene toezichtsverplichting. Zoals ook hierboven beantwoord, heeft een platformexploitant alleen de rapportageverplichting wanneer deze weet of redelijkerwijs kan weten dat een transactie via het platform is afgesloten en wat de hoogte van de tegenprestatie is. Als dit niet het geval is, is er geen rapportageverplichting. Het is niet nodig dat het platform hiervoor extern onderzoek verricht of nieuwe procedures in het leven roept. Er is derhalve ook geen overlap met de toekomstige Digital Services Act.

Verder vragen zij wat er gebeurt als het bedrag dat een rapporterende platformexploitant aan de Belastingdienst als tegenprestatie doorgeeft, niet het daadwerkelijke bedrag is dat de verkoper van dat platform (bijvoorbeeld contant) heeft ontvangen. Voorts vragen zij bij welke partij de bewijslast ligt van de tegenprestatie. Onderhavig wetsvoorstel creëert een rapportageverplichting voor rapporterende platformexploitanten. Deze rapportage leidt tot meer transparantie over de inkomsten die via het platform zijn behaald, met als doel een eerlijke belastingheffing. Een rapporterende platformexploitant is gehouden om de informatie die hij aan de Belastingdienst doorgeeft, óók aan zijn verkopers door te geven. Verkopers kunnen die informatie betrekken bij het doen van hun belastingaangifte. Als daarbij blijkt dat hun inkomsten afwijken van het bedrag dat het platform eerder heeft doorgegeven, dienen verkopers zelf het juiste bedrag aan inkomsten in hun aangifte op te nemen. Van belang is in ieder geval dat de Belastingdienst via de platformexploitant weet dat een verkoper inkomsten heeft ontvangen via een platform, en ook hoeveel die inkomsten ongeveer bedragen. Als blijkt dat het bedrag dat de Belastingdienst gerapporteerd heeft gekregen afwijkt van het bedrag dat een verkoper aangeeft te hebben ontvangen, kan de Belastingdienst hiernaar nader onderzoek verrichten. Dit proces verloopt via de gebruikelijke procedures en wet- en regelgeving, waarbij de Belastingdienst bijvoorbeeld vraagt om meer informatie of bewijsstukken.

Tot slot vragen zij wat hiervan de impact is op de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst. De uitgevoerde uitvoeringstoets geeft meer in detail inzicht in de uitvoeringsconsequenties van dit voorstel, zoals aantallen fte, tijd en budget. De Belastingdienst doet zijn uiterste best om de uitvoeringstaken zo klantvriendelijk en efficiënt mogelijk uit te voeren. Het onderhavige wetsvoorstel draagt hieraan bij, gezien de doelstellingen van transparantie en eerlijke belastingheffing. Hierdoor kan de Belastingdienst het toezicht zo efficiënt mogelijk inrichten. Daarom zal bij het toezicht op platformverkopers, net als bij het overige toezicht, een effectieve mix van handhavingsinstrumenten worden ingezet, zoals toezicht in de actualiteit en toezicht vooraf. In de uitvoeringstoets is rekening gehouden met structureel 92 FTE. Om de uitvoeringslasten te beheersen wordt eerst nader onderzoek uitgevoerd naar de verdere duiding en opvolging van de ontvangen rapportages.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104/1).

X Noot
2

Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU.

X Noot
3

Onder een relevante activiteit wordt verstaan de verhuur van onroerende zaken, de verrichting van persoonlijke diensten, de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen. Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU.

Naar boven