36 037 Voorstel van de leden Paternotte en Segers tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het als ongeoorloofd gedrag aanmerken van het bedreigen van een persoon

Nr. 3 VERSLAG

Vastgesteld 31 maart 2022

De commissie voor de Werkwijze, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend voorstel van de leden Paternotte en Segers, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel voldoende voorbereid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van de leden Paternotte en Segers tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het als ongeoorloofd gedrag aanmerken van het bedreigen van een persoon. Deze leden delen het belang van een veilige werkomgeving waarin Kamerleden vrijuit kunnen spreken, wat past bij de waardigheid van het instituut Tweede Kamer. Zij steunen derhalve het voorstel om het bedreigen van een persoon expliciet te vermelden in het Reglement van Orde. Zij hebben geen aanvullende vragen of opmerkingen over het voorliggende voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde daartoe.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de leden Paternotte en Segers tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het als ongeoorloofd gedrag aanmerken van het bedreigen van een persoon. Deze leden hebben hierover geen nadere opmerkingen of vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de leden Paternotte en Segers tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het als ongeoorloofd gedrag aanmerken van het bedreigen van een persoon. Deze leden hebben over het voorstel enkele vragen.

De initiatiefnemers beperken de grond om in het debat in te grijpen tot het strikt noodzakelijke, namelijk «het bedreigen van een persoon». De leden van de CDA-fractie vragen of de gekozen formulering tegelijk duidelijk genoeg en voldoende objectief is. Wanneer is iets een bedreiging? Wanneer is iets ongeoorloofd? Onderkennen de initiatiefnemers dat ieder mens een eigen normenkader heeft, wanneer iets dusdanig intimiderend is dat men zich niet langer vrij voelt om zijn mening te uiten? Is het de bedoeling van de initiatiefnemers dat ieder Kamerlid hierin zijn grens duidelijk aangeeft of is het normenkader van de betreffende voorzitter hierin leidend?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader in te gaan op de relatie tussen uitlatingen gedaan in de plenaire zaal en op sociale media en eventuele bedreigingen van Kamerleden, bewindspersonen en ambtenaren die daarvan het gevolg zijn. Deze leden herinneren aan het debat over de omgangsvormen in de Kamer op 9 maart jl. In dat debat heeft de Kamervoorzitter aangegeven dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bezig is met een onderzoeksproject over dit onderwerp. Zij vragen de initiatiefnemers of het bedoelde onderzoek aanknopingspunten kan bieden voor uitwerking of toepassing van hun voorstel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben het voorstel van de leden Paternotte en Segers gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden zijn het uiteraard met de initiatiefnemers eens dat het bedreigen van een persoon ongeoorloofd is, zowel binnen als buiten het parlement. Zij onderschrijven ook het verregaande recht om in het politieke debat vrij te kunnen spreken. Zij vragen of de initiatiefnemers kunnen expliciteren wat zij onder bedreiging verstaan. Wordt hierbij aansluiting gevonden bij de juridische definitie van bedreiging, zoals volgt uit artikel 285 in het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, kunnen de initiatiefnemers dan nader onderbouwen wat zij onder bedreiging verstaan? Kunnen zij aangeven bij welke uitspraken die in de afgelopen jaren in het parlement gedaan zijn er geen grond bestond voor de voorzitter om in te grijpen op basis van het Reglement van Orde, maar door deze voorgestelde wijziging wel? Kunnen zij aangeven wanneer een bedreiging bijvoorbeeld niet valt onder beledigend taalgebruik of de orde verstoort, zoals beschreven in artikel 58 van het huidige Reglement van Orde? Zijn de initiatiefnemers het met de genoemde leden eens dat gelegenheidsargumenten geen goede basis zijn voor een wijziging van het Reglement van Orde? Zo nee, waarom niet?

De voorzitter van de commissie, Bergkamp

De griffier van de commissie, Goorden

Naar boven