Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8.16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel d vervalt «en».
2. De punt aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door «; en».
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het bedreigen van een persoon.
B
In artikel 8.17, eerste lid, onder b, wordt «of instemming te betuigen met of aan
te sporen tot onwettige handelingen» vervangen door «instemming te betuigen met of
aan te sporen tot onwettige handelingen, of een persoon te bedreigen.».
C
In artikel 12.1, tweede lid, wordt «onder a tot en met e,» vervangen door «onder a
tot en met f,».
Toelichting
In voorliggend voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal wordt «het bedreigen van een persoon» expliciet aangemerkt als
ongeoorloofd gedrag in de plenaire vergadering, waarna de Voorzitter Kamerleden – die
zich aan dit gedrag schuldig hebben gemaakt – zal waarschuwen (art. 8.16), bij het
niet terugkomen van de bedreiging of het voortgaan met het bedreigen het woord kan
ontnemen (art. 8.17) en uiteindelijk kan uitsluiten van de vergadering (art. 8.18).
Het voorstel werkt ook uit naar commissievergaderingen (via art. 7.13, derde lid)
en het doorzenden van schriftelijke vragen (via artikel 12.1, tweede lid).
De afgelopen jaren hebben wij voorbeelden gezien waarin bedreigingen gericht tegen
een persoon de vrijheid van meningsuiting onwenselijk kunnen beperken. De gevoelens
van onveiligheid die door deze vorm van intimidatie ontstaan, beletten sprekers immers
om zich vrij te voelen alles te zeggen wat zij wensen. Juist omdat initiatiefnemers
het vrije woord het grootste goed binnen de Kamer achten, vinden zij deze grond om
in te grijpen noodzakelijk. Initiatiefnemers zijn zich bewust van de waarde van de
parlementaire immuniteit. Dit is een belangrijk concept dat beschermd dient te worden.
Daarom beperken initiatiefnemers de grond om in het debat in te grijpen tot het strikt
noodzakelijke, namelijk «het bedreigen van een persoon». Initiatiefnemers maken kenbaar
dat het hen te doen is om de intimidatie richting de persoon die zij ongeoorloofd
vinden – niet om de «inhoudelijke» boodschap die met dergelijke intimidatie gemoeid
kan gaan. Want juist het raken van de persoon zorgt er bij deze vormen van intimidatie
voor dat iemand zich niet langer vrij voelt om zijn mening te uiten.
Alleen als alle gekozen Tweede Kamerleden vrijuit kunnen praten, kunnen zij hun werk
het beste doen. Juist om ervoor te zorgen dat het vrije woord kan blijven bestaan
in de Tweede Kamer, doen initiatiefnemers het voorstel om in het Reglement op te nemen
dat bij een bedreiging gericht tegen een persoon de sancties uit de artikelen 8.16
tot en met 8.18 van het Reglement kunnen worden opgelegd.
Hiertoe wordt via onderdeel A een nieuw onderdeel f toegevoegd aan artikel 8.16, eerste
lid, van het Reglement, de centrale bepaling over ongeoorloofd gedrag tijdens plenaire
vergadering. De onderdelen B en C strekken tot het aanpassen van verwijzingen naar
het artikellid in de artikelen 8.17 en 12.1.
Paternotte
Segers