36 031 (R2161) Regels omtrent de instelling van het Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling (Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling)

Nr. 8 VERSLAG VAN DE STATEN VAN CURAÇAO

Ontvangen 19 mei 2022

De in de Staten van Curaçao aanwezige fracties van de MFK, PNP, PAR, MAN, KEM en TPK hebben kennisgenomen van het onderhavige voorstel van rijkswet en hebben de volgende op- en aanmerkingen.

Aanloop tot de behandeling van het voorstel van rijkswet in de Staten van Curaçao

Alvorens over te gaan tot de op- en aanmerkingen van de respectievelijke fracties in de Staten, volgt hier een uiteenzetting van de diverse ontwikkelingen binnen de Staten met betrekking tot het voorstel van Rijkswet houdende regels omtrent de instelling van het Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling (hierna: «voorstel van rijkswet COHO»).

Op 11 februari 2022 ontvingen de Staten van Curaçao uit handen van de Gouverneur van Curaçao een Koninklijke boodschap (no. RV-22/007/JW), waarin de Gouverneur het voorstel van rijkswet COHO, met toebehoren aan de Staten aanbiedt.

Op 25 februari 2022 ontvingen de Staten een nota van wijziging op het voorstel van rijkswet COHO.

Op 9 maart kwam bij de Staten binnen een mailbericht afkomstig van de commissiegriffier van de vaste Commissie Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal, waarin zij aangeeft dat de Commissie Koninkrijksrelaties in haar procedurevergadering van woensdag 9 maart 2022, heeft besloten de termijn voor het leveren van inbreng voor het voorstel van rijkswet COHO vast te stellen op 20 april 2022.

Op 25 maart 2022 schreven de Voorzitters van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten een gezamenlijke brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, waarin zij verzoeken de termijn voor het inbrengen van een verslag terzake het voorstel van rijkswet COHO uit te stellen tot 17 juni 2022.

Een reactie op dit schrijven zijdens de Tweede Kamer kwam per brief d.d. 6 april 2022. De brief vermeldt de beslissing van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties dat de inlevertermijn voor het verslag heeft verplaatst van 20 april naar 13 mei 2022.

Reeds in november 2021 (vergadering van de Centrale Commissie van 26 november 2021 met vervolg op 21 april 2022), is de Staten begonnen met een traject om zich te laten informeren over een aanstaand voorstel van rijkswet COHO, welke op dat moment nog niet officieel was bekendgemaakt, maar dat de gemoederen op het eiland bezighield. Ter gelegenheid van deze Centrale Commissievergadering, heeft de Ministerpresident van Curaçao, op 26 november 2021 globale informatie verschaft over het traject van het voorstel van rijkswet en de mogelijke implicaties daarvan.

Nadat het voorstel van rijkswet COHO in februari 2022 is binnengekomen bij de Staten, is een consultatieronde van start gegaan, waarin diverse (juridische) experts zijn aangehoord in de Staten. In totaal hebben vijf experts vanuit hun kennis en ervaring informatie gedeeld met de Staten van Curaçao in een Central Commissievergadering, bestaande uit twee (2) sessies gehouden op 14 en 24 maart 2022. De volgende experts zijn geconsulteerd: dhr. mr. dr. A Bakhuis, mw. mr. S. Camelia-Römer, dhr. drs. D. Orphelin, dhr. mr. E. Ys en dhr. mr. dr. R. Martha.

Ook hebben de Staten zich laten informeren door middel van een technische briefing van ambtenaren die betrokken zijn bij de totstandkoming van het voorstel van rijkswet COHO. Dit is gebeurd tijdens een Centrale Commissievergadering van 22 april 2022.

Na de hierboven genoemde reeks van voorbereidende vergaderingen, zijn de Staten op 26 april 2022 in debat gegaan met de Ministerpresident over het voorstel van rijkswet COHO. Staande die Openbare Vergadering van de Staten heeft de Ministerpresident de navolgende documenten aan de Statenleden verstrekt:

  • een brief d.d. 28 maart 2022 (nr. 2022/009757), afkomstig van de Ministerpresident, dhr. G. Pisas, aan de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering, mw. A. van Huffelen, met als onderwerp «Behandeling resterende autonomie-ondermijnende en overige ongunstige bepalingen in het voorstel voor de consensusrijkswet COHO»;

  • een advies van de Raad van Advies van Curaçao d.d. 24 augustus 2021 (no. RA/25–21-RW), terzake het voorstel van rijkswet COHO.

Na afloop van het debat met de Ministerpresident hebben de Staten een drietal moties aangenomen.

In motie nr. I geven de Staten steun aan de hierboven genoemde brief van de Ministerpresident van 28 maart 2022.

Motie nr. III is unaniem aangenomen (21 stemmen vóór; 0 stemmen tegen) en vraagt de aandacht van de overige vertegenwoordigende lichamen en regeringen in het Koninkrijk om aandacht voor negen (9) in de motie opgesomde punten m.b.t. het voorstel van rijkswet COHO.

Van 4 t/m 6 mei 2022 is in Sint Maarten een Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) gehouden tussen delegaties van de Staten van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

De vier delegaties hebben aan het einde van de plenaire gedachtewisseling zes aandachtspunten geformuleerd:

  • 1) de vrije keuze van landen voor het aangaan van onderlinge regelingen en de te kiezen vorm, temeer daar het in beginsel autonome landsaangelegenheden betreft;

  • 2) de positie en rol van de Staten en de Staten-Generaal bij de totstandkoming van consensusrijkswetten;

  • 3) het verschil in rechtsgrondslag tussen consensusrijkswetten en overige rijkswetten en onderlinge regelingen;

  • 4) dialoog, onderlinge afstemming en een open en respectvolle verstandhouding dienen voorop te staan bij het verkrijgen en behouden van consensus;

  • 5) het vaststellen van de termijn genoemd in artikel 16 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden voor het uitbrengen van schriftelijk verslag door het vertegenwoordigende lichaam van het land, waarin de regeling zal gelden;

  • 6) het belang van onderlinge afstemming en dialoog tussen volksvertegenwoordigers voorafgaand aan en tijdens de formele wetsbehandeling in de Staten-Generaal.

De delegatie uit de Staten van Curaçao heeft tijdens het IPKO verwezen naar de in hun Staten aangenomen moties van 26 april 2022.

Ook is tijdens het IPKO gezamenlijk afgesproken dat de termijn voor het inbrengen van een verslag inzake het voorstel van rijkswet COHO wordt vastgesteld op 20 mei 2022.

Op 12 mei 2022, in een Centrale Commissievergadering hebben de fracties uit de Staten van Curaçao zich officieel uitgelaten over hun standpunten inzake het voorstel van rijkswet COHO.

Hieronder volgt een uiteenzetting van die standpunten met de daarbij gemaakte op- en aanmerkingen per fractie.

Op- en aanmerkingen vanuit de fracties

De PAR-fractie is verheugd over het feit dat eindelijk de dag is aangekomen om zich officieel te kunnen uitlaten over het voorstel van rijkswet COHO dat thans op tafel ligt. Het voorstel van rijkswet COHO doet denken aan de vijf rijkwetten die bij de ontmanteling van de Nederlandse Antillen op 10-10-10 in werking zijn getreden en die tot heden van kracht zijn. Als gevolg van het COVID-19 pandemie heeft Curaçao een beroep gedaan op het Koninkrijk door liquiditeitssteun aan te vragen om te kunnen omgaan met de crisis. In totaal werd om en nabij NAf. 911 miljoen geleend. In het verlengde daarvan zijn door Nederland voorwaarden gesteld tegenover de geldleningen. Onder meer is als voorwaarde gesteld dat er hervormingen moeten worden doorgevoerd en dat meer ontwikkeling moet komen op Curaçao. Zo is de gedachte van een COHO ontstaan. Tegen voorwaarden zijn niet zonder slag en stoot aangenomen; na een langdurig proces is de regering uiteindelijk akkoord gegaan met een voorstel van rijkswet dat nu op tafel ligt ter behandeling door de vertegenwoordigende lichamen in het Koninkrijk. Voorafgaand aan de behandeling in de Staten van Curaçao is een traject doorlopen waarbij diverse experts zijn gehoord en uiteindelijk hebben de Staten moties aangenomen. Ook de verschillende adviesraden in het Koninkrijk, zoals de Raad van State van het Koninkrijk en de Raden van Advies van de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk hebben over het voorstel van rijkswet COHO advies uitgebracht. De rode draad uit die adviezen is dat op moment dat de landen grote bedragen als lening ontvangen, dit gepaard gaat met voorwaarden terzake hervormingen en ontwikkeling. De fractie kan zich vinden in de gedachte dat hervormingen en ontwikkeling noodzakelijk zijn om economische groei te bevorderen. Herstructureren van de openbare financiën, het onderwijs en de wijze waarop de overheid functioneert zijn allemaal onderdelen die ook belangrijk zijn. Dit dient echter gepaard te gaan met de eigen verantwoordelijkheid die wij als autonoom land dienen te blijven dragen. Die autonomie moet blijven bestaan en in die zin kan het niet zijn dat er een COHO wordt ingesteld als een soort bestuurslaag boven het bestaande bestuur van het land.

Aandacht moet ook worden besteed aan de plannen die ten uitvoer moeten komen, wil men komen tot bevredigende resultaten. Het voorstel zoals het nu op tafel ligt, gaat uit van een duur van zes jaar. Dit kan telkenmale worden verlengd voor twee jaar. De PAR-fractie heeft daar moeite mee. Als je de reeds bestaande consensusrijkswetten bestudeert, zoals bijvoorbeeld de Rft, dan merk je dat steeds opnieuw de criteria voor het beëindigen van die rijkswet niet gehaald worden, waardoor verlenging volgt. Het is dan ook aan te raden om met het instellen van een COHO, heldere criteria te formuleren, waardoor gericht kan worden toegewerkt naar de beëindiging van de werking van de rijkswet COHO.

Voor wat betreft de begroting, kun je nergens in het voorstel van rijkswet COHO teruglezen welke bedragen of wat voor percentage aan geld vanuit het Koninkrijk als input voor de landen ten behoeve van de plannen wordt vastgesteld. Hoeveel geld zal straks jaarlijks in de economie van de landen worden geïnjecteerd? Dit moet worden geregeld, zodat de landen erop kunnen rekenen op moment dat zij dat nodig achten. Weliswaar is geregeld dat vanuit de ministeries en vanuit COHO geld beschikbaar kan worden gesteld, maar om hoeveel geld het gaat, is niet duidelijk. Vast staat dat Nederland een vast percentage van haar Bruto Nationaal Product beschikbaar stelt voor ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden (0.7%), hetgeen uitkomt op ongeveer 4 à 5 miljard euro. Het is zaak om nu een soortgelijke norm af te spreken en vast te leggen in de rijkswet, zodat daarop kan worden gepland voor de toekomstige ontwikkeling van het land.

Verder wordt verwezen naar wat de fractie beschouwd als een gevaar, voor wat betreft het stopzetten van de financiële steun op moment dat een land niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Hoe denkt de Tweede Kamer hierover?

De landspakketten die reeds in uitvoering zijn moeten concreter gemaakt worden. Dit is ook het standpunt van de Raad van State. Zonder duidelijke criteria daarvoor, kunnen de landen in problemen komen op moment dat zij moeten kunnen rekenen op financiële steun.

Naast geld gaat het ook om de noodzaak voor technische bijstand en capaciteit voor het implementeren van de plannen die op tafel liggen.

COHO zal toezichtstaken toebedeeld krijgen. Het is in die zin belangrijk om stil te staan bij de bemensing van het orgaan. In het voorstel worden nu criteria als affiniteit met de landen in het Caribisch gebied genoemd, maar dat is volgens de fractie niet voldoende. De PAR-fractie meent dat de landen zelf een persoon moeten kunnen benoemen het COHO. Alleen op deze wijze kan Curaçao erop kunnen rekenen dat een lid van het COHO vanuit oogpunt van Curaçao naar bepaalde aspecten kijkt. Hoeveel begrip is er voor de wijze waarop de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk functioneren? Deze landen zijn niet te vergelijken met gemeenten en dorpen in Nederland. Het zijn weliswaar kleine gebieden, maar ze hebben autonome bevoegdheden en dragen de verantwoordelijkheden voor bijvoorbeeld een eigen (lucht)haven. Als klein land die verantwoordelijkheden draagt, kan het voorkomen dat je de hulp moet inroepen van buitenaf om te ondersteunen, bijvoorbeeld met mankracht en capaciteit omdat die niet in voldoende mate aanwezig zijn in eigen land.

Voor wat betreft de schulden die zijn gemaakt als gevolg van de COVID-pandemie (bijna NAf. 1 miljard) is de vraag wat de gedachten zijn van Nederlandse zijde om (een deel van) deze in een gift om te zetten. Wordt daarover nagedacht?

Hoe kunnen de Staten een grotere rol spelen in de controle over de met de overheid gemaakte afspraken in het kader van de uitvoeringsagenda/landspakketten etc.? Zoals het nu is geformuleerd kunnen de Staten een bijeenkomst organiseren met het COHO, maar het is erg «vrijblijvend». De rol van de Staten hierin moet veel uitdrukkelijker worden vormgegeven.

Een ander aandachtspunt is de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken (hierna: «Minister van BZK»).

In het algemeen kan worden gesteld dat degenen die betrokken zijn bij het COHO, begrip hebben van en voor onze situaties en dat het instellen van het COHO ertoe zal leiden dat binnen de in de rijkswet genoemde termijn van zes jaren – en niet langer – de uitgestipte plannen en ontwikkeling wordt gerealiseerd zonder dat een verlenging van die termijn nodig is, met als uiteindelijk doel dat dit ons zal versterken, zodat wij als land niet langer afhankelijk moeten zijn van hulp van buitenaf.

De fractie erkent dat op dit moment inspanningen worden gedaan om meer belastinggeld te innen, maar dit laat onverlet dat de ontwikkeling van gebieden zoals zorg en onderwijs veel meer geld vergen dan wat wij als land zelf kunnen opbrengen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het beter betalen van leerkrachten en digitalisering van het onderwijs. Waar moeten de gelden daarvoor vandaan komen? Uiteindelijk moet het belang van het volk voorop staan. De rijkswet COHO moet Nederland, als geldschieter, het vertrouwen geven en duidelijke regels stellen ten aanzien van geldstromen die voor ontwikkeling deze kant opkomen.

De PAR-fractie wil een zo goed mogelijke regeling voor het instellen van het COHO, om zodoende ontwikkeling te stimuleren ten behoeve van het volk. In die zin is de fractie voorstander van het instellen van een ontwikkelingsorgaan als het COHO. Alleen al voor de ontwikkeling van het onderwijs, moet er een dergelijk orgaan komen.

Laat er geen twijfel over zijn. Curaçao heeft hulp nodig voor de hervormingen en zeker ook voor de investeringen, zodat wij over een aantal jaren ook sterk zullen staan in onze schoenen. Laten wij deze belangrijke opgave door middel van het COHO samen uitvoeren, aldus de PAR-fractie.

De fracties zijn vrij om zich verschillend uit te laten ten aanzien van het voorstel; dat is ook de kern van de democratie en werkelijk parlementaire participatie. Echter dit moet niet worden verward met manipulatie bijvoorbeeld door het bewust geven van onjuiste informatie. De fractie is zich van bewust dat kolonialisme verkeerd was en dat de effecten daarvan tot de dag van vandaag duidelijk zichtbaar zijn in onze gemeenschap en dat de samenleving daaronder lijdt. Echter, er is zijn dingen die erger zijn dan kolonialisme. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer leiders ervoor kiezen om bewust onjuiste informatie te verstrekken als strategie om hun eigen machtspositie op het volk te behouden. Daarom verkiest de PAR-fractie om informatie te gebruiken als basis om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van ons land. Dit zijn enkele uitgangspunten van de PAR-fractie.

De fractie is niet principieel tegen rijkswetten. Een rijkswet is een instrument, geschapen door dr. Frumencio Da Costa Gomez, grondlegger van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: «het Statuut») en de autonomie zoals wij die kennen. Een nationale held en ontwikkelaar van onze autonomie. Het Statuut geeft duidelijk aan dat je ervoor kunt kiezen om onderlinge regelingen tussen de landen van het Koninkrijk te gieten in de vorm van een rijkswet. Dr. Da Costa Gomez begreep het volgende: het is niet de naam die de afspraak bepaalt, oftewel in het Engels «What’s in a name?» Het is de inhoud die de afspraak bepaalt. Zo bepaald de rechter aan de hand van de inhoud van een overeenkomst wat het regiem daarvan is. In die zin is het niet bepalend of men gebruik maakt van een rijkswet of onderlinge regeling. Uiteindelijk gaat het om de inhoud daarvan. Zo kan men tussen landen van het Koninkrijk komen tot een onderlinge regeling die erger is dan een rijkswet.

Dit betekent echter niet dat de PAR-fractie blij is met het voorstel zoals het er nu voor ligt. De fractie kan niet voorbij aan het advies dat de Raad van State heeft gegeven op het voorstel van rijkswet COHO. Dat advies spreekt duidelijke taal. Er is in het voorstel van rijkswet COHO onvoldoende aandacht besteed aan het aspect van het eigenaarschap van de eilanden. De fractie wil dat het voorstel wordt gewijzigd, zodat het de ontwikkeling van onze gemeenschap en het volk daadwerkelijk kan dienen. De fractie erkent de staat waarin wij als land verkeren; het daarom dat in het verleden een groeiakkoord is gepresenteerd en later een groeistrategie. Dat was een onderlinge regeling, gemaakt met de hulp van onze sterkste partner in het Koninkrijk, ten aanzien van hervormingen die in het algemeen door iedereen op Curaçao worden gezien als noodzakelijk, indien wij met zijn allen vinden dat dit land een goede toekomst verdient, ook met het oog op de volgende generatie. Er moeten fundamentele wijzigingen komen op Curaçao. In die zin kan de PAR-fractie niet tegen hervormingen, financiële en technische steun zijn die daaraan moeten bijdragen. Dat kan echter niet ten koste van alles gaan. Daarom is de fractie dankbaar aan het advies van de Raad van State, dat ons vandaag in staat stelt om op grond van argumenten een mening te vormen over het voorstel van rijkswet COHO. Deze argumenten kunnen niet door «politiek Den Haag» opzij worden gezet. Het advies van de Raad van State is een van de instrumenten die de fractie in haar betoog zal gebruiken en dat zal worden gebruikt door de fractie om met voorstellen te komen tot concrete wijziging van het huidige voorstel van rijkswet COHO ten behoeve van onze gemeenschap.

Dit zijn de inleidende overwegingen van de PAR-fractie op de inhoud van het voorstel rijkswet COHO.

  • Het zal goed zijn om de Rijksministerraad (RMR) en de Staten-Generaal eraan te herinneren hoe het eerste concept van de rijkswet tot stand is gekomen.

  • Het concept van rijkswet Caribische hervormingsentiteit Aruba, Curaçao en Sint Maarten (rijkswet CHE) is eenzijdig door Nederland opgesteld, hoewel het concept zich baseert op art. 38 van het Statuut inzake samenwerking en onderlinge regelingen. De rijkswet CHE was dus juist strijdig met art. 38 van het Statuut, omdat het niet in gemeen overleg tot stand is gekomen.

  • De concept van rijkswet CHE ging er destijds vanuit dat deze entiteit zelfstandige bestuurlijke bevoegdheden kon uitoefenen. Zo kon de CHE op eigen initiatief projecten entameren en uitvoeren waar de landen verplicht waren om eraan mee te werken. De CHE zou zelf de plannen van aanpak opstellen, waarin wordt opgenomen hoe de landen het landspakket moesten uitvoeren. Het was duidelijk dat hiermee de eigen verantwoordelijkheid en probleem-eigenaarschap van de landen een flinke deuk zouden oplopen.

  • Aan de CHE zouden ook financiële toezichtstaken worden toebedeeld die nu door het College Financieel Toezicht (Cft) worden uitgeoefend.

  • Daarnaast zou de Minister van BZK de volledige regie over CHE hebben. Hij kon zonder instemming/overleg van/met de landen aanwijzingen geven aan de CHE. Hij was overigens als enige bevoegd om de CHE-leden te benoemen.

  • Kortom, zoals ook door de Raad van State uitgebreid is opgemerkt, zou het CHE-concept de autonomie van de landen ernstig hebben aangetast.

  • Het oorspronkelijke CHE-concept is mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State omgevormd in een COHO. Het nieuwe, door de regeringen uit onderhandelde concept van rijkswet COHO vertoont nog steeds mankementen die we hierna willen adresseren. Dit kan worden vergeleken met een automobielbedrijf dat, nadat hij een SUV heeft gebouwd, deze wil laten ombouwen tot een pick-up truck. Het zit ’m in de basis.

  • De PAR-fractie staat overigens positief ten opzichte van een consensusrijkswet waarin in gezamenlijkheid wordt gewerkt aan de hervormingen en maatregelen die in het landspakket zijn overeengekomen, onder toezicht van een onafhankelijke entiteit, waarbij het eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid van de landen op de voorgrond blijven.

Art. 2 voorstel van rijkswet COHO: de rechtsvorm COHO

  • Artikel 2, lid 3: hiermee behoudt het COHO het karakter van een bestuursorgaan van Nederland, vallende onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Minister. Het is geen Koninkrijksorgaan noch een gemeenschappelijk orgaan.

  • Memorie van toelichting: «Het is niet wenselijk dat het COHO in volledige onafhankelijkheid van het Nederlandse bestuur kan opereren. Er is behoefte aan de uitoefening van democratische controle door de Staten-Generaal op het gevoerde bestuur. Deze mogelijkheid tot controle is des te meer belangrijk nu niet alleen de organisatie van het COHO volledig wordt bekostigd met Nederlands belastinggeld, maar ook financiële en andere middelen die het COHO bij de uitoefening van zijn taken zal verstrekken, worden opgebracht door de Nederlandse burger.»

  • Kortom: Volgens de Memorie van toelichting is er gekozen voor een onder de stelselverantwoordelijkheid van de Nederlandse Minister vallend zelfstandig bestuursorgaan om democratische controle door de Staten-Generaal mogelijk te maken, te meer omdat het hier gaat om Nederlands belastinggeld.

  • Raad van State: «Uit het vorenstaande blijkt dat het COHO in belangrijke mate functioneert onder de regie van de Minister van BZK. Daarbij geldt een tweetal beperkingen: een overlegverplichting met de betrokken Minister(s) van het desbetreffende land, en de eis dat de Minister moet blijven binnen de in een landspakket omschreven hoofdlijnen.»

  • Raad van State: «Wat betreft de landspakketten, zij opgemerkt dat daarin nog weinig tot geen concrete maatregelen zijn opgenomen. Evenmin zijn concrete doelstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van overheidsfinanciën, opgenomen. Dit brengt mee dat van de voorwaarde dat de Minister moet blijven binnen de in een landspakket omschreven hoofdlijnen ook weinig normerende werking uitgaat.

    Het voorgaande brengt mee dat de bevoegdheden van de Minister van BZK nauwelijks zijn beperkt. [...]. Daarmee wordt de Minister van BZK niet alleen boven het COHO geplaatst, maar ook boven het landsbestuur van het desbetreffende land. De aan de Minister toegekende bevoegdheden maken daarmee inbreuk op de verantwoordelijkheden en het probleem-eigenaarschap van de landen.»

  • Kortom: volgens de Raad van State heeft de Minister van BZK t.a.v het COHO veel bewegingsruimte, waardoor de eigen verantwoordelijkheid en het probleem-eigenaarschap van de landen in het gedrang komen. In de ontwerprijkswet is er een aantal bepalingen opgenomen om de landen meer te betrekken bij de regie over het COHO. Deze tegemoetkomingen behelzen alleen maar een consultatieverplichting of een verplichting tot inlichting maar geen medezeggenschap.

  • Standpunt PAR-fractie: Ter vergelijking wordt verwezen naar het College financieel toezicht (Cft), een orgaan dat o.b.v. de Rijkswet Financieel Toezicht (Rft), een autonoom orgaan is dat door de landen gezamenlijk wordt aangestuurd. Dit orgaan wordt volledig door Nederland bekostigd. Artikel 4, lid 4 Rft luit: «Onze Minister kan, na instemming van de raad van Ministers van het Koninkrijk, die handelt in overeenstemming met de besturen, beleidsregels vaststellen en algemene en bijzondere aanwijzingen geven ten aanzien van de uitoefening van de in deze wet aan het college toegekende taken en bevoegdheden.»

    Dus bij het Cft bepalen de besturen (de regeringen van de landen) gezamenlijk de beleidsregels en aanwijzingen. Niet valt in te zien waarom er voor het COHO geen soortgelijke constructie kan gelden. Het staat een democratische controle door de Staten-Generaal niet in de weg. De Minister van BZK moet nog altijd verantwoording afleggen aan de Staten-Generaal over het door hem (in overleg met de andere landen) gevoerde beleid en de daartoe verstrekte middelen. De onafhankelijkheid van COHO wordt niet gecompromitteerd. Het COHO is ook ten aanzien van de Nederlandse regering onafhankelijk.

  • Voorstel PAR-fractie: het COHO eenzelfde status te geven als het Cft. Een ZBO dat binnen de kaders van zijn onafhankelijkheid, ten aanzien van al de landen eenzelfde verantwoording afdraagt. De bepalingen in de rijkswet die uitsluitend min BZK met de regie belasten komen te vervallen dan wel worden dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 4, lid 1 voorstel van rijkswet COHO: het takenpakket van COHO

  • Het COHO heeft, in het kader van zijn doel, tot taak:

    • a. het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van projecten, [...];

    • b. het houden van toezicht op de voortgang van projecten, [...].

  • Volgens de Memorie van toelichting worden de toezichtstaken van de uitvoerende taken gescheiden.

  • Standpunt PAR-fractie: Een instantie die zowel belast is met toezicht en (mede-)uitvoering, kan zichzelf niet effectief controleren. Zelfs als de twee functies, toezicht en uitvoering, in aparte afdelingen worden ondergebracht. Beide afdelingen rapporteren aan dezelfde directeur (secretaris) die zichzelf een rapportcijfer mag geven.

  • Voorstel PAR-fractie: De uitvoering dient volledig bij de landen te liggen. Het betreffend land kan dan zelf (eventueel onder vooraf afgesproken prudentiële voorwaarden), bij de geëigende instanties (deze kunnen zijn lokale, Nederlandse dan wel internationale private of publieke instanties) diensten inkopen/inhuren. Het COHO dient zich te beperken tot het toezicht houden op de uitvoering van de landspakketten en de daarvan afgeleide uitvoeringsagenda en plannen van aanpak. Het COHO stelt financiële middelen beschikbaar indien en voor zover vooruitgang wordt geboekt. Dit is gebruikelijk bij alle ontwikkelingsprogramma’s die door instanties zoals het IMF, de Wereldbank, EU-fondsen en in het verleden door Nederland zelf (denk aan USONA) gefinancierd en gemonitord worden. Hierdoor is de eigen verantwoordelijkheid en het eigenaarschap gegarandeerd. Door bijvoorbeeld het COHO alleen te belasten met het toezicht, zullen de bepalingen in de rijkswet die betrekking hebben op de uitvoeringstaak van het COHO komen te vervallen en wordt er meer recht gedaan aan een degelijke vorm van corporate governance.

Artikel 4, lid 2 voorstel van rijkswet COHO: een verbodsbepaling voor het COHO

  • Volgens artikel 4, lid 2 van het voorstel mag het COHO geen bevoegdheden uitoefenen die aan het autonoom land toekomen. De bedoeling van dit lid is om de zorgen weg te nemen dat het COHO bepaalde autonome taken zou overnemen.

  • De Raad van State: «De Afdeling begrijpt de bedoeling van dit voorschrift, maar merkt op, dat dit eerder de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid vergroot, dan dat deze wordt weggenomen.» Dus in de ogen van de RvS is deze bepaling juist verwarrend.

  • Standpunt PAR-fractie: In een rechtsstaat mag een instantie alleen die bevoegdheden uitoefenen die hem op grond van een wet zijn toegekend. Deze bepaling heeft daardoor weinig toegevoegde waarde.

  • Waarschuwing PAR-fractie: Niet mag worden aangenomen dat deze bepaling de eigen-verantwoordelijkheid en het eigenaarschap mijdende aspecten van de rijkswet mitigeert.

Artikel 6 voorstel van rijkswet COHO: uitvoeringsagenda

  • Volgens artikel 6, lid 1 van het voorstel van rijkswet bepalen het COHO en de Minister van Algemene Zaken periodiek gezamenlijk de uitvoeringsagenda ter verwezenlijking van het landspakket.

  • De Raad van State: «Tevens gaan de bevoegdheden van het COHO verder dan voor de uitvoering van die taken nodig is. Zo heeft het COHO de taak om met het landsbestuur een uitvoeringsagenda vast te stellen.

    Onduidelijk is vervolgens of het landsbestuur zelfstandig nog bevoegd is een dergelijke agenda vast te stellen. [...]

    Waar het gaat om het opstellen van de uitvoeringsagenda ontstaat een gezamenlijke verantwoordelijkheid.»

  • Standpunt PAR-fractie t.a.v. artikel 6, lid 1: Met de Raad van State is de PAR-fractie van mening dat de bevoegdheid van het COHO (en op de achtergrond Minister van BZK) om medeverantwoordelijkheid te dragen voor de vaststelling van de uitvoeringsagenda, te ver gaat. Het COHO en de Minister die aanwijzingen en beleidsvoorschriften uitvaardigt, regeren dus mee. Voorkomen dient echter te worden dat bij de onderhandelingen voor het opstellen van het landspakket en de uitvoeringsagenda de mening van degene die de portemonnee trekt, uiteindelijk het zwaarste weegt.

    Het gevaar is hierdoor dat het eigenaarschap en de eigen verantwoordelijkheid van de landen, zoals die in het Statuut zijn vastgelegd, in het gedrang kunnen komen.

  • Volgens artikel 6, lid 4 van het voorstel rijkswet COHO kan de Minister van BZK, na overleg met de betreffende Minister van Algemene Zaken, een aanwijzing geven aan het COHO voor wat betreft de vaststelling van de uitvoeringsagenda.

    De Memorie van toelichting zegt dat de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van BZK bij de vaststelling van de uitvoeringsagenda alleen zal worden gebruikt bij een dreigende bevoegdheidsoverschrijding van het COHO of indien het COHO niet, onjuist of onvoldoende de afspraken i.h.k.v. van de landspakketten nakomt. Deze aanwijzingsbevoegdheid is bedoeld voor de naleving van het legaliteitsbeginsel en niet om een beleidsinhoudelijke instructie te geven.

    De Minister moet terughoudend zijn met deze aanwijzingsbevoegdheid.

  • Standpunt PAR-fractie t.a.v. artikel 6, lid 4: Zoals reeds eerder onder art. 2 is opgemerkt, dient volgens de PAR-fractie het COHO onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid te vallen van de landen, zoals het geldt voor het Cft. Als dit gebeurt, wordt deze discussie overbodig.

    Voorts ondermijnt deze aanwijzingsbevoegdheid de onafhankelijkheid van het COHO om zonder invloed van de geldschieter een weloverwogen en objectief standpunt in te kunnen nemen.

    In de Memorie van toelichting is er een aantal grenzen gelegd aan de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid van min BZK. Merkwaardig is dat deze begrenzingen niet in de rijkswet zelf zijn opgenomen waardoor de Minister toch veel beleidsruimte behoudt.

  • Voorstel PAR-fractie: De uitvoeringsagenda dient zelfstandig te worden opgesteld door het betreffend land en ter goedkeuring aan het COHO worden voorgelegd net zoals dat geldt bij de vaststelling van plannen van aanpak. Bij een afwijzende beslissing van het COHO dient de mogelijkheid van kroonberoep open te staan. Vergelijk artikelen 26 en 28 van het voorstel van rijkswet.

    Voorts dient, in het geval het COHO niet dezelfde status verkrijgt als het Cft, de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 6, lid 4 geschrapt te worden. Een alternatief kan zijn dat die aanwijzingsbevoegdheid alleen kan worden uitgeoefend met instemming van het betrokken land. In dat geval dienen de beperkingen genoemd in de Memorie van toelichting in de wettekst zelf worden opgenomen.

Artikel 22 voorstel van rijkswet COHO: opschortingsbevoegdheid van de RMR

  • Op grond van art. 22 kan de RMR op advies van de Minister van BZK de terbeschikkingstelling van de financiële middelen opschorten als naar het oordeel van de Minister, een land niet aan de verplichtingen uit de rijkswet voldoet.

  • Standpunt PAR-fractie: In artikel 22 zijn er geen specifieke criteria opgenomen voor de opschorting anders dan het oordeel van Minister van BZK dat het land zijn verplichtingen niet nakomt. Dit oordeel wordt gebaseerd op de uitvoeringsrapportage die wordt opgemaakt door het COHO. Voorts staat er tegen deze beslissing van de Minister van BZK/RMR (behalve toepassing van artikel 12 Statuut, intern appèl) geen beroepsmogelijkheid open zoals dat geldt bij opschorting door het COHO.

    Verder lijkt het een overkill want er zijn geen enkele andere opschortingsgronden denkbaar die al door het COHO worden gehanteerd bij de uitoefening van zijn opschortingsbevoegdheid.

    Tot slot is er bepaald dat de Minister van BZK/RMR het geheel van de ter beschikking te stellen middelen kan opschorten. Hieronder valt ook liquiditeitssteun ter dekking van in de begroting opgenomen noodzakelijke kosten van de gewone dienst. Deze liquiditeitssteun is een lening die normaal onder het regime valt van de Rijkswet financieel toezicht. Hierdoor kan Nederland een verplichting die krachtens de Rft is ontstaan (zie in dit verband ook art. 25 Rft die afwijking van de begrotingsnormen regelt) ontwijken. Het kan niet zo zijn dat Nederland, als een land niet voldoet aan zijn verplichtingen op grond van de rijkswet COHO, zich van zijn verplichting op grond van het Cft kan bevrijden.

  • Voorstel PAR-fractie: De opschortingsmogelijkheid voor de RMR dient te worden geschrapt. Anders dienen er objectieve opschortingscriteria te worden opgenomen in de rijkswet met de mogelijkheid voor beroep.

    Tot slot dient de opschorting niet te gelden voor de lening voor de gewone dienst. Hier blijft de Rft van toepassing.

Artikel 22 voorstel van rijkswet COHO: de ter beschikkingstelling van middelen

  • Op grond van artikel 22 van het ontwerp wordt aan de hand van een periodiek te sluiten overeenkomst met elk land over de aard en de hoogte van de financiële middelen besloten in de RMR. De financiering wordt dus telkens voor korte periodes vastgesteld.

  • Standpunt PAR-fractie: Dit past niet bij een dergelijke omvangrijke exercitie die minimaal 6 jaar in beslag neemt. Dit is zeer amateuristisch. Bovendien lijkt de commitment van Nederland te vrijblijvend. Uit de wet kan niet worden opgemaakt hoeveel middelen er in de komende jaren ter beschikking worden gesteld, noch welke middelen in het volgende kwartaal ter beschikking worden gesteld. Deze commitment moet hard worden gemaakt.

    Reeds aan het begin dienen de landen het nodige te doen om inzicht te verkrijgen in de meerjarige financiële consequenties van dit omvangrijke programma. Er zijn voldoende internationale instanties die de landen bij deze uitwerking kunnen bijstaan. Het Cft is daarvoor niet geëquipeerd.

    De middelen dienen dus daarvoor van tevoren gereserveerd te worden voor een langere periode.

  • Voorstel PAR-fractie: de landspakketten dienen te worden uitgewerkt in een meerjarig ontwikkelingsprogramma waarvan de middelen nu al worden begroot (het kan zijn bij benadering).

    Dat er zo’n meerjarig programma moet komen, moet worden opgenomen in de wet met objectieve criteria waaraan zo’n meerjarig programma aan moet voldoen.

De KEM-fractie heeft de navolgende op- en aanmerkingen.

Deze fractie stelt zich geheel tegen het voorstel van rijkswet COHO. Sinds de verkiezingen van vorig jaar is men dagelijks bezig met het thema COHO. Het is nu genoeg. Het «hart» van dit voorstel, waar het om draait, deugt niet. In de kern gaat het volgens de fractie om het overnemen van het land door drie Europees-Nederlanders voor de duur van zes jaar en mogelijk voor nog veel langer. De fractie kan zich niet vinden in het voorstel.

De MAN-fractie heeft het huidige voorstel van Rijkswet COHO geanalyseerd en heeft de volgende op- en aanmerkingen. In de plenaire vergadering van 26 april 2022 heeft de fractie een motie ingediend, waarin reeds verschillende aandachtspunten ten aanzien van het COHO zijn aangegeven. Deze motie is met twintig vóór stemmen aangenomen door de Staten. De fractie wenst deze aandachtspunten mee te nemen in dit verslag. Deze aandachtpunten oftewel pijnpunten zijn:

  • financiële commitment van de regering van Nederland;

  • invulling geven aan de O van Ontwikkeling in de benaming COHO;

  • aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • vertegenwoordiging van elk land in het bestuur van COHO;

  • formuleren van criteria om de subsidie/financiële steun te kunnen stopzetten;

  • het kroonberoep;

  • versterken van het overheidsapparaat;

  • de relatie tussen CFT en COHO;

  • «Ownership van de landen»;

  • het governance probleem van COHO als orgaan van steun en toezicht, dat enerzijds orgaan is voor het bieden van steun aan de landen en anderzijds tevens orgaan is voor het uitoefenen van toezicht op de landen; met andere woorden uitvoering en toezicht op de uitvoering zijn in handen van één en hetzelfde orgaan, het COHO.

De fractie wenst de volgende punten te benadrukken. Er zijn bepaalde onderdelen van de Memorie van toelichting die niet overeenkomen met de tekst van het voorstel van Rijkswet COHO. Dit kan leiden tot verschillende interpretaties van de wetstekst. Op grond hiervan moeten fundamentele wijzigingen in de wetstekst gebracht worden. Het is per slot van rekening de wetstekst die gelding heeft en niet de memorie van toelichting.

Het volgende pijnpunt voor de fractie is dat de Minister van BZK op grond van de Nederlandse Kaderwet voor ZBO’s bevoegdheden krijgt, die vanuit een democratisch oogpunt geen legitimatie hebben, aangezien die Minister geen verantwoording schuldig is aan de volksvertegenwoordiging van de bevolking van Curaçao voor het gebruik van die bevoegdheden. Deze verantwoordingsplicht is basis van de parlementaire democratie die in dit geval derhalve opzij wordt gezet. Ook aan de samenwerking die voortvloeit uit het Statuut wordt voorts geweld gedaan, omdat deze niet vanuit gelijkwaardigheid tussen de landen wordt geregeld, doch wordt aan een land – Nederland – bevoegdheden verleend over een ander land. Dit geeft blijk van een volledig gebrek aan historisch besef en van kennis van constitutionele regelingen. De kernafspraak in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, zijnde dat de landen hun eigen aangelegenheden behartigen wordt opzij gezet. Tevens wordt door deze constructie gebrek aan respect en minachting getoond voor de regering en het Parlement van Curaçao en meer nog voor de bevolking van Curaçao nu immers het Parlement van Curaçao de jure en de facto opzij wordt gezet.

Voor de MAN-fractie is onderhavige voorstel van rijkswet, hetgeen is aangeduid als COHO 2.0 onacceptabel. De fractie heeft weliswaar kennisgenomen van de beslissing van Kabinet Pisas 2, waarbij zij akkoord is gegaan met het voorstel van Rijkswet COHO 2.0., doch wijst erop dat ons parlementair stelsel dualistisch is, terwijl daarenboven de onafhankelijke positie van de Staten ten aanzien van consensus rijkswetten onbetwistbaar is, aangezien in casu de rijkswet de interne aangelegenheden van het land regardeert.

Financiële commitment van Nederland

Met betrekking tot de financiële afspraken heeft de fractie de volgende vragen. De fractie is van mening dat het financiële compromis van Nederland niet concreet naar voren komt in het voorstel van rijkswet COHO. Met andere woorden is geen commitment geformuleerd in de wettekst zelf. Tevens is de vraag wie bepaalt of de landen hebben voldaan aan de uitvoering van het landspakket en de uitvoeringsagenda en op grond van welke criteria? Gezien het feit dat de Rijksministerraad bepaalt of er middelen beschikbaar komen ongeacht of het een lening of geen subsidie betreft, wil de fractie vernemen hoe en waar in de wet gegarandeerd wordt dat de Rijksministerraad (lees Nederland) dit in werkelijkheid zal doen.

De fractie heeft verwacht dat er sprake zou zijn van een concreet fonds (concreet bedrag) voor ondermeer investeringen in de economie, het onderwijs en het versterken van het overheidsapparaat, van waaruit de projecten gefinancierd zouden worden. De fractie weet niet hoeveel geld beschikbaar is voor het landspakket en kan daarom niet beoordelen of het landspakket uitvoerbaar is.

Op grond hiervan is de fractie van mening dat de «O» (ontwikkeling) van COHO niet goed gedefinieerd is. Waarom is er geen financiële commitment zijdens Nederland opgenomen in het voorstel van rijkswet?

Naast het noemen van een concreet bedrag kan de financiële verplichting in het voorstel worden verankerd. Waarom gebeurt dat niet? De fractie verwijst hierbij naar de trust fund van de National Recovery and Resilience Plan van Sint Maarten.

De bevoegdheid van de Minister van BZK om instructies te geven aan COHO

De bevoegdheid van de Minister van BZK om beleidsregels vast te stellen is opgenomen in de Nederlandse Kaderwet en ook in artikel 6 van het voorstel Rijkswet COHO. De Minister van BZK kan derhalve in het kader van COHO- beleidsregels vaststellen ingevolge de Nederlandse Kaderwet. De Minister van BZK heeft ook de bevoegdheid om instructies te geven in het kader van het landspakket en vervolgens met betrekking tot de uitvoeringsagenda. Gaat naar de mening van de regeringen de invloed en bevoegdheid van politiek Nederland in casu weer niet te ver? Welke benaming moet het regeren van Curaçao vanuit Nederland krijgen?

In het landspakket wordt bepaald, op welke gebieden hervormingen zullen plaatsvinden (art. 9). In de uitvoeringsagenda zal afgesproken worden hoe elk onderdeel uitgevoerd zal worden. Gezien het feit dat de Minister van BZK in casu instructies kan geven, is de vraag hoe er sprake van kan zijn dat Nederlandse politiek regeert zonder dat er verantwoording moet worden afgelegd bij het Parlement van Curaçao? Kan van democratie gesproken worden daar waar de bestuurder geen verantwoording aflegt aan de gekozen volksvertegenwoordiging?

Het «ownership» wordt uit handen van Curaçao weggehaald, ondanks dat het om interne landsaangelegenheden gaat zoals bedoeld in artikel 41 van het Statuut en ondanks dat artikel 38 lid 2 van het Statuut bedoeld is om ingoed overleg onderlinge afspraken te maken op een wijze dat uitdrukking geeft aan de gelijkwaardige samenwerking. Zien de regeringen niet in dat deze manier van functioneren irritaties en frustraties teweeg zal brengen bij de Curaçaose burger en dat dit de landen niet zal helpen om de eigen gemeenschap en openbaar bestuur te ontwikkelen? Deze vraag is belangrijk voor de fractie, omdat de fractie wenst dat deze rijkswet in de praktijk uitvoerbaar zal zijn en de nodige hervormingen teweeg zal brengen. Hoe kan het zijn dat het de Minister van BZK degene is die het laatste woord zal hebben ten aanzien van de werkzaamheden van het COHO en de maatregelen uit te voeren op Curaçao en waarvan de effecten voelbaar zullen zijn op Curaçao? Waarom wordt niet gekozen voor een ander beslisformule, waarbij bij elke beslissing met betrekking tot het COHO sprake moet zijn van consensus met als gevolg ook dat de politieke besluitvorming uit handen wordt gehaald van één enkele Nederlandse politicus/Minister?

Lidmaatschap van landen in het COHO

Artikel 9 en 10 van het voorstel van Rijkswet COHO regelt de benoeming en samenstelling van de leden van het COHO. De Minister van BZK heeft de bevoegdheid om mensen te benoemen die hij/zij wenst. De fractie is vanaf het begin van mening dat elk land een lid moet kunnen benoemen. Dit creëert een basis voor «ownership». De benoemingscommissie blijkt te zijn ingeroepen om de indruk te creëren dat de landen inbreng hebben, terwijl dat niet het geval is, aldus de MAN-fractie. Reële participatie van de Caribische landen in het COHO wordt ondermijnd door het bovenstaande. Wat is de reden dat het bestuur van COHO niet kan bestaan uit één vertegenwoordiger van elk land en eventueel een gezamenlijk benoemde onafhankelijke voorzitter? De fractie geeft als voorbeeld de samenstelling en de besluitvormingsprocedure van de «National Recovery and Resilience Plan van Sint Maarten» (de NRRP) welke functioneert als een lokale zbo, bestaande uit drie leden. «Één lid aangewezen door Sint Maarten en twee leden aangewezen door Nederland. De besluitvorming vindt plaats op basis van consensus hetgeen volgens de fractie aanbevelingswaardig is. Dus het kan op een andere manier.

Het begrip «aantoonbare affiniteit» hetgeen één van de vereisten is voor twee leden van het COHO is te ruim. Noch in het voorstel noch in de toelichting wordt verduidelijkt wat begrepen moet worden met «aantoonbare affiniteit hebben met de landen». Is het aan de Minister van BZK om te bepalen wat «aantoonbare affiniteit hebben met de landen» moet inhouden? Maar wat is affiniteit? Conform het voorstel maakt de Minister van BZK een voorselectie van leden en stuurt deze door naar de benoemingscommissie. De commissie moet uit deze lijst een keuze maken.

Feitelijk kiezen de landen de leden niet, ze moeten kiezen uit een groep reeds geselecteerden, waarbij zij geen inbreng hebben gehad bij de selectie. Is dit reële participatie van de landen in de benoeming van het COHO? Ook dit is volgens de fractie een gebrek aan respect voor de landen.

Artikel 10 lid 4 luid: De benoemingsadviescommissie besluit over het advies bij meerderheid van stemmen. Indien de benoemingsadviescommissie binnen vier weken na ontvangst van de lijst, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onder a, geen zodanig besluit neemt, besluit Onze Minister over de voordracht zonder een daartoe strekkend advies van de benoemingsadviescommissie.

Dus de benoemingscommissie heeft vier weken de tijd om uit de voorgeselecteerden een keuze te maken, zo niet dan kiest de Minister van BZK twee leden zonder advies van de benoemingscommissie. Deze bepaling geeft blijk van machtsvertoon zijdens de Nederlandse regering, aldus de fractie. Vindt de regering niet dat de bevoegdheid van de Minister van BZK bij de benoemingsprocedure blijk geeft van de invloed en macht van Politiek Den Haag in deze procedure?

Voorts waarom moet COHO overeenkomsten kunnen aangaan met internationale organisaties? Waartoe dient dat?

Criteria tot beëindigen van subsidie

Ingevolge artikel 22 van de Kaderwet heeft de Minister van BZK de bevoegdheid om beslissingen ten aanzien van subsidies via COHO te vernietigen. De fractie merkt op dat er hiervoor geen criteria zijn bepaald. De beslissing tot vernietiging zal gebaseerd zijn op mening dan wel politiek management of gevoel van dat moment in Nederland («All politics are local»), aldus de fractie. Vindt de regering deze bevoegdheid van de Minister van BZK, namelijk het vernietigen van beslissingen van het COHO noodzakelijk en rechtvaardig, aangezien er geen criteria zijn bepaald en het feit dat deze bevoegdheid als een politiek middel gebruikt kan worden? Vindt de regering deze bevoegdheid niet te ver gaan? Kan deze bevoegdheid gebruikt worden om andere doelen te bereiken dan wat is afgesproken in het landspakket? Hoe kan gegarandeerd worden dat dit niet het geval zal zijn?

Kroonberoep/bezwaar

In artikel 28 van het voorstel van rijkswet COHO wordt kroonberoep geregeld. Wanneer er sprake is van een geschil of bezwaar tegen een COHO-beslissing moet de Raad van State gehoord worden, echter de Rijksministerraad beslist uiteindelijk ten aanzien van het geschil. Dit omdat het advies van de Raad van State niet bindend is. Hier komt het aspect van onrechtstatelijkheid naar voren. Er is immers geen onafhankelijke, onpartijdige en bindend oordeel naar aanleiding van geschillen, welke in elke rechtsstaat moet zijn. Daar en boven speelt het democratisch deficit in ons Koninkrijk een rol, omdat door de samenval van de Nederlandse ministerraad met de rijksministerraad, de Caribische landen altijd aan het kortste eind zullen trekken. Verschillende staatsgeleerden hebben dit bevestigd. Niet lang geleden werd de Rijkswet Geschillenregeling behandeld, waarbij dit aspect van gebrek aan bindendheid van een advies van de Raad van State ook ter discussie was. De fractie vindt het vreemd, dat juist een regering die in zijn regeerprogramma heeft opgenomen, het democratisch deficit binnen het Koninkrijk te zullen gaan aanpakken, het aspect van niet bindendheid van het advies van Raad van State weer in een voorstel van Rijkswet opneemt. Dit is niet wat de fractie in het Koninkrijk wil zien. Is de regering van mening dat het kroonberoep tot gevolg zal hebben dat Nederland wederom het laatste woord zal hebben? Is de regering van mening dat de realiteit is dat bij bezwaar de Nederlandse regering de meerderheid heeft in de Rijksministerraad? De fractie geeft aan dat dit de omgekeerde wereld is in een democratische rechtstaat; in een Koninkrijk waar rechtsbescherming hoog in het vaandel staat. Waarom is het advies van de Raad van State tegen een ingediend bezwaar niet bindend? Waarom heeft Nederland een probleem met de bindendheid van de adviezen van de Raad van State en wil altijd terugvallen op de politieke overmacht? Is het niet zo dat het kroonberoep in Nederland is afgeschaft? Wanneer is dat gebeurd en waarom? En gelden de reden die ertoe geleid hebben niet evenzeer voor Curaçao?

De taken en het functioneren van het COHO

Ingevolge artikel 4 van het voorstel Rijkswet COHO heeft het COHO de taak om ondersteuning te geven bij de uitvoering van de uitvoeringsagenda en het landspakket, maar heeft het COHO ook de toezicht op de uitvoering van de uitvoeringsagenda en landspakket. Het COHO is verantwoording schuldig aan de Minister van BZK.

Het is duidelijk dat in voornoemde structuur geen sprake is van «checks and balances» die onderdeel vormen van een democratie. Het COHO zal functioneren als een ondersteunend orgaan, die tegelijkertijd initiatieven aandraagt en daarenboven ook toezicht houdt. Drie taken die volgens de fractie verschillend zijn. De fractie geeft als voorbeeld een bedrijf waarbij sprake is van een bestuur, een raad van toezicht en aandeelhouders. De directeur bestuurt, de raad van toezicht functioneert onafhankelijk van het bestuur en de aandeelhouders stellen de richtlijnen voor het besturen van het bedrijf vast. Er zijn ook voorbeelden waar de interne controle van het bedrijf direct bij de raad van toezicht of de aandeelhouders rapporteert. Maar bij het COHO zien we drie taken ondergebracht bij hetzelfde orgaan; namelijk de initiërende, de uitvoerende en de toezichthoudende taak. Hoe zal «checks and balances» gegarandeerd worden? Zal de uitvoering apart functioneren van de controlemechanisme? Hoe zal «deugdelijkheid van bestuur» conform art. 43 lid 1 en 2 van het Statuut gewaarborgd worden? Waarom is het toezicht niet neergelegd bij een reeds bestaande organisatie zoals de Algemene Rekenkamer?

Ownership van de landen

Gezien de invloed van de Nederlandse politiek en de bevoegdheden van de Minister van BZK (art. 4) op grond van de Nederlandse Kaderwet tot het geven van die instructies, wordt op zijn zachts gezegd, de indruk gecreëerd dat de Caribische landen geen eigen mening hebben en ook geen uitvoering kunnen geven aan de hervormingen die moeten plaatsvinden. Ook hetgeen in artikel 9 en 10 is bepaald, waarbij de landen geen lid kunnen benoemen en ook geen invloed hebben in de voorselectie, creëert deze indruk. Het ownership van de Landen is belangrijk voor het functioneren en de samenwerking in het kader van het COHO. Voor de fractie is belangrijk om te weten hoe de regering het Curaçaose deel van ownership ziet. Hoe definieert de regering het woord «ownership»? Deze vraag is belangrijk zodat iedereen straks dezelfde definitie hanteert en dat wij niet naast elkaar praten. Is het ownership van de Caribische landen voldoende opgenomen in het voorstel van rijkswet zeker gezien in het licht van de bevoegdheden van de Minister van BZK en het feit dat geen verantwoording verschuldigd is aan het Parlement van Curaçao? In welke bepalingen van de rijkswet COHO is het ownership geregeld? Hoe zit het met het zelfbestuur van de Caribische landen?

Relatie COHO-CFT

In de artikelen 33 en 34 van de nota van wijziging COHO wordt bepaald dat de Cft toets of de uitvoeringsagenda in onze begroting is opgenomen. Dit betekent dat de uitvoeringsagenda uit onze begroting wordt bekostigd. Zelfs indien Nederland steun biedt, zal dit in de vorm zijn van een lening en geen gift. Voor een lening zal het traject van artikel 19 van Rft bewandeld moeten worden. In het advies van de Raad van State van 22 september 2021 op de nota van wijziging merkt de Raad van State op dat de extra bevoegdheden die aan het Cft wordt toegekend niet nodig zijn. Dit gezien het feit dat de Cft toezicht houdt op de begroting en de effecten van de maatregelen op de begroting en niet toetst op de maatregelen zelf. Hetgeen terecht is, aangezien de keuze voor maatregelen gebaseerd is op de politieke ideologie van de betreffende regering.

Advies RvS – 22 sep 2021 – NvW

Wat is de positie van de regering ten aanzien van deze opmerking van de Raad van State? Ook gezien het feit dat in de nota van wijziging de Cft twee extra taken heeft. En wat gaat de regering doen met het advies van de Raad van State?

De Cft houdt inmiddels twaalf jaar financieel toezicht en nu wordt een tweede orgaan geïntroduceerd in het voorstel rijkswet COHO dat de uitvoering en toezicht gaat doen voor zes jaar. Op grond van de huidige tekst van het voorstel van rijkswet COHO zullen het COHO en het Cft samen gaan werken en moeten zij hiertoe tot een samenwerkingsprotocol komen. Hoe zal de samenwerking tussen deze twee organen in de praktijk zijn, gezien het feit dat ze andere wettelijke kaders hebben? Zal deze samenwerking tot het gewenste resultaat leiden? We moeten accepteren dat de Rijkswet Cft na 2 jaar niet het gewenste doel met betrekking tot de publieke financiën heeft bereikt, aldus de fractie. En nu gaan we een tweede orgaan instellen. Zal dit wel het gewenste resultaat bereiken? En waarom dan?

De Cft houdt toezicht ingevolge artikel 15 en 16 van de Rft, maar adviseert ook ten aanzien van leningsverzoeken (art 19 Rft). Wat zal er gebeuren als wij op grond van de Rft geen lening kunnen krijgen, omdat de Cft een negatief advies heeft uitgebracht en wij de middelen nodig hebben om de hervormingen uit de uitvoeringsagenda/landspakket te implementeren? Dit gezien het feit dat alle hervormingen van de uitvoeringsagenda/ landspakket in onze begroting moeten worden opgenomen? Hoe zal de regering deze twee aspecten gaan uitwerken? Is er hier geen sprake van tegenstrijdigheid? Wordt Curaçao hiervoor met maatregelen gestraft?

Versterken van het overheidsapparaat (uitvoeringscapaciteit en implementatiekracht)

Conform artikel 16 wordt een ambtelijke dienst voor het COHO ingesteld, die dan op grond van art. 25 ondersteuning kan bieden in de uitvoering van de hervormingen. De MAN-fractie is bewust van het feit dat er gebrek is aan voldoende gekwalificeerd personeel om uitvoering te geven aan de vele beleidssectoren en diensten van ons land. De fractie is niet tegen steun om het ambtelijke apparaat te helpen de hervormingen door te voeren, maar als het personeel niet wordt getraind en bijgeschoold zal het overheidsapparaat over zes jaar niet op het gewenste niveau functioneren. Het voornemen om in te korten op de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren zal leiden tot gedemotiveerde werknemers hetgeen het aantrekken van gekwalificeerd personeel voor het overheidsapparaat zal belemmeren, aldus de fractie.

In het advies van de Raad van State van 3 maart 2021 (pag. 8) wordt aangegeven dat de ondersteuning van het COHO het ambtelijk apparaat niet zal versterken. Integendeel. Ook geeft de Raad aan dat het feit dat de landen zullen moeten rapporteren aan twee instanties, namelijk Cft en COHO, een te zware claim zal opleggen op de al beperkte uitvoeringscapaciteit van de landen. De Raad van State merkt voorts op dat het zinloos zal zijn om te proberen het gebrek aan implementatiekracht op te vangen door het COHO (mede) verantwoordelijk te maken voor de opstelling en uitvoering van plannen van aanpak. Hoe ziet de regering het vorenstaande? De fractie ontvangt graag de reactie van de regering op al de opmerkingen van de Raad van State en het advies van onze Raad van Advies. Hoe denkt de regering dat een en ander in de praktijk zal functioneren? Kan de regering een uitvoeringstoets van de wet verrichten zodat we reeds in een vroeg stadium weten of de wet haalbaar is voor de regering en het ambtenarenapparaat van Curaçao?

Advies Raad van State – 3 maart 2021

Advies Raad van State – 3 maart 2021

Advies van de Raad van Advies d.d. 24 augustus 2021/ advies van de Raad van State d.d. 3 maart 2021 en d.d. 22 september 2021 op de eerste nota van wijziging.

De Raad van Advies heeft op verzoek van de regering van Curaçao advies uitgebracht op het voorstel van rijkswet COHO 2.0. In dit advies zijn er verschillende aandachtpunten ondanks het feit dat de regering op 10 augustus 2021 voor consensus heeft ondertekend. De fractie heeft ten aanzien van dit advies de volgende op- en aanmerkingen en vragen.

Instemmings- en overlegverplichtingen

Op pagina 3 en 4 van het advies geeft de Raad aandacht aan de instemmings- en overlegverplichtingen. Ook wordt de nadruk gelegd op het onderlinge vertrouwen die tussen betrokken partijen moet bestaan, anders omdat de samenwerking moeilijk zal gaan.

Advies Raad van Advies – 24 aug 2021

Advies Raad van Advies – 24 aug 2021

Wat is de mening van de regering ten aanzien van dit aspect uit het advies van de Raad van Advies? Hoe ziet de regering het aspect van de overlegverplichting waarbij de Minister van BZK geen toestemming behoeft van Onze Minister van Algemene Zaken? Hoe zal dit aspect in de praktijk gaan functioneren? Onderlinge vertrouwen is belangrijk. De in dit voorstel van rijkswet aan de Minister van BZK gegeven bevoegdheden gaat uit van een positie van wantrouwen, aldus de fractie. Wat is de mening van de regering ten aanzien hiervan?

Bevoegdheid van de Staten

De Raad van advies merkt ten aanzien van artikel 5 lid 3 van het voorstel rijkswet COHO, op dat wanneer afspraken worden gemaakt over een materie die tot de bevoegdheid van de formele landswetgever behoort, deze dan ook met de onderlinge regeling dient in te stemmen, dus in dit geval ons Parlement (prof. dr. A. van Rijn).

Advies Raad van Advies – 24 aug 2021

Advies Raad van Advies – 24 aug 2021

Is de regering bewust van de bevoegdheden die elk van de Parlementen bezitten ten aanzien van deze consensus rijkswet?

Indien de regering bewust is van de bevoegdheden van elk Parlement, wenst de fractie te vernemen waarom artikel 5, lid 2 van het voorstel van Rijkswet niet is aangepast conform advies van de Raad van Advies.

Aanwijzingsbevoegdheid Minister BZK

Advies Raad van Advies – 24 aug 2021

Advies Raad van Advies – 24 aug 2021

Waarom is dit advies niet opgenomen in het voorstel van rijkswet COHO? Wat is het argument om naast het reeds bestaand toezicht van de Gouverneur als Koninkrijksorgaan op het bestuur van Curaçao ten aanzien van het legaliteitsvereiste, een extra toezicht van de Minister van BZK in deze rijkswet in te bouwen?

Advies Raad van State – 3 maart 2021

Advies Raad van State – 3 maart 2021

In de adviezen van de Raad van Advies en de Raad van State wordt ingegaan op de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van BZK. De Raad van Advies stelt ook vast dat deze aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van BZK, zoals aangegeven in de Memorie van toelichting, niet in alle gevallen gebruikt mag worden. Deze mag alleen gebruikt worden wanneer de inbreng van het COHO, ten aanzien van een vast te stellen uitvoeringsagenda niet, onvoldoende of onjuist is, gezien de afspraken die de Nederlandse regering en de regering van Curaçao is overeengekomen in het landspakket. De Raad van Advies geeft aan dat dit in de toelichting is opgenomen, maar dat dit niet overeenkomt met de tekst van het voorstel van rijkswet. De Raad van Advies adviseert om artikel 6 lid 4 van het voorstel van rijkswet aan te passen. De fractie merkt op dat deze bepaling gewijzigd dient te worden. Een memorie van toelichting geldt niet als wet, aldus de fractie.

In het advies van de Raad van State wordt opgemerkt dat blijkt dat het functioneren van het COHO onder de regie van de Minister van BZK valt. Wat is de mening van de regering ten aanzien hiervan? Waarom is deze wijziging van de Raad van Advies niet opgenomen in het voorstel van rijkswet COHO 2.0?

Zal dit worden aangepast om te voorkomen dat de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van BZK zonder democratische legitimiteit is en bovendien irritaties of frustraties zal veroorzaken in de praktijk?

Als we samen willen werken wil de fractie weten waarom van het COHO geen gemeenschappelijk orgaan wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, waarbij elk land een lid benoemt en eventueel gezamenlijk een voorzitter? In dat geval kan er nooit sprake zijn van «staken van stemmen» omdat er altijd sprake is van vijf leden die beslissen.

Toetsing aan Constitutioneel en Internationaal recht

Is de rijkswet COHO zoals het er ligt niet in strijd met onder meer artikel 41 van het Statuut? Zijn de kernbepalingen van het Statuut niet als dwingend recht te beschouwen?

Kort dit voorstel van rijkswet niet in op de rechten van de burgers van Curaçao en wel op grond van het VN-Handvest, het EVRM-verdrag, het IVBPR (artikelen 1 en 25) en IVESCR? Zo neen, op welk grond niet?

Positie van de MAN-fractie

Gezien de vele op- en aanmerkingen, de vele vragen, de adviezen van de RvA en de RvS staat de fractie niet achter het voorstel van rijkswet COHO 2.0. De fractie deelt de mening dat er hervormingen moeten komen, maar niet op deze manier.

De MFK-fractie heeft de navolgende op- en aanmerkingen. De fractie begint met een uiteenzetting van wat zij beschrijft als een proces van kolonisatie en dekolonisatie van Curaçao.

De kolonisatie van Curaçao begon in 1499 toen de Spanjaarden Curaçao binnen vielen en haar oorspronkelijke inwoners, de indianen, Caiquetios en andere verjoegen. Curaçao stond in die tijd onder de heerschappij van de Spanjaarden. De tweede kolonisatie periode begon rond 1634 toen Nederland Curaçao binnen viel en de Spanjaarden hebben weggejaagd. Met uitzondering van bepaalde periodes waarbij oorlogen gevoerd werden met de Engelsen en Fransen bleef Curaçao tot heden onder de Nederlandse vlag.

Het proces van dekolonisatie van Curaçao begon in 1795 toen Tula en anderen streden om vrijheid, gelijkheid en broederschap (fraterniteit). Nederland heeft alles gedaan om de dekolonisatiestrijd tegen te houden met als gevolg de gruwelijke dood van de strijdleiders, Tula, Bazjan Karpata, Pedro Wacao en Luis Mercier. Curaçao bleef onder de heerschappij van Nederland.

De volgende belangrijke stap in het proces van dekolonisatie van Curaçao dateert van 1 juli 1863, toen de slavernij door Nederland werd afgeschaft. Daarmee begon het proces van emancipatie voor de Curaçaose burgers. Kortom Curaçao kreeg toen haar emancipatie. Dit laatste is pas in 2013 bij de viering van de 150 jaar afschaffing slavernij herdacht.

De derde belangrijke stap voor Curaçao in het proces van dekolonisatie is de strijd van de heer dr. Moises Frumencio da Costa Gomez. De Nederlandse Antillen kregen in 1954 hun autonomie. Curaçao bleef echter onder Nederlands heerschappij. Dr. Da Costa Gomez erkent dat dat de autonomie van 1954 een belangrijke stap is, maar daarmee is het doel nog niet bereikt.

De vierde belangrijke stap voor Curaçao in het proces van dekolonisatie vond plaats op 30 mei 1969. Een strijd van de bevolking van Curaçao om brood, respect, gelijkheid en sociale rechtvaardigheid. Deze strijd werd geleid door onder meer Wilson «Papa» Godett. Deze strijd kan beschouwd worden als de enige vorm om de koloniale banden met Nederland te verbreken om werkelijk autonoom te worden, vrij, soeverein en onafhankelijk. Gelijk met een aantal eilanden in het Caribisch gebied die in de jaren ’60 onafhankelijk werden. Curaçao bleef echter onder Nederlands heerschappij. Curaçao kent groepen die sedert 1969 strijden en alsnog strijden voor vrijheid, gelijkheid, fraterniteit, brood, respect, soevereiniteit. Ondanks deze strijden bleef Curaçao onder Nederlands heerschappij. In het jaar 1984 kreeg Curaçao zijn eigen vlag.

De volgende stap van dekolonisatie vond plaats op 10 oktober 2010, toen Curaçao autonoom land werd binnen het Koninkrijk. Curaçao kreeg zijn autonomie maar bleef nog altijd onder het Nederlandse gezag.

Waar staan wij vandaag? Kunnen wij zeggen dat Curaçao vrijheid, gelijkheid, broederschap kent? Kunnen wij zeggen dat Curaçao geëmancipeerd is? Kunnen wij zeggen dat Curaçao werkelijk autonoom en soeverein is? Zijn wij een kolonie? Op basis van de strijden van de voorgaande jaren, kunnen wij onmogelijk het voorstel van rijkswet COHO dat thans ter tafel ligt accepteren en ondertekenen. Waar blijft het respect en de lof voor de leiders en strijders die over de jaren heen voor onze autonomie hebben gestreden? Zij zullen teleurgesteld zijn, als wij het voorstel van rijkswet COHO accepteren. Het feit dat het voorstel van rijkswet COHO onze autonomie aantast, onze rechten als Parlement van Curaçao beperkt is temeer reden om deze af te keuren.

Op 26 april 2022 hebben de Staten een motie (nr. III) aangenomen met 21 stemmen vóór en nul tegen. In deze motie heeft het Parlement van Curaçao bepaald: dat op het moment dat een nieuw akkoord is bereikt, het concept van de rijkswet voor evaluatie wordt voorgelegd aan de Raad van State en de Raad van Advies. De Statenleden hebben conform artikel 49 van onze Staatsregeling de eed dan wel verklaring en belofte afgelegd om het welzijn van Curaçao naar hun vermogen voor te staan. Met andere woorden wij hebben allen door die eed of belofte beloofd Curaçao te zullen verdedigen en het welzijn van Curaçao te zullen bevorderen. Dit compromis verplicht ons te streven naar het maximale voordeel voor Curaçao in alle beslissingen die wij nemen in naam van Curaçao. Om deze reden kunnen wij niet het voorstel van rijkswet COHO laten evalueren slechts op basis van het Statuut. Onze Staatsregeling artikel 2 onder b. bepaalt dat: «het Handvest van de Verenigde Naties; het Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het verdragenrecht van toepassing zijn. Deze verdragen zijn voor het Land Curaçao gelijk te stellen met het Statuut, aldus de fractie.

Als wij de Raad van State noch onze Raad van Advies de consensus rijkswet het voorstel van rijkswet COHO, het landenpakket en uitvoeringsprogramma niet laat evalueren, of deze consistent zijn met de eerdergenoemde internationale verdragen dan laten wij na onze eed of belofte na te komen (zie artikel 49 van de Staatsregeling van Curaçao).

De fractie geeft aan dat in ieder geval de naam «COHO» en zeker de zorgpunten (pijnpunten) vastgelegd in de eerdergenoemde moties die door het Parlement zijn aangenomen en meer specifiek al datgeen dat onze autonomie raakt, in geen geval terugkomen in een pakket dat de naam COHO draagt.

Wat zijn de redenen waarom de fractie het concept van de rijkswet, zoals het thans ter tafel ligt niet kan accepteren? In het geval dat er geen consensus wordt bereikt en het concept van de rijkswet in het geheel wordt verworpen, heeft de Koninkrijksregering de mogelijkheid om een Statutair alternatief toe te passen? Kan Nederland een beroep doen op artikel 38, tweede lid van het Statuut om het voorstel van rijkswet COHO als Algemene Maatregel van Rijksbestuur (AMvRB) op te leggen?

Als er sprake is van een materiele bestuursmaatregel en geen rijkswet, op het moment dat wij als Curaçao beseffen (aanvoelen) dat een bepaalde beslissing in strijd is met onze Staatsregeling of het Statuut aantast, bestaat hiervoor een wettelijke basis om deze beslissing door een rechter te laten toetsen? Of te wel, bestaat hiervoor de mogelijkheid om het gerecht in te schakelen?

In het geval dat er geen consensus wordt bereikt en het concept van de rijkswet in het geheel wordt verworpen, heeft de Koninkrijksregering de mogelijkheid om artikel 51 van het Statuut toe te passen, waarbij aan de Koning als hoofd van het Koninkrijk en aan de Gouverneur als orgaan van het Koninkrijk met goedkeuring van de Koning bevoegdheden met betrekking tot landsaangelegenheden worden toegekend? Indien deze bevoegdheden onze autonomie, zoals blijkt uit onze Staatsregeling of Statuut aantasten, waar kunnen wij beroep tegen deze beslissing indienen? Zulks gelet op het feit dat er nog geen akkoord voor geschillenregeling bestaat binnen het Koninkrijk en derhalve een democratisch tekort bestaat binnen het Koninkrijk.

De fractie maakt een vergelijking met een oorlogssituatie. In tijden van oorlog moet juist de eenheid gelden. Eenheid om het pad te bewandelen dat ons allen naar het gezamenlijke doel kan leiden. Het volk lijdt; het volk heeft hulp nodig; het volk heeft pijn. Het is niet makkelijk, maar juist ingewikkeld. Maar het is nu juist de taak van de vertegenwoordigers van dat volk in nood, om de hulp in te roepen van de sterkere partner in het Koninkrijk en te wijzen op de noodzaak voor vertrouwen en politieke wil voor die gevallen waarin landen binnen het Koninkrijk in nood vervallen vanwege omstandigheden buiten hun invloedsfeer. Het is dan aan de grootste broeder om de zwakkeren te hulp te schieten met de middelen die beschikbaar zijn. Nu Curaçao in een moeilijke situatie verkeerd, worden wij, door peloton Nederland in de steek gelaten, aldus de fractie. Landen in het Koninkrijk dienen elkaar juist bij te staan in dergelijke situaties.

Het voorstel zoals het nu op tafel ligt, deugt niet en is voor de fractie niet acceptabel. En dit is niet alleen het standpunt van deze fractie, maar wordt ook ondersteund door prominente anderen zoals Eerste Kamerlid en tevens docent bestuursrecht, prof. mr. P. Nicolaï. De heer Nicolai vraagt zich af of het COHO een toezichthoudende functie moet hebben. Het belangrijkste aspecten dat volgens hem in het voorstel van rijkswet COHO moet worden opgenomen is het aspect van uitvoering en ondersteuning. Tevens geeft hij aan dat, gezien het korte tijdsbestek, het toezicht op het COHO vanuit Nederland zal komen. Naar zijn mening dient er een onafhankelijke instantie de toezichthoudende functie uit te voeren, zoals bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer van Nederland.

De fractie herinnert vervolgens aan de bekende slogan op het Autonomie Monument in Willemstad: «STEUNEND OP EIGEN KRACHT DOCH MET DE WIL ELKANDER BIJ TE STAAN».

De fractie citeert uit een Nederlands persbericht getiteld: «Foutjes in COHO-wet hersteld. Bepaling over onderbrengen begrotingsbeoordeling in Rft en LAft verwijderd». Dit om aan te geven dat het daadwerkelijk mogelijk is om wijzigingen aan te brengen in het voorstel van Rijkswet COHO. Tevens is dit mogelijk op grond van artikel 84 van de Nederlandse Grondwet en artikel 78 van de Staatsregeling van Curaçao.

Het persbericht luidt als volgt: «de Staatssecretaris Alexandra van Huffelen van Koninkrijksrelaties heeft enkele «technische onvolkomenheden» in het voorstel voor Rijkswet COHO aangepast. Dat maakte zij gisteren bekend door een korte tweede nota van wijziging naar de Tweede Kamer te sturen. Daarin wordt de bepaling verwijderd dat de begrotingsbeoordeling wordt ingebed in het toetsingskader van de Rijkswet financieel toezicht (Rft) en de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft). De Raad van State van het Koninkrijk had in het advies over de eerste nota van wijziging bij de Rijkswet COHO erop gewezen dat het overbodig was de beoordeling van de begroting onder de Rft en LAft onder te brengen, omdat die nu in artikel 34 van de wet zelf is opgenomen.

Door een andere inbedding worden -anders dan aanvankelijk het idee was – diverse artikelen uit de Rft Curaçao en Sint Maarten en de LAft niet langer van overeenkomstige toepassing verklaard. Met de wijziging wordt ook meteen artikel 35 uit de Rijkswet COHO overbodig. Daarin werd bepaald dat de beoordeling van de begroting van Aruba zou gaan vallen onder Rijkswet Aruba financieel toezicht (RAft), wanneer die in werking treedt. De RAft ligt ook bij de Tweede Kamer voor behandeling en zal de LAft gaan opvolgen. Artikel 35 was een overgangsbepaling die dus nu overbodig is. De nota van wijziging is afgestemd met de drie Caribische regeringen».

  • 1. De fractie is van mening dat een voorstel tot rijkswet COHO niet eens nodig is, maar mocht een COHO nodig zijn, dan mag dit niet onder een Nederlands orgaan vallen. De MFK-fractie zal niet accepteren dat een COHO onder Nederlandse wetten en verantwoordelijkheid valt van een Nederlandse Minister. Het COHO moet een gemeenschappelijk orgaan zijn gebaseerd op artikel 37 van het Statuut. Met andere woorden dat elk land een lid benoemd en waarbij alle vier landen akkoord moeten gaan met de werkwijze van het COHO.

  • 2. De fractie vraagt zich af wat het doel van het COHO is. De fractie stelt vast dat het doel van het COHO moet zijn ons te helpen met het implementeren van een plan om de publieke financiën te verbeteren; door het bevorderen van economische groei, werkgelegenheid creëren met als gevolg dat de belastingen genoeg inkomen genereerd voor de landskas, zodat wij tot een gebalanceerde begroting kunnen komen. Een dergelijk plan zit niet gewaarborgd in het voorstel van Rijkswet COHO. Het is volgens de fractie wel belangrijk dat zo’n plan in het voorstel van rijkswet COHO wordt geïncorporeerd.

  • 3. De bevoegdheden die het COHO zal krijgen, kunnen geen overheidsbevoegdheden zijn. Met andere woorden mag het COHO geen enkele autoriteit hebben, die het functioneren of de beslissingsbevoegdheid van geen enkele staatsorgaan (uitvoerende, wetgevende of rechterlijke orgaan) belemmert.

  • 4. Er moet garantie zijn dat de leden van het COHO door de respectievelijke regeringen worden aangewezen, en dat de voorzitter gezamenlijk door de regeringen wordt aangewezen.

Ten aanzien van de inhoud heeft de MFK-fractie de volgende op- en aanmerkingen. Het is onacceptabel dat het COHO de bevoegdheid heeft om overeenkomsten te sluiten met internationale instanties. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de regeringen van de landen conform artikel 25 tot en met 27 van het Statuut. Indien het noodzakelijk is om afspraken te maken met internationale instanties, dienen de landen hierover te beslissen.

Aangezien wij gekozen hebben om een autonoom land te zijn binnen het Koninkrijk en niet voor onafhankelijkheid, is het ons verlangen op het niveau van Nederland te komen, als zijnde het land met het hoogste sociaaleconomische niveau binnen het Koninkrijk. Met andere woorden onze ambitie is om te komen tot het sociaaleconomische ontwikkelingsniveau van Nederland. In dit kader is het, volgens de fractie, niet correct om de «wage bill» te verlagen tot het niveau van de Caribische regio, zoals toegelicht in de Memorie van toelichting. Dit zal volgens de fractie leiden tot een afname van NAf 300 miljoen. Als wij in plaats van bezuinigen (NAf 300 miljoen) ons Bruto Nationaal Product vermeerderen, zal dit tot gevolg hebben dat de economie genoeg zal groeien tot 10% BNP in plaats van wat het nu is.

De financiële afspraken met betrekking tot het aantal investeringen die de komende vijf jaar geïnvesteerd zal worden, zal bepalen hoeveel werkgelegenheid en het niveau van werk dat ontstaat. De fractie geeft aan dat de komende vijf jaar een bedrag van NAf. 2,5 miljard (NAf. 500 miljoen per jaar) geïnvesteerd moet worden in Curaçao. Dus de fractie wenst deze bedragen terug te zien in dit voorstel van de Rijkswet.

Zoals reeds aangegeven door de MFK-fractie is het niet nodig om gebruik te maken van artikel 38, lid 2 van het Statuut, maar mocht dit toch het geval zijn dat er een consensus rijkswet moet komen, dient deze te voldoen aan de zes in St. Maarten tijdens het laatste IPKO afgesproken punten (zie pagina 2 inleiding). De fractie geeft aan dat zij deze punten zal gebruiken bij de toetsing van elk nieuw voorstel van de consensusrijkswet, dan wel voorstel van wijziging van een rijkswet, die aan de Staten van Curaçao wordt aangeboden.

De fractie besteedt vervolgens aandacht aan het aspect van betere en duurzame relaties binnen het Koninkrijk, die volgens de fractie ook raakvlakken heeft met het voorstel Rijkswet COHO. De fractie stelt dat ze hoopt dat een betere en duurzame relatie binnen het Koninkrijk niet betekent wijziging van het Statuut. Het Statuut is van het volk. Het volk heeft in een referendum gekozen voor de huidige Staatkundige situatie. Dit betekent dat wij binnen het huidige bestaande kader moeten handelen. Indien de relaties binnen het Koninkrijk verbeterd moeten worden, dient dit plaats te vinden binnen de kaders van het Statuut. De fractie zal niet meewerken aan voorstellen van wijziging van het Statuut, die tot gevolg zullen hebben het verzwakken van de autonome positie van Curaçao in het Koninkrijk.

Volgens de fractie moeten de landen eerlijk met elkaar zijn. Het is mogelijk dat ondanks dit traject de landen geen consensus bereiken. Daarom is het goed dat tijdens het laatste IPKO is afgesproken dat er een mini-IPKO zal komen, indien blijkt dat er een crisis dreigt te komen bij de behandeling in de Tweede Kamer van het voorstel rijkswet COHO, echter moet dit laatste op elegante manier van tafel.

In de plenaire vergadering van 26 april 2022 heeft het Parlement van Curaçao drie moties aangenomen. Deze hebben het kader gevormd voor de toetsing van het COHO. De fractie geeft de regering mee om dit kader in hun overwegingen mee te nemen om te voorkomen dat de acceptatie van het COHO negatief zal zijn en dat het Parlement van Curaçao het voorstel rijkswet COHO om tot een overeenstemming te komen over een consensus rijkswet.

Vervolgens geeft de fractie enkele statements die aangeven hoe belangrijk het is om de nodige aanpassingen in het voorstel van rijkswet COHO aan te brengen.

  • 1. Tijdens een technische briefing van ambtenaren van het Ministerie van BZK werd de vraag gesteld hoe belangrijk het advies van de Raad van State ten aanzien van het COHO is voor het Ministerie van BZK. Het antwoord hierop was zeer belangrijk.

  • 2. Het volgende statement betreft bevoegdheden die de Minister van BZK krijgt op grond van artikel 2 en 15 van het voorstel van rijkswet COHO. Dit instrument laat toe dat de Minister van BZK beleidsregels kan instellen ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden van het COHO. Dit betekent in zekere zin dat de Minister van BZK COHO beleidsregels kan gaan inzetten voor het land Curaçao. De thema’s opgenomen in het landspakket vallen onder de verantwoordelijkheden van de diverse lokale ministeries en in het verlengde daarvan zullen de beleidsregels die door de Minister van BZK worden ingesteld, directe gelding hebben in Curaçao en niet zozeer voor het COHO zelf.

    De fractie verwijst hierbij naar het advies van de Raad van State. De Minister van BZK heeft weliswaar een overlegverplichting met de betrokken Minister(s), maar hoeft daarbij niet tot overeenstemming te komen. Wat betreft de landspakketten, zij opgemerkt dat daarin nog weinig tot geen concrete maatregelen zijn opgenomen. Evenmin zijn concrete doelstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van overheidsfinanciën, opgenomen. Dit brengt mee dat van de voorwaarde dat de Minister moet blijven binnen de in een landspakket omschreven hoofdlijnen ook weinig normerende werking uitgaat. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bevoegdheden van de Minister van BZK nauwelijks zijn beperkt. Zij strekken zich uit over het gehele palet van het opstellen van de plannen van aanpak, het opstellen, initiëren en uitvoeren van de projecten, programma’s en maatregelen, alsmede de financiering ervan. Daarmee wordt de Minister van BZK niet alleen boven het COHO geplaatst, maar ook boven het landsbestuur van het desbetreffende land. De aan de Minister toegekende bevoegdheden maken daarmee inbreuk op de verantwoordelijkheden en het probleemeigenaarschap van de landen.

  • 3. Wij zullen geen eigenaarschap meer hebben, want het COHO en de Minister van BZK zullen volledig «in charge» zijn ten aanzien van het beleid en de financiële middelen voor de hervormingen. Ze kunnen doen en laten zonder onze inbreng. Door het ontbreken van eigenaarschap in besluitvorming en uitvoering van de hervormingen is het de vraag wie verantwoordelijk zal zijn, het COHO, de regering van Curaçao of Cft? Risico hiervan is dat de hervormingen zullen mislukken. De doelen zullen niet bereikt worden, omdat de bevoegdheden van het COHO zeer vergaand zijn en de participatie van de landen ontbreekt. Wij moeten meer participatie krijgen in het COHO. Ook de RvS adviseert ten aanzien hiervan (De aldus toegekende bevoegdheden maken daarmee inbreuk op de verantwoordelijkheden en het probleem-eigenaarschap van de landen en de bevoegdheden van het COHO) en adviseert de nota van wijziging op dit punt aan te passen.

  • 4. Wie geeft ook de garantie dat na zes jaar het COHO niet zal blijven bestaan?

    Is het noodzakelijk en proportioneel om de eigen verantwoordelijkheid van de landen te beperken? Het antwoord hierop is nee. De fractie is van mening dat het COHO aan geen van deze twee voorwaarden voldoet. Het uitgangspunt van het Statuut is autonomie van de landen aan de ene kant en de terughoudendheid van de Koninkrijksregering, en Nederland als grootste land aan de andere kant.

  • 5. De fractie is het met de Afdeling advisering van de Raad van State eens voor wat betreft de conclusie ten aanzien van de gekozen aanpak voor het COHO. Volgens de fractie betwijfelt de Afdeling advisering van de Raad van State vooral of die aanpak tot voldoende resultaat zal leiden. Dit heeft vooral te maken met de gekozen opzet en de bevoegdheden van het COHO, waardoor de landen slechts in beperkte mate verantwoordelijkheid dragen voor het uitvoeren van hun eigen hervormingen. Daar komt de rol van de Minister van BZK bovenop, die in grote mate regie voert over het COHO. Hierdoor wordt het probleem-eigenaarschap van de landen nog verder beperkt. Ook kan door de overlap van bevoegdheden tussen onder andere het COHO en de landsbesturen, maar ook tussen het COHO en het Cft onduidelijkheid ontstaan over wie waarvoor verantwoordelijk is. Tot slot wijst de Afdeling advisering erop dat de afbouw van de rol van het COHO in de landen door de gekozen aanpak wordt bemoeilijkt. Omdat het COHO zoveel taken overneemt, ligt het niet voor de hand dat de landen op een gegeven moment op eigen kracht de hervormingen kunnen doorzetten.

  • 6. De fractie ziet in de beperkte effectiviteit van het voorstel van rijkswet COHO complicaties met betrekking tot de verhouding tussen het voorstel en het Statuut. Juist de eigen verantwoordelijkheid van de landen is een belangrijk uitgangspunt van het Statuut. Het Koninkrijk dient terughoudend te zijn daar waar het gaat om het beperken van de eigen verantwoordelijkheid van de landen. En zelfs als die verantwoordelijkheid moet worden ingeperkt, dan nog moet dit noodzakelijk en proportioneel zijn. Uit de memorie van toelichting blijkt onvoldoende of dat hier het geval is, juist omdat de bevoegdheden van het COHO zeer vergaand zijn. De landen moeten dus juist in staat worden gesteld om meer eigen verantwoordelijkheid te nemen voor de hervormingen.

  • 7. Cft/COHO Rechtsvorm. Het Cft is destijds in het leven geroepen om toezicht te houden op de hervormingen die moesten plaatsvinden op financieel gebied, omdat het Nederlandse belastinggelden betrof. Het COHO krijgt nu een rechtsvorm. De vraag is waarom. Kan het COHO niet functioneren als het Cft, in een wettelijk kader als de Rft? Het betreft in casu ook Nederlandse belastinggelden toch?

  • 8. De benoemingsprocedure van het COHO gaat uit van een superioriteitspositie (art. 9). De landen krijgen beperkte invloed in het COHO, terwijl de beslissingsbevoegdheid en toezichthoudende bevoegdheid autonome aangelegenheden zijn van de landen. De Raad van State zegt het ook. «Het belang van draagvlak bij de landen wordt groter naarmate de taken van het COHO meer overlappen met taken die ook aan de landsbesturen toekomen. Volgens de voorgestelde regeling wordt van één van de leden van het COHO aantoonbare affiniteit met het Caribisch deel van het Koninkrijk vereist. Het is de vraag of daarmee het benodigde draagvlak bij de Caribische landen voldoende is verzekerd».

    Deze vraag kan het beste door de volksvertegenwoordigers worden beantwoord. Het antwoord van de MFK-fractie hierop is negatief. Het draagvlak bij de Caribische landen is niet voldoende verzekerd. De fractie is om die reden van mening dat een procedure moet worden opgenomen in het voorstel van rijkswet gelijk aan de procedure zoals die geldt voor de Cft. De Rft geldt in deze als een leidraad om te komen tot een betere procedure.

  • 9. Nevenfuncties van de leden van het COHO. In het voorstel van de rijkswet COHO wordt geen rekening gehouden met de verschillende functies die iemand kan hebben. In de Rijkswet Rft wordt in artikel 3 aangegeven welke functies een lid van de Cft niet naast zijn lidmaatschap mag uitoefenen. Artikel 3 van het Rft bepaalt:

    • 1. Een lid van het college kan niet tevens zijn:

      • a. Gouverneur;

      • b. Minister of Staatssecretaris;

      • c. commissaris van de Koning of gedeputeerde;

      • d. lid van de Staten of van een daarmee vergelijkbaar orgaan van Nederland;

      • e. burgemeester of wethouder dan wel gezaghebber of eilandgedeputeerde;

      • f. lid van de Raad van Advies van een van de landen;

      • g. lid van de Raad van State van het Koninkrijk;

      • h. lid van de Algemene Rekenkamer van een van de landen of van Nederland;

      • i. ombudsman of substituut-ombudsman van een van de landen of van Nederland;

      • j. ambtenaar bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf.

    • 2. Een lid vervult ook overigens geen andere betrekking of nevenfunctie die overigens ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

    • 3. Een lid meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere betrekking of nevenfunctie aan het college. Het college informeert Onze Minister en de besturen.

    • 4. Het college maakt de nevenfuncties van een lid openbaar. Openbaarmaking geschiedt bij zijn benoeming en voorts door jaarlijkse publicatie van een opgave van deze nevenfuncties in de Staatscourant, de Curaçaose Courant en de Landscourant Sint Maarten.

    Waarom is in het voorstel rijkswet COHO geen rekening gehouden met de nevenwerkzaamheden van de leden? De fractie is ook van mening dat duidelijk in het voorstel van Rijkswet COHO moet worden geregeld wie lid kan zijn van het COHO?

  • 10. Artikel 24 lid 1 en artikel 25 sub c. Deze bepalingen regelen de bevoegdheden die het COHO heeft om achter de ruggen van de Raad van Ministers, het land als aandeelhouder en de desbetreffende Minister om op een wettelijke manier de instantie te verplichten om data en informatie te verstrekken. Deze informatie zal ter beschikking zijn voor de Minister van BZK op grond van artikel 2 van dit voorstel van de rijkswet die tevens verwijst naar artikel 20 van de Kaderwet. In casu moet rekening gehouden worden met de statutaire beperkingen en bevoegdheden van de verschillende structuren binnen de nv’s en stichtingen. Deze hebben het recht om wel of geen informatie te verschaffen. Het betreft in casu bevoegdheden die toekomen aan het bestuur dan wel toezichtsorganen van de nv’s en stichtingen.

  • 11. De Raad van State heeft reeds opgemerkt dat de bevoegdheden van het COHO met de bevoegdheden van de landsregeringen overlappen. Waarom worden de rechten van het Parlement niet gerespecteerd in het voorstel van de rijkswet COHO? In de praktijk blijkt dat dit wel kan, want in de Rft wordt dit gedaan (zie onder meer de artikelen 4 lid 2, 12 lid 5, 13 lid 3, 14 lid 3, 16 lid 11, 18 lid 1 en 20 van Rft). De fractie wil de nodige aanpassingen zien in deze bepaling.

  • 12. Ook ten aanzien van artikel 7 wenst de fractie aanpassingen te zien. Hierbij moet rekening worden gehouden met het Reglement van Orde van de Staten van Curaçao. Het Curaçaose Parlement kent, namelijk in zijn Reglement van Orde geen bijeenkomsten.

Tot slot wenst de fractie te benadrukken dat het COHO-traject geen nut heeft als Nederland ons wantrouwt en als onderschikten ziet. Voor wat betreft de MFK-fractie: «We see you as equal».

Het is voor de fractie van belang uitleg te geven van situatie van Curaçao van vóór de COVID-19 pandemie. Er bestaat een perceptie dat de financiële en economische situatie van het Land door de pandemie is ontstaan. Van belang is om de financiële en economische situatie van vóór de pandemie ook aan te kaarten.

De fractie wenst dat het voorstel van rijkswet COHO niet zal mislukken. Het is belangrijk dat de regering van Curaçao over het voorstel van rijkswet COHO verder kan onderhandelen op basis van consensus. Als wij het hebben over de economie van het land vóór de pandemie is het betreurenswaardig als men het hoofdstuk Koninkrijkrelaties lezen in het introductiedossier. Sedert 2016 heeft IMF-rapporten inhoudende de financiële situatie van Curaçao uitgebracht. Het betreft «Mission Concluding Statements». Hierin wordt het Land Curaçao in kennis gesteld van de deplorabele economische staat van het land. IMF-rapporten halen mede als oorzaak aan de crisis in Venezuela, de sluiting van onze raffinaderij, onbehoorlijk bestuur van zowel het Land Curaçao als van het Koninkrijk met als gevolg een toename in georganiseerde misdaad. Het gaat in deze om mensenhandel, drugscriminaliteit, metalensmokken en het witwassen en het massaal vluchten van Venezolaanse burgers. Daarnaast is in het rapport ook aandacht besteed aan de financiële steun dat de Nederlandse regering aan de landen in het Caribisch gebied moet verlenen. Het betreft Small Island Developing States (SIDS).

Er zijn ook rapporten uitgebracht door de Europese Unie en van de Wereld Bank. Hierin wordt aangehaald dat staten met weinig inkomsten en met een open economie kwetsbaar zijn voor klimaatverandering, instabiele administratie, leven in armoede en hoge criminaliteit. Dit alles brengt de belangrijkste bron van inkomsten van Curaçao in gevaar te weten het toerisme.

Het voorstel van rijkswet COHO geeft geen beeld van zekerheid en vertrouwen. Het voorstel van rijkswet COHO vermeldt geen kapitaal (hoeveel geld) dat beschikbaar wordt gesteld. Het vermeldt ook nergens dat de sociaaleconomische situatie van het land zal worden bevorderd om het programma van minimaal zes jaar te executeren. Wel wordt vermeld dat het programma kan worden verlengd.

De steun dat Nederland bereid is te verlenen dient standvastig te zijn op basis van wederzijdse afspraken en dient opgenomen te worden in het voorstel van rijkswet COHO. De Koninkrijksregering kan het kapitaal ook bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten deponeren. Op grond hiervan kan betere controle op de fondsen worden uitgeoefend.

Een voorstel dat thans op tafel ligt, geeft geen blijk van respect voor de bevolking van Curaçao. Het verleent geen voordeel voor de burger. De uitvoeringsagenda geeft geen beeld van een behoorlijke drijfveer en mist een fatsoenlijk actieplan als maatregel voor sociale ontwikkeling. Er is geen schriftelijke visie dat het voorstel van rijkswet COHO in zes jaren zal slagen. De uitvoeringsagenda vermeldt ook geen hervorming voor de wijken, ook niets over investeringskapitaal voor de sociale ontwikkeling noch over de ontwikkeling van de burger.

De huidige regering en de Staten zit pas één jaar en kan niet «accountable» worden gehouden voor de situatie waarin het land verkeert. In een periode van economische en sociale crisis moeten wij juist onvoorwaardelijke medewerking krijgen van de partner binnen het Koninkrijk die grote financiële vermogen heeft. Een partner die de middelen heeft en structuur om financieel bij te dragen in het belang van Curaçao. Hoe is het mogelijk dat het voorstel van rijkswet COHO geen financiële garantie biedt ter verbetering? Er is geen informatie over de investeringen die nog plaats moeten vinden.

Er is een afsprakenlijkst opgesteld door het IPKO-vertegenwoordigers met zes aandachtspunten over het voorstel van rijkswet COHO. Tevens heeft de fractie kennisgenomen van de brief van Staatssecretaris Van Huffelen aan de Tweede Kamer inhoudende de verwijdering van artikel 35 onderdeel c uit het voorstel van rijkswet COHO.

Uit de ontvangen documenten blijkt dat het voorstel van rijkswet COHO een bestuursorgaan zal zijn met zelfstandige taken en bevoegdheden dat wordt ingesteld en ondersteuning zal bieden. Echter als wij verder lezen blijkt dat het voorstel van rijkswet COHO niet alleen ondersteuning zal bieden, maar juist datgene wat Nederland wenst, namelijk het ontnemen van de verantwoordelijkheid van het door de bevolking van Curaçao gekozen Parlement. Het voorstel van rijkswet COHO neemt in zekere zin de bevoegdheden van het parlement af.

Artikel 8 regelt de samenwerking (samenwerkingsprotocol) met andere entiteiten op zowel nationaal als internationaal niveau. Terwijl artikel 2 derde lid aangeeft dat, tenzij in de rijkswet uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn de artikelen 8, 9, 11, 13 t/m 16, 18 t/m 30 en 41 van de kaderwet zelfstandige bestuursorgaan van toepassing op het voorstel van rijkswet COHO.

In het advies van de Raad van Advies van vorig jaar augustus onder punt 2 C wordt het volgende vermeld:

«in de Memorie van toelichting is voorts gesteld dat de gevolgen van de instelling van het voorstel van rijkswet COHO zich, voor de autonomie van de landen, op een aanvaardbare wijze dienen te verhouden tot hun overheidsorganen en het constitutionele recht, alsmede dat de dimensie van de democratische rechtstaat relevant is voor de vormgeving van het voorstel van rijkswet COHO gelet op de uitgangspunten van het statuut». Om recht te doen aan deze context is het van belang dat het voorstel van rijkswet COHO geen wetgevende of bestuurlijke bevoegdheden van de regeringen, Ministers en de staten van de landen overneemt. Voorts geeft de Raad aan: «waar de bevoegdheden van het voorstel van rijkswet COHO en andere in het voorstel van rijkswet genoemde organen wel raken aan de autonomie van de landen, deze bevoegdheden noodzakelijk worden geacht om het doel van het voorstel van rijkswet te bereiken en zodanig zijn vormgegeven dat de impact op de autonomie zo gering mogelijk is». Volgens de Raad dient de bevoegdheid van het voorstel van rijkswet COHO meer gezien worden in de context van goedkeuring van het plan van aanpak en het verlenen van subsidie.

Het voorstel van rijkswet COHO geeft duidelijk aan dat de wet onder de Minister van BZK valt, terwijl de onderwerpen c.q. activiteiten zich concentreren in de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

De memorie van toelichting vermeldt daarop het volgende: «het is daarom zaak dat het voorstel aanknopingspunten biedt voor het ordentelijk blijven functioneren van deze rechtsordes. Aldus wordt geborgd dat deze staatsorganen niet worden overvallen door beslissingen van het voorstel van rijkswet COHO en blijft de voor een parlementair stelsel wezenlijke informatiehuishouding op orde.

De fractie kan zich niet verenigen met de bepaling dat eens per kwartaal in een «bijeenkomst», informatie aan het Parlement dan wel aan een of meerdere leden van het Parlement kan worden gegeven. Eens per kwartaal een bijeenkomst is niet efficiënt en onacceptabel. Zulks dient te geschieden conform het reglement van orde van de Staten van Curaçao. Wat als een situatie zich voordoet? Wat gebeurt er dan? Zal het bevoegde orgaan geen rekening en verantwoording geven aan het Parlement over de stand van zaken?

De fractie vindt dat het Parlement respectloos wordt behandeld, nu druk wordt uitgeoefend op de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten om het voorstel van rijkswet COHO te behandelen op korte termijn, zodat het voorstel in de Tweede Kamer kan worden behandeld om vervolgens te worden geïmplementeerd.

Ook de Raad van Advies van Curaçao gaf in 2021 aan dat de periode voor het verlenen van advies kort was. De Raad heeft begrip voor de urgentie van het voorstel van rijkswet COHO, doch gaf aan dat zij wel voldoende tijd nodig hebben om op een verantwoordelijke en deugdelijk wijze advies uit te brengen.

Volgens de fractie heeft het Parlement ook zeggenschap wanneer het voorstel van rijkswet COHO en de Minister- president tot een akkoord komen. Conform het voorstel van rijkswet COHO dient het Parlement binnen twee weken het landspakket te behandelen. Het kan overigens voorkomen dat het Parlement zich integraal over het landspakket wil uitlaten. Zulks temeer nu de Minister van BZK een instructie aan de Minister-President kan geven om bepaalde punten in het pakket op te nemen. Op deze gronden zal het Parlement zeker voldoende tijd willen hebben om op een verantwoordelijke manier hierop te kunnen reageren.

Op basis van het voorstel van rijkswet COHO staat vast dat geen sprake is van gelijkwaardigheid. Het geeft meer een beeld van onderdanigheid. Dit kan niet door de beugel. In de Memorie van toelichting, onder paragraaf 2.2 grondslag wordt in artikel 38 bepaald dat Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten onderling regelingen kunnen treffen met betrekking tot autonome beleidsterreinen waarop ze willen samenwerken. De Memorie van toelichting vermeldt dat de impact van de samenwerking raakt de autonomie van de landen dusdanig, dat het nodig is om de gekozen volksvertegenwoordigingen van de landen, de Staten, bij het besluitvormingsproces te betrekken. Voorts is nog van belang dat enkele onderdelen van het voorstel directe implicaties hebben op het budgetrecht van de Staten. Ook hiervoor is de rechtsbasis van een consensusrijkswet vereist».

In de motie van 1 juli 2021 hebben de Staten de regering groen licht gegeven om verder onderhandelingen te voeren over het voorstel van rijkswet COHO. Echter onder de voorwaarde dat clausules in het voorstel onze autonomie noch het Statuut ondermijnt. Paragraaf 2.3 rechtsvorm, geeft het volgende aan: «Het voorstel van rijkswet COHO zal zich als gezegd begeven op terreinen die onder de autonomie van de landen vallen en die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de samenleving. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat het voorstel van rijkswet COHO niet treedt buiten de juridische grenzen die hem in het voorstel en de landspakketten gesteld worden en dat het voorstel van rijkswet COHO handelt met het nodige inzicht in de doelstelling van de samenwerking die de landen aangaan».

Kort samengevat komt het erop neer dat het voorstel van rijkswet COHO de autonomie van de landen raken en ingrijpende gevolgen heeft voor de autonome landen. Niettemin, wordt van Curaçao verwacht om vertrouwen te hebben in het voorstel van rijkswet COHO en dat de wet niet strekt buiten de juridische parameters vastgesteld in de Landspakketten. Het voorstel van rijkswet COHO kan worden gerealiseerd in samenwerking met Curaçao.

De fractie vindt dat niet alleen Curaçao het vertrouwen moet tonen. Volgens de fractie heeft Nederland geen vertrouwen in Curaçao. De fractie verwacht niet alleen respectvolle verstandhouding», maar ook wederzijds respect en vertrouwen. Er zijn onderhandelingen met Nederland aangegaan om wijzigingen in het orgaan aan te brengen, alsmede om het onderdeel ontwikkeling in de wet op te nemen. De fractie ziet dit onderdeel niet terug in het voorstel van rijkswet COHO. Wat bij de fractie opvalt zijn de financiële, fiscale en zorg hervormingen. De economische ontwikkelingshervorming ziet de fractie niet terugkomen.

De fractie wenst dat het voorstel van rijkswet COHO met de boven aangehaalde punten wordt gewijzigd. Het voorstel van rijkswet COHO zoals die thans ter tafel ligt kan niet door de beugel.

De boodschap naar Nederland luidt als volgt. Wanneer over respect gesproken wordt is sprake van wederzijds respect. Hetzelfde als hiervoor geldt mutatis mutandis voor het vertrouwen. Er moet wederzijds respect en vertrouwen zijn, zodat we verder samen op pad kunnen.

De TPK-fractie heeft kennisgenomen van het voorstel van rijkswet COHO en heeft de volgende op- en aanmerkingen. De fractie stelt voorop tegen het onderhavige voorstel van rijkswet te zijn. Er valt niets te onderhandelen en wenst dan ook geen heronderhandeling. Curaçao gaat de geschiedenis in als enige land met Quarta-politica, en geen trias-politica, aldus de fractie. Quarta-politica wordt verder uitgelegd als de wetgevende macht, de uitvoerende macht, de rechterlijke macht en het COHO. Ingevolge de wet vervult het COHO eigenhandig meerdere rollen, namelijk die van uitvoering en tevens die van controle. Hoe is het mogelijk dat voornoemde rollen door elkaar worden gehaald?

Eindelijk is het zover dat het voorstel van rijkswet COHO wordt behandeld, zodat de Staten het van tafel kunnen vegen. Hoe is het denkbaar dat terwijl het onderhavige voorstel van rijkswet in behandeling is, aspecten van het voorstel, op dit moment reeds worden uitgevoerd? Waarom moeten de Staten deze alsnog behandelen? Voornoemde werkwijze is een teken van gebrek aan respect voor de Staten van Curaçao, aldus de fractie. In de zienswijze van de fractie kunnen dingen alleen achteraf in de wet worden vastgesteld, in geval dat het om Nederland gaat.

Hierna volgt een artikelsgewijze behandeling van het voorstel van rijkswet COHO door de fractie.

Artikel 2: waarom wordt over een Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling gesproken? Probeert men ons in een soort hokje te plaatsen door het woord Caribisch te hanteren? Indien de voornemens is om een orgaan in het leven te roepen, dient deze met Curaçao te worden gekenmerkt en niet met de drie landen samen. Daarnaast moet de gewenste orgaan niet middels het onderhavig voorstel van rijkswet in het leven worden geroepen, maar ingevolge een Curaçaose wetgeving zelf. De fractie citeert artikel 2, tweede lid, en stelt dit deze lid niet serieus genomen kan worden. Er wordt een COHO opgericht in Nederland, volgens Nederlandse wetgeving en gaat op Curaçao opdracht geven. Op pagina 16 van de Memorie van toelichting wordt aangegeven, dat het COHO een bestuursorgaan is naar Nederlands recht. Volgens de fractie wordt duidelijk in het onderhavige rijkswet gesteld dat het COHO naar Nederlands recht wordt opgericht. Het voorgaande valt niet op te vatten, aldus de fractie. Het is niet menselijk wat er in het onderhavige voorstel plaatsvindt, dan alleen om op een sluwe manier macht uitoefenen.

Artikel 3: het doel van het COHO is het bevorderen dat hervormingen van bestuurlijke aard worden doorgevoerd. Het doel raakt per direct de autonomie. Het voorgaande wordt onderstreept op pagina 13 van de Memorie van toelichting. Op pagina 13 van de Memorie van toelichting wordt het volgende gesteld: «hier waar de bevoegdheden van het COHO en andere in het voorstel genoemde organen wel raken aan de autonomie van de landen. De bevoegdheden worden noodzakelijk geacht om het doel van het voorstel te bereiken en zo zijn voorgevingen in de impact op genoemde autonomie zo gering is». Het voorstel geeft dus zelf aan de autonomie van de landen te gaan raken, maar desondanks zijn sommigen voornemens te gaan heronderhandelen, stelt de fractie. Hoe is het mogelijk dat een orgaan waar niemand voor gekozen heeft, in Curaçao opdracht gaat geven? Het voorgaande gebeurt nergens in de wereld.

Artikel 4: de taken van het COHO. De taken van het COHO moeten haar doel zien te bereiken, namelijk het bemoeien met de bestuurlijke aard van Curaçao, aldus de fractie. Het COHO gaat volgens bovengenoemd artikel bemoeien met de overheidsbedrijven. Ingevolge onderdeel a gaat het COHO uitvoering geven, waardoor de autonomie wordt aangetast en houdt het COHO tevens toezicht volgens onderdeel b. Het COHO gaat dus ook de rol van de Staten overnemen, concludeert de fractie. De Staten zijn degenen die onder normale omstandigheden, toezicht houden op de regering.

Artikel 5: geeft een opsomming van taken van het COHO. Het gaat in casu om taken van de regering van Curaçao, dus met andere woorden gaat het hier om landsaangelegenheden, stelt de fractie. De fractie geeft verder aan dat het gehele voorstel van rijkswet een trucje omvat, namelijk het overnemen van het budgetrecht van de Staten. Volgens de fractie hebben de landen 14 dagen na het ontvangen van het voorstel van rijkswet COHO de gelegenheid gehad, om hun opmerkingen en gevoelens aan «Onze Minister» (de Minister van BZK ingevolge artikel 1) te doen toekomen. Dit is volgens de fractie te kort om een deugdelijke reactie te kunnen formuleren. Het voorgaande lijkt op chantage en manipulatie, aldus de fractie. Er was zeker sprake van uitoefening van druk op de regeringen van de drie landen.

Artikel 6: dit artikel spreekt telkens van het COHO en de Minister van Algemene Zaken van de landen. Het COHO is dus alleen in gesprek met de Minister van Algemene Zaken. De Minister van Algemene Zaken wordt een soort marionet van het COHO. Verder wordt gesteld dat de Minister van BZK kan, na overleg met de Minister van Algemene Zaken, aanwijzing geven met betrekking tot de inbreng van het COHO. Curaçao geeft alles weg en Nederland domineert, aldus de fractie.

Artikel 7: volgens dit artikel kunnen de Staten, indien zij de wens daartoe te kennen geven, het COHO één keer per kwartaal horen in een bijeenkomst. Wat wordt hier bedoeld met wens? De Staten vertegenwoordigen de Curaçaose bevolking en moet het COHO dus uitleg aan de Staten komen geven, op moment dat zij dat noodzakelijk vinden, aldus de fractie. «Eén keer per kwartaal» dient tevens te worden gewijzigd in «telkens» als de Staten het COHO oproepen. Artikel 7 geeft verder aan dat het COHO in een bijeenkomst wordt gehoord. Wat voor bijeenkomst? De Staten kennen geen bijeenkomst. Het COHO moet in een centrale commissie of openbare vergadering worden gehoord.

Artikel 8: het COHO kan een samenwerkingsprotocol tekenen met het Cft. De fractie verwijst hier naar de eerdergenoemde Quarta-politica. Het COHO krijgt bestuursbevoegdheden in Curaçao. Het COHO houdt zich bezig met uitvoering, toezicht en tevens het tekenen van samenwerkingsprotocollen. Is het voorgaande gebruikelijk?

Artikel 9: de samenstelling van het COHO. Twee van de leden moeten affiniteit hebben met de landen en worden door de Minister van BZK voorgedragen aan Curaçao. Curaçao heeft geen invloed op de personen die worden voorgedragen. Eén van voornoemde twee leden, is de voorzitter. Op moment dat het COHO niet tot een besluit kan komen, beslist de voorzitter. Hetzelfde is met het Cft gebeurd. Als de vertegenwoordigers van de landen het niet eens zijn, beslist de voorzitter die door Nederland is aangesteld. Volgens artikel 9 wordt een profielschets vastgesteld op basis van benoemingscriteria. Waarom wordt na een zittingsperiode als lid van het COHO wederom een profielschets vastgesteld? De fractie meent dat het in casu gaat om een reeds in de wet vastgestelde criteria uit te breiden, met als gevolg dat de taken en bevoegdheden tevens worden uitgebreid.

Een andere wijziging die de fractie wenst te zien, is «Onze Ministers van Algemene Zaken» (met verwijzing naar de Ministers van Algemene Zaken van de Landen) in «de Ministers van Algemene Zaken». Indien de landen binnen drie weken geen overeenstemming kunnen vinden, beslist de Minister van BZK. Volgens de fractie zal een scenario worden gecreëerd, waar de landen tegen elkaar worden uitgespeeld. De fractie benadrukt wederom de feitelijke overmacht van Nederland via zijn Minister in het voorstel.

Artikel 10: het COHO informeert de Minister van BZK. Waar blijven de regering en de Staten van Curaçao? Deze worden buitenspel gezet, aldus de fractie. Indien de benoemingscommissie binnen vier weken geen keuze uit het voorgestelde lijst hebben kunnen maken, beslist de Minister van BZK.

Artikel 11: de Rijksministerraad beslist bij Koninklijkbesluit over de schorsing en ontslag van een lid van het COHO. Curaçao en de landen worden hier alweer buitenspel gezet vanwege het democratisch deficit binnen de Rijksministerraad.

Artikel 14: volgens de fractie gaat het COHO steeds als de regering van het land te werk, gezien het hier een eigen bestuursreglement vaststelt, net als de ministerraad van Curaçao.

Artikel 16: de Minister van BZK stelt ter beschikking van het COHO een ambtelijke dienst, die onder een algemene secretaris functioneert. De fractie vergelijkt voornoemde situatie met de ministerraad van Curaçao, die tevens over een algemeen secretaris beschikt.

Artikel 17: geen lid van de ambtelijke apparaat noch de secretaris zijn lid van het COHO. De fractie meent dat hier te veel macht aan de leden van het COHO worden toegekend.

De fractie geeft verder aan moeite te hebben met de toelating van de leden van het COHO tot de landen. Zowel de leden van het COHO als hun familieleden worden tot de landen toegelaten zonder nadere voorwaarden.

Tot slot moet worden geconcludeerd dat met de komst van het COHO de autonomie van Curaçao wordt overgenomen, Nederland beslist uiteindelijk alles, het COHO neemt alle bevoegdheden weg en er wordt niet meer gesproken over de Staten of regering van Curaçao.

Artikel 25: het COHO is belast met uitvoeringsbevoegdheden en mag tevens alle overheid-nv’s doorlichten. Ondanks de gevoerde discussie aangaande het voorgaande, is de doorlichtingsmogelijkheid van het COHO toch in het voorstel overeind gebleven. Voornoemde doorlichtingsmogelijkheid moet uit het onderhavige voorstel van rijkswet worden gehaald, aldus de fractie.

Artikel 26: een plan van aanpak dat door het COHO moet worden goedgekeurd. Waar blijven de Staten en de regering van Curaçao? Hebben de Staten en regering geen inbreng en zeggenschap hierbij? De Staten worden wederom opzij geplaatst. Door wie en hoe wordt geoordeeld of het financieel gedrag naar voldoening loopt gedurende en na de geïmplementeerde hervormingen? Hoe werkt het voorgaande in de praktijk?

Artikel 31: zelfs in de vakantie- en feestdagen wordt ingegrepen, geeft de fractie aan. Als voorbeeld wordt naar voren gebracht, dat de regering ingevolge het onderhavige voorstel geen additionele vrije dag kan aankondigen, zonder dat deze in artikel 3 van de termijnenlandsverordening van Curaçao is vastgesteld. Ook hier moet er verandering in komen, meent de fractie.

Binnen drie jaar vindt er een evaluatie plaats. Volgens de fractie is het niet haalbaar om binnen drie jaar aantoonbare veranderingen te kunnen hebben. Men gaat evalueren, wetende dat er verlengd moet worden. Het voorgaande wordt in artikel 34 bevestigd, waar de duur van het voorstel op zes jaar wordt gesteld en met telkens de mogelijkheid tot verlenging met twee jaar. In geval van het onderhavige voorstel van rijkswet COHO is sprake van volkomen manipulatie, stelt de fractie met bezorgdheid. De fractie geeft wederom aan volstrekt tegen het onderhavige voorstel te zijn. In het gehele voorstel wordt allerlei voorwaarden en eisen gesteld, zonder een concrete opgave van de investeringen die moeten plaatsvinden. Voorwaarden en eisen waar Curaçao niet aan kan voldoen. De fractie vraagt zich af, wat er gebeurt op moment dat het onderhavige voorstel van rijkswet tekortschiet, idem als de andere vijf consensus rijkswetten die Curaçao kent. Waar in de wereld heeft een soortgelijke wet gefunctioneerd?

De PNP-fractie heeft op haar beurt ook kennisgenomen van het voorstel van rijkswet COHO en heeft de volgende op- en aanmerkingen. Eindelijk is het zover dat het voorstel van rijkswet COHO inhoudelijk in de Staten wordt behandeld. Alvorens over te gaan in de inhoud van de vragen en opmerkingen geeft de fractie een beknopt historische uiteenzetting van het voortraject die naar het COHO 2.0 heeft geleid en luidt als volgt.

Als gevolg van de economische crisis door de COVID-19 pandemie, heeft Curaçao ingevolge artikel 36 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een beroep gedaan op Nederland om haar bij te staan met financiële steun om de pandemie van sedert begin het jaar 2020 het hoofd te kunnen bieden. Nederland is daartoe bereid geweest, maar dan wel onder strenge voorwaarden, teneinde het land Curaçao weerbaarder te maken tegen toekomstige crisissen. Voorwaarden zoals het met 12,5% inkorten op de arbeidsvoorwaarden in de publieke sector, 25% inkorten op de arbeidsvoorwaarden van de politieke gezagdragers en normering van de topinkomens van de overheidsgelieerde entiteiten. Op 2 november 2020 is een onderlinge regeling, genaamd Landspakket Curaçao, tot stand gekomen tussen de regeringen van Nederland en Curaçao. Afgesproken is dat het toezicht op de uitvoering van het Landspakket zal worden voortgezet door een orgaan, die middels een rijkswet moet worden ingesteld. In eerste instantie is Nederland met het voorstel van rijkswet Caribische Hervormingsentiteit (bekend als CHE) gekomen, welke als ronduit schandalig kan worden gecategoriseerd voor de autonomie van Curaçao en de andere Caribische landen in het Koninkrijk, aldus de fractie. CHE is later naar COHO 1.0 gewijzigd en op dit moment hebben de Staten een gewijzigde versie van het COHO 1.0 op tafel liggen, die COHO 2.0 wordt genoemd. Tijdens het IPKO in mei 2022 heeft de Curaçaose delegatie te kennen gegeven, dat het voorstel van Consensusrijkswet COHO, hetgeen van begin tot eind overeenstemming tussen de landen vereist, nog niet op consensus op niveau van de Staten kan rekenen. Meerdere Statenleden hebben tijdens het IPKO naar voren gebracht, dat de eigenaarschap waarop de Raad van State zo heeft gewezen, nog onvoldoende tot uiting komt in het voorstel van rijkswet COHO. Vervelend is dat er kennelijk door Nederland druk is uitgeoefend om het wetsvoorstel door te drukken. Aangezien er sprake is geweest van «dwang» kan er niet van «consensus» worden gesproken. De fractie betreurt het voorgaande, want daarmee is het COHO al vanaf het begin besmet geraakt.

De fractie geeft aan een lang traject te hebben bewandeld, ter voorbereiding op het onderhavige voorstel. De bevolking is gehoord en er is informatie ingewonnen bij verschillende experts. Binnen de kring van de partij is ook vergaderd en voorbereid op de behandeling. Daarnaast heeft de fractie kennisgenomen van het advies van de Raad van State en naar aanleiding van al het voorgaande heeft de fractie middels een aangenomen motie op 26 april jl. duidelijk aangegeven tegen het voorstel van rijkswet te zijn zoals het nu op tafel ligt. De fractie is altijd voorstander geweest van het heronderhandelen van het COHO. Hierna zullen de pijnpunten van de fractie worden aangekaart. Met belangstelling heeft de fractie kennisgenomen van een tweede nota van wijziging gedateerd 11 mei 2022, afkomstig van Staatssecretaris Van Huffelen. Met voornoemde nota van wijziging wordt het ongetwijfeld voor iedereen duidelijk dat het mogelijk is, wijzigingen in het voorstel van rijkswet COHO door te voeren.

De fractie geeft wederom klaarblijkelijk aan tegen het voorstel van rijkswet COHO te zijn, zoals het nu op tafel ligt. Verder spoort de fractie iedereen aan, die heronderhandeling wensen, om tevens aan te geven dat wat er op dit moment op tafel ligt, onacceptabel is.

De fractie gelooft niet dat het voorstel voordelig zal uitpakken voor het volk. Er moeten niet alleen inkortingen komen, zonder rekening te houden met gevoelen van de mensen. Zo is bijvoorbeeld een inkorting van 12,5% ingevoerd op de ambtenaren, die al eerder alles kwijt waren. Een ander voorbeeld zijn de zorgstichtingen, die voor onze ouderen moeten zorgen, maar nauwelijks het hoofd boven water kunnen houden. Men moet oplettend zijn, op de voornoemde aanpak.

Dat hervormingen op Curaçao moeten worden geïntroduceerd. Dit wordt door vrijwel iedereen onderkend. Alleen moet de patiënt, namelijk de Curaçaose bevolking, wel in leven blijven na de hervormingen. De fractie citeert Jan Timmer, die een bekende is in de wereld van hervormingen: «Het bijzondere was dat wij ons ervan onthielden de schuldigen weg te sturen. De mensen die verantwoordelijk waren, moesten de boel opruimen. We hebben geen consultants ingehuurd of adviseurs, we hebben de problemen aangepakt met bijna uitsluitend eigen mensen». Uit het voorgaande valt te concluderen, dat de voormalige Staatssecretaris Knops met de pet ernaar heeft gegooid. Wat Jan Timmer erop heeft gedoeld, is het eigenaarschap. Met andere woorden, dat de mensen hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Vandaar dat het idee van het voorstel van rijkswet COHO fundamenteel verkeerd is geweest.

Nu zijn de Staten aan zet. Alle pijnpunten moeten uit het voorstel worden gehaald, aldus de fractie. Het enige mandaat aan de Staten is Curaçao als autonoom land binnen het Koninkrijk. Het fundamenteel recht van Land Curaçao moet in handen van het volk blijven. De regering moet de bevoegdheid hebben tot het bouwen van huizen, salarishervormingen introduceren en verminderen van extreem hoge salarissen. Anders wat zou de toegevoegde waarde van democratie zijn? De technische briefings in de Staten en tijdens het IPKO hebben de fractie niet overtuigd, dat de autonomie niet wordt ondermijnd. Na een uitvoerige advies- en consultatieprocedure is gebleken dat in het thans voorliggend voorstel van rijkswet COHO nog altijd een aantal autonomie-ondermijnende bepalingen aanwezig zijn. Dit heeft voornamelijk, maar niet uitsluitend, te maken met vergaande bevoegdheden die aan het bestuur van het COHO en de Nederlandse Minister van BZK zijn toebedeeld in het voorstel van rijkswet.

Het voorstel van rijkswet zoals dat door Staatssecretaris Knops is bedacht, is een klap in het gezicht van democratie geweest. De bevolking van Curaçao heeft zijn volksvertegenwoordigers middels vrije en geheime verkiezingen gekozen en het resultaat moet worden gerespecteerd. Het voorgaande doet niet af, dat sprake moet zijn van een deugdelijk bestuur maar dan wel binnen de democratische kaders.

De fractie citeert de Raad van State in haar advies d.d. 21 maart 2021 op pagina 1: «De positionering en het takkenpakket van het COHO en de verhouding tot andere actoren leiden tot onduidelijkheden over de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen verschillende actoren. Daarmee wordt de eigen verantwoordelijkheden van de landen en daarmee hun commitment verzwakt». Verder staat er: «betwijfeld moet dan ook worden of met de thans gekozen opzet redelijkerwijs verwacht mag worden dat een hervormingsprogramma tot succesvolle resultaten zal leiden op korte en lange termijn».

«Mede hierdoor rijzen ook vragen over de verenigbaarheid met de onder meer in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (het Statuut) neergelegde staatkundige structuur van het Koninkrijk, waarin de autonome en eigen verantwoordelijkheid van de landen belangrijk uitgangspunten zijn».

Strikt genomen is de bedoeling van het voorstel van rijkswet COHO geweest, om een naar Nederlands rechts opgezet bestuursorgaan met zelfstandige taken en bevoegdheden, de lokale regering en de Staten voor een groot deel buiten spel te zetten. De COHO-bestuurders zullen worden gekleed met bevoegdheden aangaande autonome aangelegenheden van het Land Curaçao, waaronder bevoegdheden ter aansturing van belangrijke ontwikkelingen in de openbare financiën en de controle daarop, de belastingdienst, de economische ontwikkeling, de sociale- en gezondheidszorg en de volledige justitiële keten. Dat is niet niks, benadrukt de fractie. Het voorstaande wordt nog verergerd wanneer de bevoegdheden van het COHO in samenhang worden gezien met de bevoegdheden die reeds zijn toegekend aan het Cft in de Rijkswet financieel toezicht. Het onderhavige voorstel past in het licht van wat er momenteel zich afspeelt op Sint Eustatius. De eilandsraad en bestuurscollege zijn opzij gezet en na vier jaar is gebleken dat Nederland geen eiland van 3000 inwoners kan besturen. Het is een teken van onkunde, aldus de fractie. Als Nederland het beter dan ons kan doen, waarom hebben zij te maken met een toeslagenaffaire en worden oude Curaçaose politici benaderd om in het geval van Sint Eustatius te bemiddelen?

De fractie haalt aan wat rechter mr. Spreuwenberg ooit heeft gezegd, namelijk: «In mijn ogen komt corruptie niet vaker voor in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Wel denk ik dat het daar sneller in de openbaarheid komt. Op de eilanden wonen veel minder mensen dan in Nederland waardoor er meer transparantie is». Volgens Nederland is iedereen corrupt en is het noodzakelijk om Curaçao van veraf te besturen. Het voorgaande is niet waar, er zijn weldegelijk corrupte politici, maar lang niet allemaal.

Dat zeggende komt er een Staatssecretaris zonder enig berouw de regeringen van de landen vernederen met het voorstel van rijkswet COHO, meent de fractie. De organen van de landen moeten eerder verstevigd worden.

Volgens het advies d.d. 3 maart 2021 van de Raad van State op pagina 5, wordt onder normale omstandigheden de manier voor het verlenen hulp aan de autoriteiten van het land overgelaten en citeert de fractie deze: «Er wordt daarmee echter niet ingegrepen in de Staatrechtelijk binnenlandse verhoudingen. Anders gezegd, de steunverlening heeft in formele zin geen gevolgen voor de taken en bevoegdheden van de betrokken binnenlandse instellingen. De steunverlening die tot nu toe op verschillende momenten aan de landen van het Koninkrijk is verleend, is deze werkwijze ook gevolgd. Een recht voorbeeld hiervan is het Groeiakkoord met Curaçao in 2019».

Artikel 1 van het voorstel van rijkswet betreft de algemene bepalingen. Voor een goed begrip van een wettekst is het in voldoende mate opnemen van relevante actoren en producten van eminent belang, de juiste manier, aldus de fractie. De begripsbepalingen binnen het COHO moeten wederom kritisch worden gereviseerd en waar nodig bijgesteld of aangevuld. Als voorbeeld geeft de fractie aan de volgende benamingen: Onze Minister, Onze Ministers en Onze Ministers van de desbetreffende landen. Voornoemde benamingen worden in het voorstel van rijkswet COHO meermalen door elkaar gebruikt, terwijl in de begripsbepaling onder letter j, alleen Onze Minister (van BZK) is opgenomen. Het voorgaande maakt bij sommige tekstonderdelen onduidelijk over wie precies wordt gesproken. De Minister van Algemene Zaken van de landen, is niet opgenomen in de begripsbepalingen, terwijl hij een belangrijk rol heeft in de uitvoering van het voorstel van rijkswet COHO. Het niet opnemen van de Minister van Algemene Zaken in de begripsbepalingen is niet positief voor de eigenaarschap, geeft de fractie te kennen. De fractie wenst dat de volgende begrippen in de begripsbepalingen worden opgenomen, namelijk: «Onze Ministers van Algemene Zaken», «de Minister van Algemene Zaken van de desbetreffende land» en «ontwikkeling». De fractie herhaalt dat ontwikkeling duidelijk gedefinieerd dient te worden binnen het voorstel van rijkswet. De maatschappelijke connotatie rondom het COHO als naam, is besmet geraakt en dient naar mening van de fractie, te worden gewijzigd.

Conform artikel 2 van het voorstel van rijkswet, is er een Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling, gevestigd te Den Haag. Hier signaleert de fractie een eerste groot probleem. Het is niet noodzakelijk en er bestaat verder ook geen enkel rechtvaardigingsgrond voor het vestigen van het COHO in Den Haag. Een orgaan die geen invloed heeft op de regering in Den Haag, kan niet in Den Haag zijn gevestigd. Hoeveel organen gevestigd in Den Haag, hebben soortgelijke invloed op de landen? Is er ooit in de geschiedenis van de landen een wet zoals het onderhavige geweest? Uit artikel 2 valt te concluderen dat het COHO alleen in Den Haag kan worden gevestigd, ondanks dat in de wandelgangen andere verhalen de ronde doen. Waarom wordt er in de wettekst geen duidelijkheid gegeven aangaande de vestigingsmogelijkheden? De fractie ziet geen reden voor voornoemde structuur en meent dat de vestiging van het COHO, de eerste wijziging in het voorstel moet zijn.

Artikel 3 van het voorstel van rijkswet COHO stelt dat het COHO doelt op het bevorderen dat hervormingen van bestuurlijke aard worden doorgevoerd. De fractie meent dat de term «bevorderen» ruim kan worden opgevat en dat deze overigens druist tegen artikel 3 van het Statuut. De taak van een mogelijk orgaan moet eerder die van toezichthouder omvatten. Bevorderen lijkt een taak van de regering te zijn, aldus de fractie. Wat denkt de regering over de term bevorderen in artikel 3?

De fractie verwijst naar artikel 4 van het voorstel van rijkswet COHO. Ingevolge het eerste lid, onderdeel a, ondersteunt COHO ontwikkeling en ingevolge het eerste lid, onderdeel b, houdt het COHO zelf ook toezicht. In het kader van behoorlijk bestuur, is het voorgaande niet mogelijk, aldus de fractie. Paragraaf 3.3 van de Memorie van toelichting geeft aan dat: «om de onafhankelijke oordeelsvorming in het toezicht te waarborgen, zullen de toezichtstaken van COHO organisatorisch en functioneel gescheiden worden van de uitvoerende taken. Binnen de ambtelijke dienst van het COHO wordt een aparte afdeling toezicht opgericht. Beide afdelingen mogen het bestuur van het COHO gevraagd en ongevraagd adviseren». Volgens de fractie mogen toezichthoudende taken en de beleidstaken niet onder hetzelfde bestuur ressorteren. Is het niet gebruikelijk dat conform de regels van behoorlijk bestuur, het toezicht en bestuurstaken gesepareerd worden? De fractie meent dat er te veel bevoegdheden aan het orgaan is toegekend, met voornoemd gevolg. Een orgaan zou over toezicht en hulp moeten beschikken. Curaçao kent reeds het Cft als toezichthoudende orgaan. Een alternatief voor de toezichthoudende taken van het COHO, is om deze bij het Cft te plaatsen.

De fractie geeft te kennen dat de opmerking van de Raad van State aangaande artikel 4, tweede lid, van het voorstel van rijkswet COHO, aandacht waardig is. De Raad van State stelt dat: «De afdeling begrijpt de bedoeling van dit voorschrift, maar merkt op dat dit soort voorschrift eerder de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid vergroot, dan dat deze wordt weggenomen». Het feit dat artikel 4, tweede lid, aangeeft dat de wettelijke bevoegdheden in handen van de desbetreffende landen blijven, geldt niet voor het voorstel in het geheel. Er moet individueel naar elk artikel worden gekeken en niet naar een algemeen artikel. Hoe wordt gegarandeerd, dat de bevoegdheden van de landen niet worden weggenomen?

Voor wat betreft de inhoud van het voorstel van rijkswet, acht de fractie het wenselijk dat de vorm van groeiakkoord wordt gebruikt. Dat het groeiakkoord niet heeft gewerkt, is niet waar. Elke ambtenaar zegt dat het groeiakkoord gewerkt heeft, maar dat Nederland op een gegeven moment haar afspraken niet nakwam. Nederland moet op de hoogte worden gesteld, dat het groeiakkoord heeft gewerkt en er geen reden is geweest om deze op te heffen, stelt de fractie. De partijen zijn in de huidige situatie komen te staan, wegens het doen en nalaten van de Staatssecretaris Knops, aldus de fractie. De fractie meent terug te moeten naar het groeiakkoord, gebaseerd op artikel 38, eerste lid, van het Statuut. Het groeiakkoord laat de autonomie en eigenaarschap van de landen onverlet en aan de andere kant hebben de landen de verplichting te hervormen. De landen worden versterkt moet het groeiakkoord en heerst er toezicht door een commissie.

Een nader probleem zit in artikel 6 van het voorstel. Hier staat dat de uitvoeringsagenda door het COHO samen met de Minister van Algemene Zaken wordt vastgesteld. De achterliggende gedachte van artikel 6 is het denigreren van onze Ministerpresident. Het orgaan, in casu COHO, moet toezicht houden op de gelden die naar Curaçao worden gestuurd en Onze Minister van Algemene Zaken houdt contact met de Minister van BZK. Politiek handelt met politiek en ambtenaren met ambtenaren, stelt de fractie verder. Dat onze Ministerpresident niet waardig is om met de Ministerpresident, een andere Minister of tenminste de Staatssecretaris van Nederland te handelen, maar wel met het COHO, is niet correct. Het COHO dient met een COHO te handelen. Waarom wordt er geen lokale COHO ingesteld, die met het COHO van Nederland handelt? In voornoemd geval kan het COHO in Nederland worden gevestigd en houdt uitsluitend toezicht. Uitvoeringsagenda’s worden door de politici bepaald.

De relatie tussen het COHO en de Minister van BZK vormt evenzeer een knelpunt voor de fractie. Hier wordt verwezen naar artikel 6, vierde lid, waar de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van BZK aan het COHO na overleg met Onze Minister van Algemene Zaken is opgenomen. Het feit dat de Minister van BZK instructies aan het COHO kan geven, is een probleem.

Volgens de toelichting op voornoemd artikel, moet de Minister van BZK terughoudend omgaan met de aanwijzingsbevoegdheid. In geval dat er indicaties zijn dat met de uitvoeringsagenda buiten de grenzen van het landenpakket wordt getreden, moet dergelijke aanwijzing worden gegeven, maar dan wel gemotiveerd. Met artikel 6, vierde lid, van het voorstel van rijkswet COHO zijn de artikelen 23 en 28 van het eerste concept van rijkswet COHO teruggekeerd, alleen dit keer zijn ze verbonden aan randvoorwaarden. Het is dan evident dat het COHO als een Nederlands zelfstandig bestuursorgaan suis generis, blijft, kan en zal worden aangestuurd door de Minister van BZK, aldus de fractie. Het heeft anders gekund, namelijk dat de Rijksministerraad dergelijke instructie kan geven. In het laatste geval wordt de gelijkheid enigszins gewaarborgd. Verder meent de fractie dat telkens waar «na overleg» in het voorstel van rijkswet COHO wordt vermeld, «in overleg» in de plaats moet komen te staan. Graag ziet de fractie in het specifiek geval van artikel 6, vierde lid, dat «na overleg» wordt gewijzigd in «in overeenstemming» met de Minister van Algemene Zaken.

In artikel 7 wordt een overleg met de Staten ingebed. In het kader van de democratische legitimiteit, de controle en «checks en balances», is het van belang dat het draagvlak voor het COHO bij de landen wordt vergroot. De volksvertegenwoordigende lichamen van de landen moeten de mogelijkheid hebben om inlichtingen te vragen aangaande de uitvoering van de rijkswet COHO. Het COHO staat momenteel niet in een politieke verantwoordingsrelatie ten opzichte van de Staten. Vandaar dat het overleg met de Staten, die een mondeling karakter van een technische briefing heeft, een onprettig gevoel opwekt. Gelet op het voorgaande dient men rekening te houden met het Reglement van Orde van de Staten van de landen. Voor de politiek georiënteerde vragen over de uitvoering en hervormingen zullen de Staten zich altijd moeten richten aan de politiekverantwoordelijke Ministers aan de leiding van hun beleidsterrein in een land. Daar in het voorstel van rijkswet COHO specifieke bevoegdheden toebedeeld zijn aan de Ministers van Algemene Zaken van het land, dienen de Staten zich aan deze te richten. Het overleg met de regering van het desbetreffende land is niet opgenomen in het voorstel.

Artikel 8, eerste lid, gaat over de samenwerking tussen het COHO en internationale instellingen en organen, in overeenstemming met Onze Minister van het land die het aangaat. Hier is het weer van belang dat duidelijk wordt gedefinieerd in de begripsbepalingen, welke Minister hier wordt bedoeld. De fractie merkt verder op dat de taakverdeling tussen het Cft en COHO ingebed in artikel 8, tweede lid en artikel 34, derde lid, nadere procedurele uitwerking vergt. Daarbij stelt de fractie voor om voornoemde uitwerking in een samenwerkingsprotocol ingevolge artikel 8, tweede lid, te laten geschieden. Het is thans van belang om in de samenwerkingsregeling gedegen rekening te houden met de taken en bevoegdheden van de regering van Curaçao, ons Statuut en de Staatsregeling van Curaçao. Tevens wenst de fractie dat in voornoemd artikel wordt opgenomen, dat vooraf overleg wordt gepleegd met de Minister van Algemene Zaken van het land die het aangaat alvorens totstandkoming van het samenwerkingsprotocol, rekening houdende met het advies d.d. 22 september 2021 van de Raad van State. Voorkomen moet worden dat het Cft en het COHO in grote mate de begroting van een land gaan bepalen en weinig ruimte overblijft voor andere beleidsprioriteiten van de regering.

Artikel 9 behandelt de samenstelling en benoeming van het COHO. Volgens de fractie kent het COHO geen vertegenwoordigers van de landen, maar alleen mensen met affiniteit. Wat affiniteit precies inhoud, is onduidelijk voor iedereen, aldus de fractie. Het gaat hier om een slechte keuze van woorden. In een democratisch proces, is er geen plek voor affiniteit. De bevolking kiest geen mensen met affiniteit, maar mensen vanuit hun midden. Dat in een toezichtsorgaan professionelen plaats moeten hebben, staat niet ter discussie. Op dit moment worden commissarissen benoemd aan de hand van een profielschets. Op Curaçao moet de Stichting SBTNO een advies uitbrengen aangaande de bekwaamheid van een kandidaat gebaseerd op een profielschets. Dat er in het voorstel van rijkswet COHO, zomaar drie personen Curaçao komen regeren, is niet te dulden.

In artikel 9, vierde lid, onderdeel a, moet verandering komen, benadrukt de fractie. De benoemingsprocedure moet uitgaan van de wens van de landen. De criteria van deskundigheid kan hetzelfde blijven, alleen moet de benoeming per land plaatsvinden. In geval dat een COHO moet worden ingesteld, wat de fractie niet hoopt, moeten er vertegenwoordigers van de landen in zitten. Met andere woorden moeten de artikelen 9 en 10 van het voorstel integraal worden herzien. Wat staat ons in de weg om een vorm en structuur te introduceren waar de landen worden vertegenwoordigd? De fractie neemt hier als voorbeeld het Cft en de Raad voor de rechtshandhaving. In het groeiakkoord was er tevens sprake van een voortgangscommissie met een lid van elk land vertegenwoordigd. Met het groeiakkoord wordt de volledige eigenaarschap van Curaçao verzekerd, terwijl dat daarentegen met het COHO zeker niet het geval zal zijn.

Artikel 22 geeft aan dat op moment dat Curaçao voldoet aan haar verplichting, liquiditeitssteun in de vorm van lening wordt verstrekt. Wat is de projectie van liquiditeitssteun die Curaçao nodig zal hebben? Hoeveel geld zal Curaçao nodig hebben om al de gewenste hervormingen te implementeren? Waar komen deze gelden vandaan? We zullen later financiering nodig hebben voor de hervormingen uitgewerkt in de plannen van aanpak. Wat voor garantie heeft Curaçao, dat de nodige financiering daadwerkelijk ook zal komen? Daarnaast is er, ondanks de tweede «O» in de naam van het COHO (de «O» van «Ontwikkeling»), geen duidelijke invulling gegeven aan het begrip ontwikkeling en noch door Nederland afspraken gemaakt met de Caribische landen ten aanzien van de investeringen die gepaard moeten gaan met de economische ontwikkeling en de hervormingen van de landen. Zo te zien zal de uitvoering van de hervormingen niet gepaard gaan met voldoende investeringen om de economie uit het slop te krijgen en zal Curaçao aan het einde van het traject een land zijn dat weliswaar perfect is ingericht, maar economisch failliet is gegaan. Het voorgaande is niet mogelijk, aldus de fractie. Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt over de financiering van meerjarige investeringen in het hervormingstraject, maar ook in de economische vooruitgang van Curaçao die al te veel heeft geleden door talloze externe factoren die voor Nederland, het IMF en de Centrale Bank welbekend zijn.

De fractie stelt voor om de verstrekking van gegevens ingevolge artikel 24, eerste lid, niet rechtstreeks te laten geschieden, maar door tussenkomst en met instemming van de Minister van Algemene Zaken van het land dat het aangaat. Hierdoor wordt het eigenaarschap ook hier behouden.

De fractie wenst dat in artikel 25, onderdeel c, duidelijk wordt gesteld dat het doorlichten van overheden en overheidsbedrijven door het COHO, als een ondersteunende taak plaatsvindt. Het COHO kan geen eigenaar van het project zijn, maar uitsluitend fungeren als ondersteuning voor de lokale bevoegde instanties.

De fractie geeft aan bezwaar te hebben met de rechtsbescherming ingevolge artikel 28, des te meer de Raad van State evenzeer kritiek heeft geuit op dit artikel.

Bij de toevoeging van een meerjarig overzicht conform artikel 33 moet men ervoor zorgen, dat de invulling van ontwikkeling duidelijk is terug te zien. De aanvullende taken van het Cft opgedragen in artikel 34 moeten van tijdelijke aard zijn. Met name de beoordeling van de ontwerpbegroting van de landen, die onderdelen bevat die de uitvoering van het landspakket obstrueren. Er bestaat dus een zekere spanning tussen het rol van het Cft en het rol van het COHO, aldus de fractie. Tot in hoeverre is de inwerkingtreding van artikel 36 democratisch ingesteld? Dit artikel verdient de nodige aandacht. De fractie wenst dat in het bijzonder bij de procedure voor het behandelen van het voorstel van rijkswet COHO, tevens de aanbevelingen van de commissie van der Staaij in het proces worden opgenomen.

De grote vraag is, wat moeten wij doen om het onderhavige voorstel van rijkswet te verbeteren? De manier waarop het voorstel tot stand is gekomen, is verkeerd. Elk land moet haar visie bepalen. Aan de hand van die visies worden doelen gesteld. Wij willen allemaal hetzelfde, namelijk een land met welzijn en duurzame overheidsfinanciën. De Raad van State heeft een advies uitgebracht en naar de mening van de fractie, is voornoemd advies niet in het geheel in het voorstel verwerkt. De Raad van State stelt: «De afdeling onderschrijft de gekozen aanpak waarbij steunverlening aan de Caribische landen wordt gekoppeld aan een hervormingsprogramma om de economieën en de overheidsfinanciën van de landen gezond te maken.(...). De afdeling acht de wijze waarop deze aanpak in het voorstel is uitgewerkt evenwel niet passend. De positionering en het takenpakket van het COHO en de verhouding tot andere actoren leiden tot onduidelijkheden over de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen verschillende actoren». De fractie acht de voorgaande stellingen van de Raad van State, nog steeds van toepassing. Volgens de fractie is toen tevens gesteld door de Raad van State, dat betwijfeld moet worden of van de thans gekozen opzet redelijkerwijs verwacht mag worden dat een hervormingsprogramma tot succesvolle resultaten zal leiden op de korte en lange termijn. Met de huidige opzet bestaat dan ook twijfels of het onderhavige project tot de gewenste resultaten zal leiden. Het voorstel van rijkswet COHO is fundamenteel incorrect.

Een ander aspect rondom het COHO is de uitgaven die worden gedaan, aldus de fractie. Kan de regering bevestigen, dat er personen binnen de onderhandelingscommissie zijn die maandelijks NAf. 30 duizend, NAf. 50 duizend en NAf. 70 duizend maandelijks verdienen of hebben verdiend?

De fractie acht het overigens van belang, dat de regering rekening houdt met het advies van de Raad van Advies van Curaçao. Volgens de Raad van Advies ontbreekt er een concrete criteria voor de gewenste doelen en bestaat er weinig mogelijkheid voor aansturing door de lokale overheid. Het voorgaande gaat tegen de democratie in.

Een consensus rijkswet wordt niet elke dag behandeld en verdient de nodige aandacht. De fractie staat stil bij de grondleggers van de democratie van Curaçao, waaronder de heer dr. Frumencio da Costa Gomez. Het is van belang om aan voornoemde voorgangers de nodige respect te tonen voor hun inzet, welke ervoor heeft gezorgd dat wij vandaag hier kunnen staan. Op 9 mei jl. was het de dag van de Europese Unie. Een unie die is gevormd na oorlog te hebben gevoerd. De Curaçaose burger is tevens een Europese burger. Als de democratie op Curaçao wordt gewaarborgd, kan het verder vertaald worden dat de democratie van de Europese Unie eveneens gewaarborgd wordt. In het licht van het voorgaande wenst de fractie te weten of het Koninkrijk der Nederlanden überhaupt een soevereine staat is in het kader van de Europese Unie. Als het Koninkrijk der Nederlanden een soevereine staat is, is er sprake van vier autonome landen binnen het Koninkrijk? Het volk moet beseffen dat Nederland een partner van Curaçao is binnen het Koninkrijk en moet niet als een moederfiguur worden gezien. Gelijke behandeling ligt ten grondslag. Hoe vaak is gebruik gemaakt van artikel 38 van het Statuut? De fractie citeert een aantal passages uit een proefschrift uit het jaar 1935 van de heer Da Costa Gomez en nodigt iedereen binnen het Koninkrijk, met name de politici in Nederland, kennis te nemen van de totstandkoming van het Statuut en de basis ervan. De fractie meent dat alvorens het over COHO te kunnen hebben, een geschillenregeling van kracht moet zijn. Helaas staan wij nu in een scenario waar het anders heeft uitgepakt.

Een belangrijke vraag bij het onderhavige voorstel is, of Nederland dit keer wel haar beloftes nakomt in het kader van het COHO? Als het doel van het COHO is om de eilanden weerbaarder te maken tegen bijvoorbeeld een economische crisis, moeten de hervormingen worden aangestuurd vanuit Nederland? Waarom wordt niet nagedacht over een circulaire methode binnen het Koninkrijk? Aan de Minister van BZK wordt te veel macht binnen het voorstel toegekend. Aan de andere kant is het voor Curaçao niet duidelijk hoeveel Nederland gaat bijdragen voor de veelbelovende ontwikkelingen van de eilanden. Om context te geven waarop wordt gedoeld, vraagt de fractie zich af of de landen binnen het Koninkrijk in de laatste eeuw gelijke kansen hebben gehad om succes te boeken. In Nederland zijn er ook verschillende schandalen geweest, waarover niet gesproken wordt. Moet het COHO ook in het kader van het voorgaande open worden gesteld, voor bijvoorbeeld de toeslagenaffaire of voor de notoire inval in het Haagse Gemeentehuis in verband met vermeende vergunningenfraude? Het gaat reeds toch om een Koninkrijksorgaan. Volgens het integriteitsindex, heeft de grootste coalitiepartij, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), in Nederland tevens de meeste integriteitsschandalen voor haar rekening. Conclusie is dat binnen het Koninkrijk een eerlijke zienswijze moet zijn en dus niet alleen naar één richting toe, aldus de fractie. Hoe ziet en beoordeelt Nederland de Caribische eilanden? Volgens oud- Staatssecretaris Knops heeft de coronacrisis laten zien dat de eilanden hun eigen verantwoordelijkheden niet kunnen dragen en was hij niet te spreken over de autonomie van de landen. Volgens de fractie is autonomie een noodzakelijk iets. Autonomie is niet eetbaar, maar zo is liefde ook niet, stelt de fractie. De economie van een land kan alleen groeien, doormiddel van autonomie. Ook de huidige premier van Nederland, de heer Rutte, heeft toen (in een andere kabinetsformatie weliswaar) gezegd dat zij niet onderhandelen over hun voorstel. De fractie geeft aan dat voornoemde uitlating evenzeer pijn heeft gedaan. De fractie citeert uit een boek «Het Koninkrijk op eieren» van het jaar 2018, waarin wordt gesteld dat voor de politieke agenda in Den Haag het onderwerp Koninkrijk altijd op het laatste moment, vóór het tekenen van het regeerakkoord, iets van aandacht krijgt. Er is sprake van desinteresse. De landen binnen het Koninkrijk moeten allemaal in een transitie gaan gebaseerd op duurzaamheid en betere samenwerking, aldus de fractie. Alleen samen kunnen de landen de gewenste doelen bereiken. Hoe moet het COHO worden gezien? Wat is het verschil tussen COHO en de Rijksdienst Caribisch Nederland? Als het gaat om capaciteit, waarom zijn er verschillende Curaçaose professionelen die tijdens het proces van het COHO hebben gesolliciteerd, maar nog geen reactie hebben ontvangen? Moet alles soms binnen het proces van de Europees Nederlandse ambtenarij blijven?

De artikelen 22 en 23 van het kaderwet ZBO zijn onder andere van toepassing op het COHO en geven in casu uitsluitend de Minister van BZK de mogelijkheid om een besluit van een zelfstandig bestuursorgaan te vernietigen en voorzieningen te treffen indien een soortgelijk orgaan zijn taken ernstig verwaarloost. Waarom gaan wij niet over naar een orgaan voor transitie op rijsniveau, zodat ieder land binnen het Koninkrijk een rol heeft.

Tot slot heeft de fractie een algemene vraag, die luidt: wat is de consequentie voor de regering van Curaçao als de Nota naar aanleiding van het Verslag, afkomstig van de landen, door de Staten van Curaçao wordt afgewezen? Heeft het voorgaande juridische consequenties voor de regering van Curaçao? Kan het worden geïnterpreteerd als een motie tegen de regering van Curaçao?

Wat is de mening en visie van de regering aangaande consensus rijkswetten ingevolge artikel 38, tweede lid, van het Statuut? Moeten er volgens de regering meer consensus rijkswetten worden geïntroduceerd? Wat volgt in geval dat de Staten van Curaçao middels een motie aangeven niet eens te zijn met het voorstel van consensus rijkswet COHO? Heeft het voorgaande gevolg voor de regering c.q. jet vertrouwen die de Staten in de regering moeten hebben?

Met de achterliggende gedachte dat het onderhavige voorstel niet gaat werken, wat gebeurt er aan het einde van de lange periode van zes jaar vastgesteld in artikel 34? De fractie meent dat zes jaar te lang is, zelfs verkiezingen worden na vier jaar gehouden. Waarom is gekozen voor zes jaar? De hervormingen moeten binnen een kortere periode tot stand komen.

Dit verslag geldt als een Eindverslag.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 18de mei 2022.

De Rapporteur, Ch.M. America-Francisca

Naar boven