36 028 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES in verband met het op 2 december 2004 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (Uitvoeringswet VN-Verdrag staatsimmuniteit)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG

Ontvangen 29 september 2022

1. Inleiding

De regering heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord. De vragen van genoemde fractie worden beantwoord mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken.

2. Vragen en opmerkingen

2.1 De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven wat het voor de rechtspraktijk concreet betekent als het verdrag wordt geïmplementeerd in Nederland.

De gevolgen van het verdrag voor de Nederlandse rechtspraktijk zijn zeer beperkt. In de Nederlandse rechtspraktijk wordt een groot deel van de verdragsrechtelijke regels inzake staatsimmuniteit al toegepast omdat de Hoge Raad enige jaren geleden al heeft bepaald dat de regels van staatsimmuniteit uit het Verdrag deel uitmaken van het gewoonterecht op dit terrein.1 Als Nederland tot het Verdrag toetreedt, betekent dit concreet dat de rechter niet langer hoeft te verwijzen naar het gewoonterecht, maar rechtstreeks kan verwijzen naar het Verdrag. Alleen op het punt van de termijnen voor het verlenen van verstek en het instellen van verzet is de praktijk straks gebonden aan de concrete termijnen die hiervoor zijn opgenomen in de Uitvoeringswet VN-Verdrag staatsimmuniteit.

2.2 De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er situaties denkbaar zijn waarin staten op dit moment nog wel, maar in de toekomst niet meer een geslaagd beroep kunnen doen op staatsimmuniteit of dat dit juist ook andersom zo kan zijn.

Voor de Nederlandse rechtspraktijk zijn er geen situaties denkbaar waarin staten op dit moment nog wel, maar in de toekomst geen geslaagd beroep kunnen doen op staatsimmuniteit. De gevallen waarin staten een beroep op staatsimmuniteit voor de Nederlandse rechter kunnen doen, zijn niet anders dan onder het gewoonterecht reeds het geval is.

2.3 De leden van de VVD-fractie merken op dat Finland en Italië hebben verklaard dat het VN-verdrag niet van toepassing is aangaande activiteiten van hun militairen die opereren gedurende een gewapend conflict, zoals gedefinieerd in het internationaal recht of in de uitoefening van andere taken die zijn opgedragen door het bevoegd gezag. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is om bij de ratificatie van het VN-verdrag een soortgelijke verklaring af te leggen en zo nee, waarom niet.

De verklaringen van Finland en Italië lijken bedoeld om te verduidelijken dat het VN-Verdrag regels uit andere rechtsregimes, zoals het humanitair oorlogsrecht, onverlet laat. De regering is het daarmee eens, maar van mening dat dit niet hoeft te leiden tot het uitsluiten van activiteiten van militairen van de toepassing van het Verdrag. Zonder afbreuk te doen aan de regels van het humanitair oorlogsrecht, zijn activiteiten van militairen gedurende een gewapend conflict in beginsel aan te merken als een voorbeeld van de uitoefening van overheidsgezag (acta iure imperii). Volgens het Verdrag hebben een staat en zijn vertegenwoordigers in zo’n geval recht op immuniteit. De rechtsregimes zijn complementair en de regering is dan ook niet voornemens om bij de toetreding tot het Verdrag een soortgelijke verklaring af te leggen.

2.4 De leden van de VVD-fractie vragen of de stelling in de memorie van toelichting ten aanzien van de regeldrukeffecten kan worden toegelicht. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of het klopt dat procespartijen in de praktijk wel degelijk met (enige) kosten en extra regeldruk te maken kunnen krijgen als gevolg van dit wetsvoorstel. De leden vragen of de regering in het kader van dit wetsvoorstel contact heeft opgenomen met het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en of het ATR de stelling onderschrijft dat het burgerlijk procesrecht als geheel en dit wetsvoorstel buiten de reductiedoelstellingen voor regeldrukkosten vallen.

Het burgerlijk procesrecht biedt waarborgen voor een eerlijke en efficiënte procesvoering. Waar in het procesrecht eisen worden gesteld aan informatie-uitwisseling met de rechter of wederpartij of anderszins, hangen de lasten als gevolg daarvan direct samen met deze waarborgfunctie. De lasten worden om die reden niet als regeldruk aangemerkt (Handboek Meting Regeldrukkosten, Den Haag: 2017, p. 20).

Op 3 februari 2021 heeft de regering het voorontwerp van de Uitvoeringswet ter toetsing van de regeldruk aangeboden aan het ATR. Op 10 februari 2021 heeft het ATR laten weten dat zij over dit wetsvoorstel geen formeel advies uitbrengt omdat de gevolgen voor de regeldruk volgens het college niet substantieel zijn.

Omdat in de Nederlandse rechtspraktijk een groot deel van de verdragsrechtelijke regels inzake staatsimmuniteit al wordt toegepast als gewoonterecht op dit terrein, worden voor procespartijen geen extra lasten als gevolg van dit wetsvoorstel voorzien. De aanpassing van de termijnen voor verstek en verzet in zaken waarin staatsimmuniteit een rol speelt, zijn niet ingrijpend en leiden daarmee niet tot extra lasten.

2.5 De leden van de VVD-fractie vragen of het advies van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht met de Kamer kan worden gedeeld. Dit advies wordt door de leden van de VVD-fractie relevant geacht omdat de Afdeling advisering van de Raad van State expliciet heeft aangegeven een toelichting te missen op welke punten het verdrag overeenkomt met, of afwijkt van, de Nederlandse regelgeving en rechtspraktijk. De leden van de VVD-fractie vragen op welke punten de regering tegemoet is gekomen aan de adviezen van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht en de Afdeling advisering van de Raad van State.

Naar aanleiding van het verzoek van de leden van de VVD-fractie zijn de notulen van de 200e vergadering van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht d.d. 20 januari 2021 als bijlage bij onderhavige nota naar aanleiding van het verslag gevoegd. Tijdens deze vergadering van de Adviescommissie is het voorontwerp van de Uitvoeringswet besproken. De Adviescommissie is expliciet gevraagd of het Verdrag aanleiding geeft tot andere aanpassingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Adviescommissie kwam tot de conclusie dat dit niet het geval is en dat de rechtspraak goed met het Verdrag uit de voeten kan zonder verdere aanpassingen dan voorgesteld in de Uitvoeringswet. Wel zijn in het voorontwerp van het wetsvoorstel een aantal tekstuele aanpassingen aangebracht naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie om de tekst zo dicht mogelijk bij de verdragstekst te houden.

Omdat de Afdeling advisering van de Raad van State bij het voorstel van de Uitvoeringswet geen opmerkingen had, gaat de regering ervan uit dat in de vraag van de leden van de VVD-fractie het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag wordt bedoeld. In dat advies heeft de Afdeling advisering opgemerkt een toelichting te missen op welke punten het Verdrag overeenkomt met, of afwijkt van, de Nederlandse regelgeving en rechtspraktijk. De regering heeft in reactie hierop in het nader rapport bij het voorstel van rijkswet tot de goedkeuring van het Verdrag verwezen naar het advies van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht en gesteld dat er geen punten meer zijn waarop het Verdrag afwijkt van de Nederlandse rechtspraktijk.

2.6 Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie op welke termijn er weer sprake zal zijn van één versie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en welke stappen de regering voornemens is te zetten teneinde de complexiteit van verschillende versies en de daaruit volgende verschillende procedures te reduceren.

De regering heeft een wetsvoorstel in voorbereiding dat een einde maakt aan het bestaan van de twee versies van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en ervoor zorgt dat er weer één versie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bestaat. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een blanco advies bij het wetsvoorstel uitgebracht. Het nader rapport is in voorbereiding.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:45. Zie voor een uitvoerige beschrijving van deze rechtspraak en de betekenis daarvan voor de toetreding tot het Verdrag ook de memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag. (Kamerstuk 36 027 (R2160), nr. 3)

Naar boven