De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin vervalt «ten aanzien van artikel 18» en wordt «het volgende voorbehoud
wordt» vervangen door «de volgende voorbehouden worden».
2. Voor «Het Koninkrijk der Nederlanden» wordt de aanduiding «b.» geplaatst.
3. Voor onderdeel b (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Toelichting
Dit amendement regelt dat Nederland het VN-verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht
van staten en hun eigendommen goedkeurt, maar een voorbehoud maakt bij artikel 11,
tweede lid, sub c en d.
Artikel 11 van het verdrag bepaalt dat een staat zich in beginsel niet kan beroepen
op staatsimmuniteit ten overstaan van een rechter van een andere staat als het gaat
om een geding dat betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst tussen de staat en een
natuurlijke persoon. In lid 2 van dit artikel is een aantal uitzonderingssituaties
opgenomen, waarin een staat zich wel op immuniteit kan beroepen. De uitzondering in
sub c betreft gedingen over aanstellingen en verlengingen van arbeidsovereenkomsten.
Sub d betreft kort samengevat beëindigingen en ontslagen. Dit betekent dat staten
zich in gedingen die daarover gaan wel op immuniteit mogen beroepen als ze in een
andere staat voor de rechter worden gedaagd.
Indieners zijn van oordeel dat dit onder omstandigheden voor onwenselijke situaties
kan zorgen. Ambassadepersoneel kan onder omstandigheden niet over de eigen arbeidsovereenkomst
procederen in Nederland en heeft dan een slechte rechtspositie. Ook kan zich bijvoorbeeld
de situatie voordoen dat ambassadepersoneel met een arbeidsovereenkomst met een vreemde
staat zich schuldig maakt aan onrechtmatig gedrag jegens een andere ambassademedewerker.
Als die arbeidsovereenkomst hierdoor beëindigd zou (moeten) worden, kan een geding
hierover niet voor de Nederlandse rechter worden gevoerd als die vreemde staat zich
op immuniteit beroept. Ook de andere betrokken medewerker heeft dan een slechte rechtspositie.
Het risico bestaat dat ook geen schadevergoeding kan worden gevorderd en toegekend.
Vanwege dergelijke situaties die zich zouden kunnen voordoen, stellen indieners voor
een voorbehoud te maken bij artikel 11, tweede lid, sub c en d van het verdrag. De
Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken heeft ook geadviseerd dit
voorbehoud te maken. Indieners volgen de lijn van de CAVV dat het maken van het voorbehoud
in de rede ligt vanwege de door de CAVV gesignaleerde van het verdrag afwijkende Nederlandse
jurisprudentie. De CAVV prefereert de Nederlandse benadering boven die van het verdrag,
omdat daarmee een grotere bescherming aan particulieren wordt geboden.
Kat Piri Van der Lee