36 012 EU-voorstel: Richtlijn betreffende energieprestaties van gebouwen (herziening) COM (2021) 802

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 februari 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 21 januari 2022 over het Fiche: Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen (Kamerstuk 36 012, nr. 2).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 februari 2022 aan Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 22 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Hagen

Adjunct-griffier van de commissie, Meijer

De VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen en hebben hierover nog enkele vragen/opmerkingen.

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet het voorstel steunt, maar dat het kabinet op onderdelen flexibiliteit wil voor lidstaten van de Europese Unie (EU) met betrekking tot aanpassingen, omdat een aantal maatregelen te vergaand en te gedetailleerd is in relatie tot het behalen van de doelen van dit voorstel. Deze leden vragen hoe de Europese Commissie heeft gereageerd op deze bezwaren. Kan de Minister het krachtenveld schetsen rondom de bezwaren van het kabinet bij het richtlijnvoorstel?

Antwoord vraag 1

De inhoudelijke besprekingen in Brussel over het EPBD-voorstel zijn nog niet gestart, dus het kabinet heeft nog geen inhoudelijke reactie gegeven richting de Europese Commissie en andere lidstaten. Tot nu toe heeft de Europese Commissie twee algemene presentaties gegeven over het EPBD-voorstel en het Impact Assessment voor lidstaten, waarbij lidstaten de mogelijkheid hadden om verduidelijkende vragen te stellen. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het krachtenveld via de reguliere brief aan de Kamer over het Fit-for-55-pakket.

Vraag 2

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet het voorstel om nieuwe gebouwen vanaf 2030 volledig emissievrij te laten zijn een positief ambitieuze standaard vindt. Het kabinet geeft aan dat voor een aantal type gebouwen, zoals hoogbouw of sommige vormen van maatschappelijk vastgoed, het nog niet duidelijk is of er altijd voldaan kan worden aan de nieuwe norm. Het kabinet wil op basis van een nader onderzoek bezien of uitzonderingen mogelijk moeten worden. Deze leden vragen of dit een onderzoek is dat zich op Nederland toespitst of dat het een EU-breed onderzoek is.

Antwoord vraag 2

Het EPBD-voorstel biedt ruimte voor lidstaten om uitzonderingen op de nieuwbouwstandaard te formuleren voor situaties waarbij het technisch niet haalbaar is, gelet op de nationale context. Het onderzoek zal zich toespitsen op Nederland.

Vraag 3

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoeveel ruimte deze richtlijn geeft voor nationale interpretatie van de voorstellen. Hoe gaat de Minister om met het verplichte karakter van de EU-regels die bepalend zijn bij het eigen woningbezit, dit omdat de nationale inzet juist ziet op het bieden van (financiële) ondersteuning en normering in plaats van verplichting?

Antwoord vraag 3

Ontzorging en financiële ondersteuning van woningeigenaren zijn inderdaad zeer belangrijke en kernelementen in mijn aanpak voor de verduurzaming van woningen, zeker in deze vroege fase van de energietransitie. Ik werk deze elementen nader uit in het programma verduurzaming gebouwde omgeving dat ik begin mei zal presenteren. Normering om de slechtst presterende woningen uit te faseren is op termijn onvermijdelijk om de energietransitie in de gebouwde omgeving te laten slagen. Alle gebouwen dienen immers klimaatneutraal te zijn in 2050.

Ten aanzien van het EBPD-voorstel acht het kabinet het niet aan de Europese Commissie om detailregelgeving te formuleren voor huiseigenaren in deze fase. Er moet voldoende flexibiliteit zijn voor lidstaten om zelf te kunnen bepalen of en wanneer normering gerechtvaardigd is. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie. Het definitieve voorstel van de EPBD is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen met andere lidstaten en de Europese Commissie die nu zijn gestart. Na afronding van de onderhandelingen duurt het nog enkele jaren voordat de nieuwe regels worden geïmplementeerd in de nationale regelgeving.

Vraag 4

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe andere lidstaten omgaan met de verduurzaming van verbrandings- en koelinstallaties. Dit omdat sommige lidstaten op dit moment juist een verbetering doormaken door het overstappen naar verwarming middels gasgestookte installaties en dit voorstel juist beoogt om nu stappen te gaan zetten in het afbouwen van fossiele verbrandingsinstallaties.

Antwoord vraag 4

Het klopt dat sommige lidstaten voor een deel van de gebouwen een tussenstap voorziet naar aardgasgestookte installaties. Dit betreft gebouwen die nu verwarmd worden via het gebruik van minder schone fossiele brandstoffen als stookolie of steenkool. Bijvoorbeeld in Duitsland wordt momenteel nog ongeveer een kwart van de gebouwen verwarmd met stookolie. Deze gebouwen zijn vaak niet op korte termijn of niet op kostenefficiënte wijze geschikt te maken voor bijvoorbeeld lagetemperatuur warmteoplossingen. Dit laat onverlet dat de EU het doel heeft om een klimaatneutrale gebouwde omgeving te hebben per 2050. Alle lidstaten dienen daarom het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen en te vervangen door duurzame energiebronnen. Ook aardgas is een fossiele brandstof en het gebruik ervan zal dus worden afgebouwd richting 2050. Lidstaten die al actief bezig zijn met het uitfaseren van aardgasgestookte installaties zijn onder meer Frankrijk, Denemarken en Oostenrijk.

Het EPBD-voorstel bevat een inspanningsverplichting om maatregelen te treffen om per 2040 fossiele brandstoffen uit te faseren bij het verwarmen en koelen van gebouwen. Ook mogen lidstaten vanaf 2027 geen subsidie meer verstrekken voor fossiele brandstofinstallaties. Het is nog niet bekend hoe andere lidstaten deze onderdelen van het EPBD-voorstel beoordelen in het licht van hun nationale context.

Vraag 5

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet knelpunten voorziet in de uitvoering als gevolg van onvoldoende beschikbare capaciteit van personeel en materialen. Deze leden onderschrijven die zorg. Zij vragen welke mogelijkheden de Minister heeft om de Europese Commissie voldoende rekenschap te geven van de gevolgen van de aanbodkant van de markt. In hoeverre zouden individuele lidstaten kunnen worden afgerekend op een gebrek aan capaciteit en, als gevolg daarvan, het niet behalen van de gestelde doelen?

Antwoord vraag 5

De huidige krapte in de arbeidsmarkt raakt ook de bouw-, techniek- en installatiesector, die ook in de periode voor de coronacrisis al te maken had met structurele tekorten. Dit vormt inderdaad een mogelijk knelpunt voor de ambities in de EPBD, zoals ook door PBL en CPB aangegeven in hun analyses van het coalitieakkoord.1 Uit de impactanalyse van de Europese Commissie blijkt dat er voor de extra ambities in het Fit-for-55-pakket een additionele behoefte zal ontstaan in de renovatiesector van 175.000 tot 350.000 personen in de EU. Bovendien is beschikbaarheid van personeel met de juiste vaardigheden een uitdaging in vrijwel alle lidstaten. Het UWV berekende dat er op dit moment in Nederland 46.000 vacatures zijn in de energietransitie in de gebouwde omgeving.2 De personeelskrapte in deze sectoren heeft daarom mijn specifieke aandacht bij de uitwerking van het Commissievoorstel en in mijn eigen beleidsprogramma’s die nu in ontwikkeling zijn. Ik ben daarnaast nauw betrokken bij het actieplan Groene Banen dat momenteel wordt uitgewerkt door de Minister van Economische zaken en de Minister voor Klimaat en Energie. Uw Kamer wordt hier voor de zomer over geïnformeerd.

In hoeverre een individuele lidstaat wordt afgerekend op het niet behalen van de gestelde doelen, is aan het oordeel van de Europese Commissie.

De Commissie kan op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een inbreukprocedure starten, indien zij van oordeel is dat een lidstaat een op hem rustende verplichting niet is nagekomen. De Commissie zal hierover een met redenen omkleed advies uitbrengen, nadat zij de betreffende lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld om zijn opmerkingen te maken. Indien de betrokken lidstaat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op grond van artikel 260 VWEU geldt dat dit uiteindelijk kan resulteren in een veroordeling van het EU-Hof en kan leiden tot oplegging van boetes en dwangsommen wanneer de verplichting nog steeds niet wordt nagekomen.

Het is uiteraard niet mijn intentie om het aan te laten komen dat de Europese Commissie een procedure moet starten. Nederland heeft zich gecommitteerd aan het Europese doel van emissiereductie, teneinde klimaatopwarming tegen te gaan.

Vraag 6

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Minister op de hoogte is van aanvullende maatregelen die zijn voorgesteld door andere lidstaten of het Europees parlement, bovenop het voorstel van de Europese Commissie. Is bij de Minister bekend welke zaken de andere lidstaten willen afzwakken?

Antwoord vraag 6

Er zijn nog geen aanvullende maatregelen voorgesteld door andere lidstaten of het Europees parlement (EP) ten aanzien van de EPBD. Lidstaten zullen in aanloop naar de zomer de eerste tekstvoorstellen indienen bij de Commissie naar aanleiding van inhoudelijke discussies in de Raadswerkgroep Energie. De rapporteur in het EP ten aanzien van de EPBD zal de komende maanden werken aan het ontwerprapport. Er is naar verwachting voor de zomer meer duidelijkheid over voorgestelde amendementen van het EP.

Vraag 7

De leden van de VVD-fractie stellen in het kader van het behandelvoorbehoud een aantal informatie-afspraken voor. Om te beginnen stellen deze leden voor dat de Minister per kwartaal een verslag stuurt over de voortgang van de onderhandelingen, het krachtenveld en eventuele aanpassingen van de Nederlandse inzet naar aanleiding van het verloop van de onderhandelingen. Daarbij informeert de Minister de Kamer ook over het standpunt van het Europees parlement. Daarnaast stellen zij voor dat als er in de Raad op ambtelijk niveau een akkoord is bereikt over de voorstellen, de Kamer daarover per brief geïnformeerd wordt, ruim voordat het akkoord politiek wordt bekrachtigd. Tot slot stellen zij voor dat de Kamer ruim voorafgaand aan de definitieve formele besluitvorming geïnformeerd wordt over de uitkomsten van de trilogen. Kan de Minister reageren op deze voorstellen?

Antwoord vraag 7

Uw Kamer ontvangt elke zes weken van de Minister voor Klimaat en Energie een brief per raadsformatie met daarin een stand van zaken omtrent de onderhandelingen over de verschillende voorstellen die onder het Fit-for-55-pakket vallen, waaronder het EPBD-voorstel. Daarnaast wordt uw Kamer op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de Raden. Ik zal er zorg voor dragen dat de gevraagde informatie hierin wordt meegenomen.

Vraag 8

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot wat het beoogde tijdspad is voor de onderhandelingen en besluitvorming.

Antwoord vraag 8

De Commissie heeft inmiddels twee algemene presentaties gegeven van het EPBD-voorstel en het Impact Assessment voor de lidstaten. Vanaf maart starten de inhoudelijke besprekingen in Brussel. Afgaande op de behandeling van andere voorstellen in het Fit-for-55-pakket is de verwachting dat de Commissie rond de zomer een eerste revisie van het voorstel zal presenteren, waarna een tweede ronde onderhandelingen start. Mogelijk leidt dit eind dit jaar of in het eerste semester van 2023 tot Raadsconclusies, die daarna bekrachtigd moeten worden door het Europees parlement.

De D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken behorende bij het schriftelijk overleg over het fiche Herziening richtlijn energieprestatie gebouwen. Deze leden zijn enthousiast over de plannen om de gebouwde omgeving te verduurzamen en roepen de Minister op tot een positieve basishouding voor deze plannen.

Vraag 9

De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe de plannen uit het «Fit for 55»-pakket voor de gebouwde omgeving zich verhouden tot de plannen uit het coalitieakkoord. Welke aanvullende maatregelen zijn er nodig om de 60% reductie in Nederland te halen? Hoe kunnen het in het coalitieakkoord afgesproken nationaal isolatieprogramma en de verplichting tot hybride warmtepompen helpen deze plannen te halen en verder uit te breiden? Hoe voorkomt de Minister dat de plannen uit Europa en uit het coalitieakkoord te veel naast elkaar bestaan en in het slechtste geval zelfs elkaar zullen tegenwerken?

Antwoord vraag 9

Het kabinet ziet de plannen uit het Fit-for-55 pakket in grote lijnen als een steun in de rug voor het beleidsprogramma dat nu wordt uitgewerkt. Dit beleidsprogramma, waarvan het nationaal isolatieprogramma en de beoogde normering om de uitrol van hybride warmtepompen onderdeel zijn, zal het kabinet aanbieden aan het PBL ten behoeve van de KEV2022. Als uit de inschatting van de effecten blijkt dat bijstelling en/of herijking nodig is ten opzichte van het coalitieakkoord, zal uw Kamer bij klimaatnota worden geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet hieraan invulling wil geven.

Het is de inzet van het kabinet dat beleid vanuit het coalitieakkoord en voorstellen uit het Fit-for-55-pakket elkaar versterken bij het behalen van de klimaatdoelstellingen. Het uitgangspunt hierbij is dat maatregelen op EU-niveau noodzakelijk zijn voor het realiseren van energiezuinige en emissievrije gebouwen en om de energietransitie in de gebouwde omgeving te versnellen. Om te voorkomen dat plannen te veel naast elkaar kunnen bestaan, zal ik tijdens de onderhandelingen in Brussel pleiten voor voldoende ruimte voor lidstaten om nationaal maatwerk te kunnen leveren bij de implementatie van nieuwe verplichtingen, zodat deze passen bij het reeds in gang gezette beleid. Anderzijds houd ik bij de uitwerking van de plannen uit het coalitieakkoord voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving waar mogelijk al rekening met de voorstellen uit het Fit-for-55-pakket, zoals de mogelijke aangescherpte vereisten die voortvloeien uit het EPBD-voorstel.

Vraag 10

De leden van de D66-fractie realiseren zich dat de plannen uit de Richtlijn betreffende energieprestatie van gebouwen vergaande impact hebben op onze gebouwde omgeving en daarmee op hoe we wonen en werken. Huizen worden comfortabeler met lagere energierekeningen, maar deze leden sluiten hun ogen niet voor de hoge kosten die gepaard kunnen gaan met deze vergaande renovaties. Voor hen is het cruciaal dat iedereen mee kan komen en kan profiteren van een comfortabel huis. Wat zijn de implicaties van deze plannen voor lage- en middeninkomens? Hoe zorgt de Minister dat verduurzamingsmaatregelen toegankelijk worden voor iedereen? Wat is het gevolg van deze richtlijn voor huurhuizen? Hoe voorkomen we dat de kosten voor verduurzaming de huurprijzen verhogen? Kan de Minister bij het beantwoorden van deze vraag onderscheid maken tussen sociale huur en particuliere huur?

Antwoord vraag 10

Het is cruciaal dat iedereen mee kan doen aan de energietransitie in de gebouwde omgeving. In het coalitieakkoord is daarom opgenomen dat er in het bijzonder aandacht is voor lage- en middeninkomens. Verduurzamingsmaatregelen zorgen ervoor dat het energieverbruik daalt en daarmee het risico van hoge mondiale gasprijzen voor de energierekening kleiner wordt. Dit geldt voor alle huishoudens. Er zijn verschillende subsidies die de investering in verduurzaming verkleinen. Huishoudens die geen leenruimte of spaargeld hebben om het resterende investeringsbedrag te financieren kunnen voor een energiebespaarlening – met aflossing naar draagkracht en energiebesparing – terecht bij het Nationaal Warmtefonds. Tevens is het van belang om juist deze huishoudens goed te ondersteunen en ontzorgen bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen. Gemeenten en regionale energieloketten spelen hierin reeds een cruciale rol die ze verder kunnen versterken in de wijkgerichte aanpak en het nationaal isolatieprogramma.

Voor de sociale huursector worden prestatieafspraken met corporaties gemaakt over onder andere de uitfasering van de slechtste energielabels naar aanleiding van de afschaffing van de verhuurderheffing. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de overige opgaven van de corporatiesector, zoals betaalbaarheid. Door deze prestatieafspraken wordt voor deze sector al voorzien in datgene wat met deze richtlijn wordt beoogd. Het coalitieakkoord voorziet in normering en positieve prikkels om te bevorderen dat verhuurders huurwoningen met slechte isolatie verduurzamen. Hoe die normering precies ingevuld wordt en of en zo ja hoe verduurzamingsmaatregelen meegenomen worden in huurprijzen volgt bij de nadere uitwerking van het beleid. Hierbij, en bij de verdere uitwerking van de andere beleidsprogramma’s, zal ik aandacht houden voor kwetsbare groepen waarbij het doel blijft dat niemand achter blijft.

Vraag 11

De leden van de D66-fractie vragen in het bijzonder aandacht voor circulaire economie in de gebouwde omgeving. Deze leden vragen of de Minister kansen ziet om in de beoordeling van de energieprestatie van gebouwen een zogenoemde «whole life carbon assessment» op te nemen, waarbij zowel de emissies van bouwmaterialen als de emissies in de gebruiksfase worden meegenomen. Hoe gaat de Minister in de beoordeling om met de verschillen in levensduur van materialen?

Antwoord vraag 11

Het kabinet beziet hoe een zogenoemde whole life carbon assessment kan worden ontwikkeld. In een dergelijke methodiek worden, middels een levenscyclusanalyse, zowel de emissies van bouwmaterialen als de emissies van energiegebruik in de gebruiksfase meegenomen. Het kabinet wil hierbij aansluiten op de al bestaande levenscyclusmethodiek voor de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken, die sinds 2013 is opgenomen in de bouwregelgeving.

De levensduur van een bouwwerk en daarmee de levensduur van de in het bouwwerk gebruikte materialen en producten is onderdeel van deze methodiek. Als een bouwmateriaal of -product tijdens de levensduur van het bouwwerk moet worden vervangen, dan worden de milieueffecten daarvan meegenomen in de milieuprestatie van het bouwwerk.

Vraag 12

De leden van de D66-fractie verwelkomen de eisen uit deze richtlijn rondom het plaatsen van een laadinfrastructuur voor auto’s. Een goede laadinfrastructuur is randvoorwaardelijk voor het verduurzamen van onze auto’s. Hierbij is het belangrijk dat ook huurders toegang krijgen tot deze laadinfrastructuur. Hebben huurders toestemming nodig van hun verhuurder om een laadpunt te installeren, gezien de nieuwe richtlijn? En wie is er verantwoordelijk voor dit laadpunt, de huurder of de verhuurder?

Antwoord vraag 12

Het verschilt per situatie of een huurder toestemming nodig heeft van zijn verhuurder. Hierbij is met name artikel 7: 215 Burgerlijk Wetboek (BW) van belang. Dit artikel bepaalt dat de huurder niet bevoegd is de inrichting of gedaante van het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verhuurder, tenzij het gaat om veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt en verwijderd. Of een huurder toestemming nodig heeft van de verhuurder is afhankelijk van de specifieke situatie. Artikel 7: 215 BW bepaalt tevens, dat de huurder zich tot de rechter kan wenden indien zijn verhuurder toestemming weigert. De verantwoordelijkheid voor dit laadpunt is afhankelijk van de specifieke situatie en de daarover gemaakte afspraken tussen een huurder en verhuurder.

Vraag 13

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet geen voorstander is van de voorgestelde herijking van het energielabel en zorgen heeft over de praktische uitwerking van deze harmonisatie. Het is deze leden niet helder wat het alternatieve voorstel is van de Minister om wel de voordelen van harmonisatie te verkrijgen, zoals duidelijk inzicht in de energieprestatie van gebouwen. Wat wordt precies de inzet van de Minister?

Antwoord vraag 13

De huidige labelklassenindeling in Nederland is gebaseerd op het primair fossiel energiegebruik. De Commissie stelt voor de labelletter te baseren op het primair energiegebruik. Dit heeft tot gevolg dat het aandeel hernieuwbare energie van het gebouw niet langer wordt afgetrokken van het primair energiegebruik en het positieve effect van bijvoorbeeld zonnepanelen niet wordt teruggezien in de labelletter. Daarnaast wil de Commissie in iedere lidstaat label G gelijkstellen aan de 15% slechtst presterende gebouwen in de nationale gebouwvoorraad en vervolgens label G uitfaseren.

Het kabinet gaat vragen stellen aan de Commissie over het belang van het waarderen van hernieuwbare energie op het energielabel, en de nut en noodzaak van harmonisatie van labelklassen op basis van verschillende uitgangssituaties in lidstaten. Voorstel van het kabinet is om de labelletter te blijven koppelen aan het primair fossiel energiegebruik en de huidige klassenindeling te behouden. Voor het uitfaseren van labels kan vervolgens gekeken worden naar grenzen in kWh/m2.jr die corresponderen met de Europese ambitie.

Vraag 14

De leden van de D66-fractie zien de uitvoerbaarheid als aandachtspunt in deze plannen, met als specifieke vraag of er genoeg mensen zijn om deze ambitieuze plannen uit te voeren. Wat zijn de plannen van de Minister om te zorgen voor voldoende expertise en mankracht om deze plannen uit te voeren? Deze leden denken bijvoorbeeld aan een wijkaanpak om daarmee de renovatie te versnellen.

Antwoord vraag 14

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 15

De leden van de D66-fractie vragen de Minister voorts hoe hij de rol van aardwarmte en waterstof ziet in de rol van verduurzaming van gebouwde omgeving.

Antwoord vraag 15

Geothermie (of aardwarmte) en waterstof kunnen bijdragen aan het realiseren van de klimaatdoelen in de glastuinbouw en de gebouwde omgeving. Voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving zijn verschillende oplosrichtingen noodzakelijk: collectieve warmtesystemen, (hybride) warmtepompen en duurzame gassen (groen gas en waterstof). Voor duurzame collectieve warmtesystemen zijn meerdere duurzame bronnen nodig, zoals restwarmte, aquathermie en geothermie.

De huidige geothermieprojecten zijn vooral gesitueerd in de glastuinbouw. De uitdaging voor de toekomst is het op gang brengen van de warmtetransitie en de toepassing van geothermie in de gebouwde omgeving. Geothermie zal in de gebouwde omgeving naar verwachting pas na 2030 een echte vlucht nemen. Dat heeft te maken met lange realisatietermijnen en met de benodigde omvang van de bron (er zijn minimaal zo’n 4.000 aansluitingen op het warmtenet nodig voordat geothermie als bron kan worden aangesloten). De toepassing van geothermie in de gebouwde omgeving als onderdeel van het collectieve warmtesysteem is complex en een samenspel van het aanbod (de bron), de totstandkoming van de vraag (transitievisies warmte gemeenten) en de infrastructuur (bestaand of nieuwe aanleg van een warmtenet).

Het mogelijke gebruik van waterstof in de gebouwde omgeving moet worden beschouwd als onderdeel van de totale energie- en warmtetransitie, als een duurzame energiedrager voor de gebouwde omgeving (naast groen gas, duurzame elektriciteit en duurzame warmte) en de gebouwde omgeving is één van de sectoren die duurzame energie nodig heeft. Waterstof kan naar verwachting een bijdrage leveren aan het doel van emissievrije verwarming in 2050. Er zijn echter nog openstaande vragen rondom toepasbaarheid, veiligheid, beschikbaarheid en betaalbaarheid die bepalen wat de omvang van waterstof in de gebouwde omgeving kan zijn. Daarom zijn de komende jaren gericht op het vergroten van kennis omtrent de toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving en de randvoorwaarden die nodig zijn. De programmalijn waterstof in de gebouwde omgeving van het Nationaal Waterstof Programma en de Green Deal H2-Wijken zijn ingericht om kennis op te bouwen en te delen en de randvoorwaarden voor demonstratieprojecten op orde te krijgen. Gezien de geschetste onzekerheden en benodigde kennisopbouw, wordt grootschalige toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving niet voor 2030 verwacht.

Vraag 16

De leden van de D66-fractie vragen de Minister tot slot hoe hij de balans houdt tussen de grote bouwambities enerzijds en klimaatneutrale nieuwbouwwoningen anderzijds. Kost dit meer tijd en hoe zorgt de Minister dat beide ambities waar worden gemaakt?

Antwoord vraag 16

De komende jaren zijn er geen negatieve consequenties als gevolg van het EPBD-voorstel te verwachten voor de nieuwbouwplannen. De energieprestatie gerelateerde nieuwbouw-eisen zullen conform het voorstel pas vanaf 2027 van kracht zijn voor overheidsgebouwen, en vanaf 2030 voor de overige utiliteitsgebouwen en woningbouw.

Voor de periode vanaf de inwerkingtreding van de EPBD is het Nederlandse standpunt in Brussel dat -net als nu het geval is- de lidstaten voldoende maatwerk en flexibiliteit behouden ten aanzien van de energieprestatiemethodiek en in de vormgeving van de energieprestatie-eisen, met aandacht voor onder andere de waardering van hernieuwbare energie in collectieve netten, het vaststellen van primaire energiefactoren, en het formuleren van uitzonderingsgronden, waardoor NL op het moment dat de nieuwbouwnorm uitgevoerd moet worden, men hier goed op voorbereid is.

De CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving een essentieel element is van de Europese en Nederlandse klimaatinzet. De gebouwde omgeving levert een grote bijdrage aan de totale CO2-uitstoot. Hier valt dus veel winst te behalen. Deze leden hebben echter, net als het kabinet, zorgen over de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel, omdat een aantal maatregelen te vergaand en gedetailleerd is in relatie tot het behalen van de doelen van dit voorstel. Zo worden er in het Nationaal Renovatieplan eisen gesteld aan nieuwe gebouwen omtrent ventilatie, brandveiligheid en toegankelijkheid. Daarnaast komt er een nieuwe verplichting om een fietsparkeerplaats aan te leggen per autoparkeerplaats. Desalniettemin beoordeelt het kabinet de subsidiariteit van het voorstel als positief.

Vraag 17

Kan de Minister dit nader toelichten? Kan hierin meegenomen worden dat Nederland met betrekking tot normering van de bestaande bouw ook zelf maatregelen kan opleggen en kan daarnaast meegenomen worden dat het BNC-fiche diverse malen lijkt te constateren dat bepaalde voorstellen van de Europese Commissie beter nationaal geregeld kunnen worden?

Antwoord vraag 17

De voorgestelde wijzigingen van de EPBD acht de Commissie noodzakelijk om de verhoogde klimaat- en energiedoelstellingen in de EU te behalen in de gebouwde omgeving. Gebouwen «an sich» hebben weliswaar een lokaal karakter, maar de problematiek van slecht of matig geïsoleerde gebouwen die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen voor verwarming en koeling beperkt zich niet tot enkele lidstaten. Het is EU-breed. Een EU-benadering om een energiezuinige, hoogwaardige en fossielvrije gebouwde omgeving te bereiken heeft daarom de voorkeur boven een gefragmenteerde aanpak waarbij elke lidstaat zijn eigen beleidsmaatregelen formuleert. Maatregelen op EU-niveau kunnen om die reden efficiënter zijn voor de versnelling van de transitie naar een duurzame gebouwde omgeving. Dit is de belangrijkste redenen waarom het kabinet een optreden op EU-niveau gerechtvaardigd vindt.

Gebouwen klaarmaken voor de transitie naar duurzame mobiliteit draagt direct bij aan broeikasgasemissiereductie door het gebruik van duurzame voertuigen te faciliteren. De nieuwe verplichting ten aanzien van het realiseren van fietsparkeergelegenheid past dus in dit EPBD-voorstel. Gebouwen veilig, gezond en toegankelijk maken draagt echter niet direct bij aan het behalen van de verhoogde klimaatdoelstellingen in de gebouwde omgeving, mogelijk wel indirect. Bijvoorbeeld het verkleinen van het risico op oververhitting in gebouwen vanuit een gezondheidsperspectief kan indirect leiden tot energiebesparing. Daarom vindt het kabinet de vereisten ten aanzien van veiligheid, gezondheid en toegankelijkheid niet proportioneel in het EPBD-voorstel, omdat het te vergaand is gelet op het effect op de energieprestatie van gebouwen en broeikasgasemissiereductie.

Normering ten aanzien van de energieprestatie van bestaande gebouwen valt binnen het mandaat van de Europese Commissie. Het kabinet ziet graag een betere onderbouwing waarom dit noodzakelijk is om de klimaat- en energiedoelen in de gebouwde omgeving te bereiken wanneer er ook al een ETS-BRT wordt voorgesteld en de gebouwde omgeving ook onder de ESR valt. Verder is de normering erg gedetailleerd uitgewerkt, waardoor het voorstel lidstaten weinig ruimte laat om zelf te kunnen bepalen of en wanneer normering van bestaande gebouwen gerechtvaardigd is, gelet op de afweging tussen enerzijds het eigendomsrecht en anderzijds tegemoetkoming aan het algemeen belang (verduurzaming). Daarom vindt het kabinet het EPBD-voorstel op dit onderdeel niet proportioneel.

Vraag 18

De leden van de CDA-fractie maken zich ook zorgen over de proportionaliteit van het voorstel. Terecht beoordeelt het kabinet de proportionaliteit als deels positief, deels negatief. Ook deze leden willen graag een betere onderbouwing van de Europese Commissie waarom de richtlijn inzake energieprestatie gebouwen noodzakelijk is, wanneer er ook al een Emission Trading System for Buildings and Road Transport wordt voorgesteld en de gebouwde omgeving ook onder de Effort Sharing Regulation valt. De Regulatory Scrutiny Board heeft tweemaal een negatief advies gegeven over het voorstel, juist vanwege de proportionaliteit. Hoe zwaar weegt dit oordeel? En hoe voorkomen we dat de diverse Europese plannen en ambities elkaar in de wielen rijden?

Antwoord vraag 18

De Regulatory Scrutiny Board (RSB) is een werkgroep met als doel zowel bestaande als voorgestelde regelgeving van de Commissie te toetsen op begrippen als subsidiariteit, proportionaliteit of overlapping met bestaande wetgeving. Het advies van de werkgroep is niet bindend, maar wordt wel opgenomen in de initiatiefvoorstellen van de Europese Commissie. De adviezen zijn transparant en worden gepubliceerd zodra de Commissie het voorstel aangenomen heeft. Kortom, de Commissie is niet verplicht om opvolging te geven aan het advies van de RSB. Daarbij zal het kabinet ook de Europese Commissie bevragen op welke wijze de Commissie de samenhang en onderlinge congruentie tussen de verschillende plannen en ambities ziet.

Vraag 19

De leden van de CDA-fractie zetten ook hun vraagtekens bij de herijking van het energielabel. Deze beoogde herijking gaat waarschijnlijk met name gebouweigenaren veel geld kosten. Kan de Minister de Europese Commissie vragen wat precies de nut en noodzaak is van een harmonisatie van energielabels op Europees niveau? En kan de Minister ingaan op de mogelijkheid tot behoud van de huidige labelindeling?

Antwoord vraag 19

Ja, het kabinet zal de Commissie vragen om nadere toelichting op de nut en noodzaak van de harmonisatie. Voor meer informatie over de mogelijkheid tot behoud van de huidige labelindeling verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.

Vraag 20

De leden van de CDA-fractie zijn tot slot benieuwd hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de Europese Commissie Nederland in staat stelt de hybride warmtepomp via normering te stimuleren.

Antwoord vraag 20

In het EPBD-voorstel is expliciet de mogelijkheid opgenomen om eisen te stellen aan de installatie van warmte-apparaten gebaseerd op broeikasgasemissies of het type brandstof. Dit biedt een juridische basis voor het uitfaseren van cv-ketels op volledig fossiele brandstoffen. In het BNC-fiche over de Nederlandse inzet ten aanzien van dit voorstel is daarom opgenomen dat Nederland positief staat tegenover dit onderdeel. Ook de Ecodesign-richtlijn3 wordt dit jaar herzien. In de onderhandelingen hierover neemt Nederland de positie in dat lidstaten de flexibiliteit zouden moeten krijgen om nationaal beleid te maken dat ziet op de verkoop van warmte-apparaten die functioneren op fossiele brandstoffen. Momenteel is dit op basis van de huidige richtlijn nog niet mogelijk. Nederland mag op basis van de huidige voorstellen dus normeren aan de vraagkant, bij installatie, en niet aan de aanbodkant, bij verkoop van warmte-apparaten.

Bij de uitwerking van de verdere voorstellen gaan we er vooralsnog vanuit dat het EPBD-voorstel ten aanzien van de installatie-eisen ongewijzigd blijft, en dat normering bij installatie van cv-ketels op fossiele brandstoffen mogelijk wordt. Ik ga dus nu al aan de slag met de uitwerking van een norm. Hierbij houd ik rekening met de afspraak uit het Klimaatakkoord dat er pas na 2025 verdere prestatie-eisen aan verwarmingsinstallaties kunnen worden gesteld.

De SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Richtlijn betreffende energieprestatie van gebouwen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

Vraag 21

De leden van de SP-fractie merken op dat er verschillende voorstellen uit het «Fit for 55»-pakket bestaan die betrekking hebben op de gebouwde omgeving. Hoe vullen deze verschillende voorstellen elkaar aan en waar conflicteren deze elkaar mogelijkerwijs?

Antwoord vraag 21

Het kabinet waardeert de inzet van de Europese Commissie om de operationalisering van de Europese Green Deal via een breed en geïntegreerd pakket uit te werken. Duidelijk is dat de Commissie zich inspant om de voorstellen met elkaar in verband te brengen, elkaar aan te laten vullen en conflicterende maatregelen te minimaliseren. Ook bij de bespreking van de individuele voorstellen van het Fit-for-55 pakket in de Raadswerkgroepen is hier aandacht voor.

Voor de gebouwde omgeving is de aanpassing van de EPBD het meest van belang. Daarbij liggen er nauwe dwarsverbanden met vooral de aanpassing van de energie efficiëntie richtlijn (EED) en de hernieuwbare energierichtlijn (RED). In de voorstellen voor deze richtlijnen worden in diverse artikelen concrete kruisverwijzingen aangegeven naar de andere richtlijnen en er wordt waar mogelijk gewerkt met dezelfde omschrijving van definities. De EPBD, EED en RED geven richtlijnen voor nationaal beleid en zijn daarmee ondersteunend aan de EU brede afspraken over de toedeling van nationale inspanningen in de Effort Sharing Regulation (ESR). Daarnaast zijn er ook voorstellen met een EU brede werking die een effect hebben op de gebouwde omgeving: de verbreding van het emissiehandelssysteem met de gebouwde omgeving en wegtransport (ETS-BRT) en het voorstel voor de oprichting van een sociaal klimaatfonds (SCF). Het ETS-BRT kan worden gezien als een prijsprikkel voor verduurzaming in de gebouwde omgeving en het SCF als een instrument om de gevolgen van deze prijsstijging te compenseren voor bepaalde groepen met een laag inkomen.

Vraag 22

De leden van de SP-fractie vragen voorts of uiteengezet kan worden wat de huidige stand van zaken is rondom de nieuw in te voeren energielabelherijking en welke mogelijkheden er zijn om de huidige labelindeling te behouden. Welke voor- en nadelen zouden hieraan kunnen zitten?

Antwoord vraag 22

De inhoudelijke besprekingen over het EPBD-voorstel in Brussel starten vanaf maart. In de komende maanden wordt duidelijk hoeveel steun er bij de lidstaten is voor de voorgestelde herziening van het energielabel en welke mogelijkheden er zijn om de bestaande labelindeling te behouden.

Het kabinet ziet een risico in het sturen met het energielabel op primair energiegebruik vanwege de haalbaarheid van de voorgestelde minimale energieprestatie-eisen voor bestaande bouw in de EPBD en het wegvallen van de stimulans voor hernieuwbare energie. Wat betreft de harmonisatie van labelklassen kan het kabinet zich voorstellen dat dit het gemakkelijker maakt om op Europees niveau de voortgang van het uitfaseren van slechte labels te monitoren en lidstaten in gelijke mate aan te sporen om hun gebouwvoorraad te verduurzamen. Het kabinet heeft echter zorgen over de administratieve lasten die deze wijziging met zich mee zal brengen en over de praktische uitwerking en consequenties van labelverschuivingen. Deze punten gaat Nederland inbrengen in de discussie.

Vraag 23

De leden van de SP-fractie constateren dat veel huurders van woningen met een slecht energielabel een stijgend deel van hun inkomen kwijt zijn aan energiekosten. Kan worden weergegeven welk deel van de Nederlandse huishoudens met welk type energielabel te maken heeft, uitgesplitst in type woning? Hoe verhoudt de voorgestelde richtlijn zich tot de huidige normen? Welke stappen moeten nog worden gezet om de doelen in het voorstel te halen?

Antwoord vraag 23

De cijfers van 1 januari 2022 zijn nog niet beschikbaar. De cijfers van 1 juli 20214 maken inzichtelijk dat van de gelabelde woningen in Nederland slechts 4% een G label heeft. Het aandeel koop- en huurwoningen is daarin nagenoeg gelijk. Wel valt op dat in de categorie huurwoningen het aandeel particuliere huur ruim tweemaal zo groot is als het aandeel sociale huur. De Commissie stelt dat label G gelijk gesteld moet worden aan het 15% slechtst presterende deel van de gebouwvoorraad. Hiervoor is het gelabelde deel van de woningen niet per definitie representatief. Wel is te verwachten dat met dit Commissievoorstel meer woningen energielabel G zullen krijgen. Dit zou betekenen dat een grotere groep woningen verduurzaamd moet worden om label G uit te faseren. Het kabinet brengt voor de zomer in beeld wat het voorstel van de nieuwe labelklassenindeling op hoofdlijnen voor Nederland zou betekenen.

De combinatie van het uitdrukken van de labelletter in primair energiegebruik en de harmonisatie van labelklassen zou een grote wijziging in Nederland betekenen. Een dergelijke nieuwe labelklassenindeling moet zorgvuldig gemaakt worden, omdat het in combinatie met de voorgestelde minimale energieprestatie-eisen voor bestaande gebouwen in de EPBD grote gevolgen heeft. Tegelijkertijd zijn gebouweigenaren er in die situatie bij gebaat dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt zodat zij weten hoe groot hun verduurzamingsopgave is voor 2027, 2030, 2033 en verder. Wijzigingen aan het energielabel kunnen tot verwarring in de markt leiden en vertraging, voorkomen moet worden dat gebouweigenaren wachten met investeringen totdat de nieuwe labelklassenindeling bekend is. Dit zijn belangrijke aandachtspunten die ik in de onderhandelingen in Brussel zal meenemen.

Vraag 24

De leden van de SP-fractie vragen of een versnelling van het verduurzamen van de woningvoorraad wenselijk is als het gaat om slechte energielabels. Voorts vragen deze leden of een bevriezing van de huren voor woningen met slechte energielabels (E, F, G) een prikkel zou kunnen zijn voor verhuurders om snel verbeteringen aan te brengen. Welke voor- en nadelen kleven hier volgens de Minister aan?

Antwoord vraag 24

Ja, het kabinet vindt het wenselijk om woningen met slechte energielabels versneld te verduurzamen. In een groot deel van de slechter geïsoleerde woningen wonen mensen met een krappe portemonnee. Juist voor deze doelgroep is het belangrijk dat, mede gezien de sterk stijgende energieprijzen, versneld wordt ingezet op woningisolatie. Immers, de beste energie is bespaarde energie. Daarnaast is een versnelling nodig om tijdig de gestelde aangescherpte doelen voor CO2-reductie te kunnen behalen. Zie de beleidsvoornemens voor verduurzaming van de gebouwde omgeving in mijn algemene beleidsbrief van 14 februari jongstleden.5

Het kabinet onderzoekt momenteel welke normering effect kan hebben op het aanpakken van huurwoningen met slechte energielabels. Een bevriezing van de huren is een mogelijkheid waarbij de vraag is of een reëel nadeel is dat het verlies aan inkomsten door de huurbevriezing onvoldoende prikkel geeft om sneller verbeteringen aan te brengen in deze woningen. Voordeel zou kunnen zij, dat een bevriezing een sterke normerende werking zou kunnen hebben. Ik ga hier bij de uitwerking van mijn voorstellen voor normering nader op in.

Vraag 25

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om gestegen energiekosten gedeeltelijk te compenseren. Deze compensatie komt ook terecht bij vermogende huishoudens die veel minder of geen last ondervinden van de gestegen energieprijzen. Het lijkt deze leden zeer onwenselijk om ook deze huishoudens te compenseren. Welke kosten zijn er totaal gemoeid met de compensatie voor particulieren en welk deel komt er terecht bij huishoudens met een middelhoog, hoog of zeer hoog inkomen? Klopt het dat studenten en andere bewoners van doorgaans grote complexen niet kunnen meeprofiteren van de korting op energiebelasting, omdat zij in hun onzelfstandige woonruimte geen eigen aansluiting hebben?

Antwoord vraag 25

De budgettaire derving vanwege de incidentele verlaging van de energiebelasting bedraagt afgerond € 3,2 miljard in 2022, waarvan circa € 2,6 miljard terecht komt bij huishoudens en circa € 0,6 miljard bij bedrijven. Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt door de incidentele verlaging van de energiebelasting in totaal een tegemoetkoming van ruim 400 euro (incl. btw en incl. indexatie). Hoeveel profijt bewoners, en dus ook huishoudens met een middelhoog, hoog of zeer hoog inkomen, hebben van de incidentele verlaging van de energiebelasting in 2022 verschilt per situatie. De exacte hoogte van de compensatie is afhankelijk van het elektriciteitsverbruik in 2022. Voor een overzicht van de spreiding van de lastenverlichting tussen verschillende huishoudens op basis van huishoudprofielen verwijs ik naar de vierde nota van wijziging Belastingplan 2022, tabel 2.6

Binnen de energiebelasting worden twee incidentele maatregelen getroffen in 2022 om de stijging van de energierekening te dempen. Allereerst worden de tarieven in de eerste, tweede en derde schijf voor elektriciteit verlaagd. Met name door deze verlaging ontvangen ook bewoners in grote complexen die geen zelfstandig contract hebben een compensatie. Daarnaast wordt de vaste belastingvermindering in de energiebelasting verhoogd met 265 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per elektriciteitsaansluiting van een woning of gebouw met verblijfsfunctie, ongeacht het verbruik. Ook voor grote complexen geldt dus de verhoogde belastingvermindering. Omdat deze per aansluiting berekend wordt, kan het voordeel per individu wel lager uitvallen.

Vraag 26

De leden van de SP-fractie vragen wat voor de Minister een gewenste en haalbare datum is voor het stoppen met verstrekken van subsidie aan fossiele brandstofinstallaties in Europees verband. Op welke wijze probeert de Minister de andere lidstaten te bewegen naar het versneld subsidiëren van bijvoorbeeld hybride warmtepompen?

Antwoord vraag 26

Het kabinet is verheugd met het voorstel om vanaf 2027 geen subsidie meer te verstrekken voor fossiele brandstofinstallaties. Het kabinet zet op dit moment al geen subsidie meer in voor fossiele brandstofinstallaties en stimuleert juist duurzamere alternatieven door middel van een subsidie voor bijvoorbeeld (hybride) warmtepompen. Het is van belang dat andere lidstaten deze stap ook nemen. Met gelijkgestemde lidstaten zal ik de komende tijd bezien of we gezamenlijk kunnen pleiten voor een eerdere ingangsdatum van deze bepaling. Uw Kamer zal hierover dan te zijner tijd worden geïnformeerd. Voorts zet ik mij in om onze aanpak ten aanzien van het stimuleren van de uitrol van hybride warmtepompen te delen met andere lidstaten en best practices onder de aandacht te brengen.

Vraag 27

De leden van de SP-fractie zien in het EU-voorstel geen duidelijke aanpak die gaat over het terugdringen van energiearmoede, terwijl het verbeteren van de energieprestaties en de daarmee samenhangende reductie van energiebehoeften en uitstoot van CO2 hier wel sterk mee samenhangt. Deze leden vragen welke maatregelen de Minister precies wil gaan nemen en hoe hij met deze maatregelen ook andere lidstaten wil overtuigen om op te treden tegen energiearmoede.

Antwoord vraag 27

Verduurzaming van woningen helpt bij het terugdringen van het energieverbruik van huishoudens en is dus een goede stap in het terugdringen van energiearmoede. Het is van belang om zo snel mogelijk van alle slecht geïsoleerde woningen af te komen: dat is de beste verzekering tegen stijgende gasprijzen. Door woningen beter te isoleren wordt de impact van mondiale gasprijzen op het inkomen van huishoudens kleiner en daarmee ook de kans op energiearmoede.

Een groot deel van de huishoudens in energiearmoede woont in een sociale huurwoning. Met Aedes worden afspraken gemaakt over het versneld uitfaseren van alle corporatiewoningen met een slecht energielabel. Woningeigenaren die verduurzaming niet zelf kunnen financieren kunnen hiervoor terecht bij het Nationaal Warmtefonds. Dit fonds biedt voor degenen zonder leenruimte een energiebespaarlening met aflossing naar draagkracht.

Daarbij is er 150 miljoen euro aan gemeenten beschikbaar gesteld om energiearmoede terug te dringen door het nemen van energiebesparende maatregelen en komt er een eenmalige uitkering van € 200 per huishouden met een laag inkomen. Tevens zijn er in het nationaal isolatieprogramma middelen gereserveerd voor de lokale aanpak die ingezet kunnen worden om energiearmoede tegen te gaan.

De ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de herziening van de richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen. Deze leden hebben daarover nog de volgende vragen.

Vraag 28

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het opvallend om te zien dat warmteverlies en het isoleren van woningen niet apart wordt benoemd in de voorstellen van de Europese Commissie. Is de Minister het met deze leden eens dat de beste energie, bespaarde energie is? Is de Minister van mening dat warmteverlies en het isoleren van woningen voldoende aandacht krijgen binnen de EU en kan de Minister ervoor zorgen dat de nationale renovatieplannen expliciet ingaan op het beleid om warmteverlies te beperken?

Antwoord vraag 28

Niet alleen het kabinet, maar ook de Europese Commissie, vindt de beste energie bespaarde energie. De Commissie heeft op 14 oktober 2020 opgeroepen tot een Renovation Wave.7 Renovatie van de gebouwde omgeving is een prioriteit van de Europese Green Deal. De uitwerking hiervan krijgt nu gestalte, onder meer via de aanpassing van de energie-efficiëntie richtlijn (EED), waarvoor de Commissie op 14 juli 2021 een voorstel tot herziening heeft gepresenteerd, en via de aanpassing van de EPBD. In de aanpassing van de EED stelt de Commissie onder meer voor om het primair energieverbruik in 2030 met 39% te verminderen. Woningisolatie is een belangrijk middel om dit doel te halen. De reden dat warmteverlies en het isoleren van woningen niet apart wordt benoemd laat zich verklaren doordat lidstaten verschillende aanpakken hebben om energiebesparing te realiseren. Noordelijke lidstaten zetten vooral in op beperking van het warmteverlies, terwijl zuidelijke lidstaten juist meer inzetten op verkoeling. Tijdens de onderhandelingen in Brussel zal ik aandacht vragen voor woningisolatie en eventuele tekstsuggesties doen om dit punt nadrukkelijker in de nationale renovatieplannen terug te laten komen.

Vraag 29

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan uitleggen waarom het kabinet zo terughoudend is bij het normeren van de woningen van huiseigenaren. Kan de Minister verder ingaan op de afweging tussen het eigendomsrecht en de tegemoetkoming aan het algemeen (verduurzamings-) belang? Ziet de Minister mogelijkheden om op een andere manier dan met Europese labelnormen energetisch slecht presterende woningen in alle lidstaten uit te faseren? Deze leden vragen daarnaast of er voldoende uitvoeringscapaciteit beschikbaar is om de ambitieuze doelen te behalen.

Antwoord vraag 29

Voor informatie over normering van woningen van huiseigenaren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en voor informatie over de uitvoeringscapaciteit verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 30

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot hoe het te introduceren recht van huurders om zonder toestemming van de verhuurder een laadpunt te installeren, zich verhoudt tot de risicoaansprakelijkheid van verhuurders.

Antwoord vraag 30

Artikel 7: 215 BW bepaalt dat de huurder niet bevoegd is de inrichting of gedaante van het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verhuurder, tenzij het gaat om veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt en verwijderd.

Artikel 7: 215 BW bepaalt tevens, dat de huurder zich tot de rechter kan wenden indien zijn verhuurder toestemming weigert. De rechter kan vervolgens afwegen of de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van het gehuurde door de huurder of het woongenot verhogen en er geen zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van de verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten. Ook kan de rechter voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen; en hij kan op vordering van de verhuurder de huurprijs verhogen, indien de veranderingen daartoe aanleiding geven. Bij deze afweging en de mogelijkheid van voorwaarden kan de verhuurder ook de gevolgen voor zijn risicoaansprakelijkheid aan de orde stellen.

De SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen. Deze leden hebben daarover enkele vragen.

Vraag 31

De leden van de SGP-fractie vinden flexibiliteit in de route naar de doelen van groot belang. Dit zorgt voor meer kostenefficiëntie. Deze leden steunen het kabinet dan ook in de wens voor meer flexibiliteit.

Zij vragen om meer reflectie op de gevolgen van de onderliggende plannen voor huiseigenaren, verhuurders, woningcorporaties, maar bijvoorbeeld ook huurders. Hoe worden zij betrokken bij de plannen? Hoe worden de kosten voor hen zoveel mogelijk beperkt? Is de Minister het ermee eens dat de plannen ook voor hen haalbaar en betaalbaar moeten zijn? Hoe wordt dit geborgd?

Antwoord vraag 31

Als het gaat om het nationale beleid zijn deze doelgroepen betrokken via de uitvoeringstafels van het klimaatakkoord. Als het gaat om de herziening van de EPBD heeft de Europese Commissie in het voorjaar van 2021 een publieke consultatie gehouden, bestaande uit een schriftelijke vragenlijst en een aantal openbare stakeholdersbijeenkomsten met een brede maatschappelijke afvaardiging.8 Tenslotte is er daarnaast een nationale publieke consultatie gehouden in de vorm van twee stakeholderbijeenkomsten met ongeveer 60 vertegenwoordigers van direct betrokken partijen, onder andere Aedes, Vereniging Eigen Huis, NVDE, VNO-NCW, VvE belang, Bouwend Nederland, de Woonbond en IVBN.

Ten aanzien van de gevolgen van de plannen voor huiseigenaren en huurders verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.

Vraag 32

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de gevolgen van de plannen op de nieuwbouw. Extra eisen en regels, ook op het gebied van energieprestaties, kunnen leiden tot minder woningbouw. Hoe groot acht de Minister dit effecten hoe wordt een negatieve impact op de woningbouw voorkomen?

Daarnaast vragen deze leden aandacht voor de uitvoering. Zijn de gevolgen voor de uitvoeringscapaciteit voldoende in beeld? Kan de Minister hier nader op ingaan?

Antwoord vraag 32

Voor informatie over nieuwbouw verwijs ik u naar het antwoord op vraag 16. Voor informatie over de uitvoeringscapaciteit verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 33

De leden van de SGP-fractie vinden het positief om te lezen dat het kabinet deels negatief ten opzichte van de proportionaliteit van het voorstel staat. Is de Minister het ermee eens dat het klimaat- en energiebeleid primair een bevoegdheid van de lidstaten moet zijn en blijven, ook gezien de verschillen tussen lidstaten? Hoe gaat de Minister borgen dat deze bevoegdheid ook zoveel mogelijk bij de lidstaten blijft en dat de rol van de EU hierbij zo beperkt mogelijk blijft? Wat is de inzet van de Minister ten aanzien van de ruimte voor nationaal beleid?

Antwoord vraag 33

Op het gebied van klimaat en energie hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid. Het EPBD voorstel past hierbij, omdat het bijdraagt aan energiezuinigheid, energiebesparing en het gebruik van duurzame energie in de gebouwde omgeving.9 Het kabinet steunt deze insteek. Maatregelen op EU-niveau zijn noodzakelijk om deze doelen te behalen en de energietransitie in de gebouwde omgeving te versnellen. Het kabinet heeft echter zorgen over de proportionaliteit van het voorstel, omdat een aantal maatregelen te vergaand en te gedetailleerd zijn in relatie tot het behalen van de doelen van dit voorstel. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie en pleiten voor meer flexibiliteit voor lidstaten tijdens de onderhandelingen in Brussel. Dit kan op sommige onderdelen in coalitievorm met ander gelijkgestemde lidstaten. Op deze manier denkt het kabinet dat er meer ruimte ontstaat voor nationaal beleid.


X Noot
3

Richtlijn 2009/125/EG betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten.

X Noot
4

Kamerstuk 35 925 VII, nr. 10.

X Noot
5

Kamerstuk 35 925 VII, nr. 137

X Noot
6

Kamerstuk 35 927, nr. 30.

X Noot
7

Kamerstuk 35 377, nr. 1.

X Noot
8

Kamerstuk 22 112, nr. 3144.

X Noot
9

Artikel 194, lid 2, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

Naar boven