Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35985 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35985 nr. 6 |
Ontvangen 25 mei 2022
Inleidende opmerkingen
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties van de VVD, D66, het CDA, de SP, de ChristenUnie en de SGP in het verslag over het bovengenoemde wetsvoorstel. Graag ga ik in deze nota naar aanleiding van het verslag op deze vragen in. In deze nota zijn de vragen en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording daarvan in niet-cursieve tekst. De vragen zijn genummerd, waarnaar in voorkomende gevallen in andere antwoorden is verwezen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige wetswijziging en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden willen de regering hier kritisch op bevragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hechten eraan te benadrukken dat het niet alleen moet gaan om markt en/of overheid, maar ook om de samenleving die zich daartussen, dat wil zeggen in het midden, bevindt en de initiatieven die daaruit voortkomen. Over het wetsvoorstel hebben zij nog verschillende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Mededingingswet in verband met aanpassing van de bepalingen over markt en overheid en zij zijn niet overtuigd van de nut en noodzaak van dit wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van de voorliggende Wijziging van de Mededingingswet in verband met aanpassingen van de bepalingen over markt en overheid. Deze leden constateren dat de wet markt en overheid tot doel heeft om oneerlijke concurrentie bij economische activiteiten door bestuursorganen tegen te gaan. Deze leden onderschrijven dit doel, maar hebben nog wel enkele vragen aan de regering.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Overheden doen vaak een beroep op de algemeenbelanguitzondering, terwijl de motivering veelal beperkt is. Deze leden delen de mening dat de motiveringseisen daarom aangescherpt dienen te worden. Het is de vraag of dit voldoende is om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Zij hebben daarom nog enkele vragen.
Vraag 1, CDA
De leden van de CDA-fractie merken op dat tussen het consulteren van het wetsvoorstel in 2017 en het aanbieden aan de Tweede Kamer in 2021 een periode van maar liefst vier jaar zit.
Zij zijn benieuwd waarom het zo lang heeft geduurd eer dit wetsvoorstel naar de Kamer is gezonden. Welke factoren hebben het proces vertraagd? Ook vragen deze leden zich af of daardoor onderdelen van dit wetsvoorstel wellicht achterhaald zijn of om een actualisatie vragen. Zo dateert de internetconsultatie uit 2017 en deze lijkt daarmee redelijk verouderd. Kan de regering hierop ingaan?
Er is inderdaad meer tijd verstreken tussen de internetconsultatie en de indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer dan gebruikelijk. Dit heeft meerdere oorzaken. Ten eerste gaf de internetconsultatie aanleiding om het wetsvoorstel inhoudelijk aan te passen. Dit vergde tijd en nieuwe gespreksronden met stakeholders. Ten tweede bleek zowel uit gesprekken met stakeholders als uit de internetconsultatie, dat het maatschappelijke alsook het politieke krachtenveld ten aanzien van dit wetsvoorstel sterk verdeeld was. Tegelijkertijd was er een breed gedragen wens om de werking van de gedragsregels van de wet markt en overheid te verbeteren met een aanscherping van het gebruik van de algemeenbelanguitzondering. Daarom is de periode 2017–2021 gebruikt om in meerdere gespreksrondes met de belangrijkste stakeholders wijzigingen in het wetsvoorstel te bespreken, om uiteindelijk te komen tot het nu voorliggende voorstel dat bijdraagt aan de doelstelling van de wet markt en overheid en dat rekening houdt met de verschillende maatschappelijke belangen.
Hoewel er vier jaar is verstreken tussen het consulteren en het aanbieden van het wetsvoorstel, is het wetsvoorstel niet achterhaald – juist omdat steeds contact is geweest met stakeholders over aanpassingen van het voorstel. Vlak voor het aanbieden aan de Kamer, is het uiteindelijke wetsvoorstel bovendien nog een laatste keer met de belangrijkste stakeholders besproken. Tot slot is het voorstel ook aangepast met het oog op uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) in de periode 2018–2021, zodat het wetsvoorstel aansluit bij geldende jurisprudentie ten aanzien van het algemeenbelangbesluit.
Vraag 2, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering wat er precies problematisch is aan het vervallen van de wet markt en overheid in 2023? Kan zij deze leden hier een uitgebreid antwoord op geven? De leden van de SP-fractie willen niet dat het algemeenbelangbesluit wordt uitgekleed of verder tot bureaucratie gaat leiden voor overheden. Kan de regering dat garanderen?
De wet markt en overheid bevat gedragsregels waar overheden zich aan moeten houden wanneer ze economische activiteiten verrichten, met als doel het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen tussen bestuursorganen en ondernemers. Het vervallen van de wet markt en overheid, en daarmee van de gedragsregels die oneigenlijke concurrentie voorkomen, zou zeer onwenselijk zijn. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het wetsvoorstel kleedt het algemeenbelangbesluit niet uit, overheden zijn nog steeds in dezelfde mate bevoegd om gebruik te maken van een algemeenbelangbesluit, indien dit in het algemeen belang is vereist. Het wetsvoorstel scherpt de procedurele voorwaarden voor het gebruik van de algemeenbelanguitzondering aan, omdat uit de evaluatie van het wetsvoorstel bleek dat bestuursorganen een algemeenbelangbesluit vaak beperkt motiveren en ondernemers en andere geïnteresseerden slechts beperkt bij de besluitvorming worden betrokken. Dit heeft ertoe geleid dat algemeenbelangbesluiten niet altijd voldoende rekening hielden met de gevolgen voor onder andere ondernemers en het draagvlak voor die algemeenbelangbesluiten daardoor geraakt werd. Voor overheden die ondernemers en andere geïnteresseerden momenteel niet of beperkt betrekken in de besluitvorming, zal het wetsvoorstel op korte termijn tot extra lasten leiden. Tegelijkertijd zal verbeterde betrokkenheid van geïnteresseerden en sterkere onderbouwing mogelijk ertoe leiden dat op middellange termijn er minder discussie over een algemeenbelangbesluit achteraf is, en daarmee minder bezwaar- en beroepsprocedures.
Vraag 3, D66
De leden van de D66-fractie begrijpen dat deze wetswijziging voortkomt uit een evaluatie uit 2016. Dit is dus al ruim vijf jaar geleden. Is de regering van mening dat deze evaluatie nog steeds actueel is? Verwacht de regering dat er in de tussentijd wijzigingen zijn opgetreden die verdere aanpassing van de wet markt en overheid vereisen?
Ja. Het beeld dat de evaluatie geschetst heeft is niet anders geworden blijkens de jurisprudentie en de recente gesprekken met stakeholders, ondanks de vertraging van dit voorstel. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vraag 4, D66
De leden van de D66-fractie wijzen de regering erop dat er sinds de evaluatie in 2016 ook relevante uitspraken zijn gedaan door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb). Is de regering van mening dat de opsomming van motiveringsvereisten die nu in de memorie van toelichting worden voorgesteld aansluiten bij de meest recente jurisprudentie van het CBb? Hierbij vragen de voorgenoemde leden in het bijzonder naar een reflectie op de overwegingen van het CBb dat bestuursorganen bij de vaststelling van een algemeenbelangbesluit zorgvuldig het nadeel van derden in kaart moeten brengen en dat nadeel zo nodig moeten compenseren.
Ja, de motiveringsvereisten die in paragraaf 3.2.1 van de memorie van toelichting worden voorgesteld sluiten aan bij de meest recente jurisprudentie van het CBb. Ze zijn specifiek voor de wet markt en overheid en een aanvulling op de generieke eisen over motivering en belangenafweging die in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn opgenomen. De onderdelen waaruit de motivering van een algemeenbelangbesluit moet bestaan, worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Op die manier kan sneller worden ingespeeld op de praktijk, maar ook op een relevante wijziging in CBb-jurisprudentie, mocht dit zich voordoen. De vijfde in de memorie van toelichting genoemde motiveringseis, is de eis dat het algemeenbelangbesluit een beschrijving bevat van de afweging van de noodzaak van afwijking van de gedragsregels op grond van het algemeenbelangbesluit enerzijds, tegenover het effect op ondernemers anderzijds. Deze belangenafweging vloeit voort uit het evenredigheidsvereiste van artikel 3:4 van de Awb. In dat artikel is opgenomen dat de nadelige gevolgen van een besluit voor geïnteresseerden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Dit betekent dat het bij de belangenafweging noodzakelijk is dat het bestuursorgaan het eventuele nadeel van derden zorgvuldig in kaart brengt. Het bieden van eventuele compensatie speelt dan ook een rol bij deze belangenafweging. In de op te stellen algemene maatregel van bestuur zal verder worden ingegaan op de motiveringsvereisten.
Vraag 5, SP
De leden van de SP-fractie constateren dat de wet in 2016 is geëvalueerd. Waarom heeft het zes jaar geduurd voordat de wetswijziging die op deze evaluatie volgt naar de Kamer werd gestuurd? Wat is de inschatting van de huidige situatie? Is deze min of meer hetzelfde gebleven of veranderd? Deze leden vragen voorts of de inbreng van verschillende organisaties in de consultatieronde nog toeziet op het huidige wetsvoorstel. Tot slot vragen deze leden de overweging van de regering waarom het nodig was om dit wetsvoorstel tijdens de demissionaire status van het kabinet Rutte-III voor te stellen aan de Tweede Kamer?
De belangrijkste reden om het wetsvoorstel ondanks de demissionaire status van het kabinet Rutte-III aan de Kamer aan te bieden, was dat zonder dit wetsvoorstel de wet markt en overheid op 1 juli 2023 komt te vervallen, mede gelet op de tijd die verstrijkt tussen schrijven en inwerkingtreding van een wetsvoorstel. Dit is onwenselijk omdat ondernemers dan niet meer voldoende worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie door overheden, zie hierover ook het antwoord op vraag 2. Vervolgens is nagegaan of er zwaarwegende redenen waren om het voorstel niet tijdens een demissionaire periode aan de Kamer te sturen. Deze waren er niet.
In het antwoord op vraag 1 en 3 is ingegaan op het tijdsverloop van het wetsvoorstel tot nu.
Vraag 6, SP
De leden van de SP-fractie willen weten of onomwonden vaststaat dat, naar aanleiding van de evaluatie, herziening van het wetsvoorstel noodzakelijk is. Waaruit blijkt dit? Op welke wijze heeft de wet in de afgelopen jaren bijgedragen aan een betere ordening tussen markt en overheid?
Aanpassingen in de procedures van de algemeenbelanguitzondering via onderhavig wetsvoorstel is noodzakelijk om ondernemers voldoende te beschermen tegen oneerlijke concurrentie en ervoor te zorgen dat de belangen van ondernemers voldoende worden meegenomen. Uit de evaluatie van de wet markt en overheid blijkt dat de wet heeft bijgedragen aan het creëren van gelijke(re) concurrentieverhoudingen, maar dat er een aantal dingen kunnen worden verbeterd. Hierbij zijn een aantal constateringen relevant. Allereerst heeft de invoering van de wet overheden gedwongen om meer rekening te houden met de markt en de gevolgen die concurrentie van de overheid kan hebben voor ondernemers. Ten tweede is in de evaluatie geconstateerd dat er vanuit de toezichts- en handhavingspraktijk van de ACM weinig concrete aanwijzingen zijn dat overheden de wet overtreden. Tegelijk maakte de evaluatie duidelijk dat dit positieve effect op de concurrentieverhouding deels wordt ondergraven door beperkte motivering en betrokkenheid van ondernemers bij een algemeenbelanguitzondering. Daarbij kan een overheid beslissen dat een activiteit plaatsvindt in het algemeen belang, wat ertoe leidt dat de gedragsregels niet meer van toepassing zijn. Uit de evaluatie blijkt dat bestuursorganen een algemeenbelangbesluit vaak beperkt motiveren en ondernemers slechts beperkt bij de besluitvorming worden betrokken. Dit is onwenselijk, gegeven de mogelijke effecten van het niet naleven van de gedragsregels op ondernemers.
Vraag 7, ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat deze wetswijziging het uitvloeisel is van de evaluatie van de bepalingen over markt en overheid uit 2015. Deze leden vragen wat de oorzaak is dat er na zes jaar pas een wetswijziging ter bespreking ligt? Kan de regering toelichten welke redenen er waren om niet eerder te komen tot de voorliggende wijziging?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3.
Vraag 8
De leden van de SP-fractie lezen dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het merendeel van het aantal door overheden verrichte economische activiteiten en het aantal algemeenbelangbesluiten. Deze leden vragen of kan worden uiteengezet welk type bestuursorgaan welk type economische activiteit onderneemt en/of in welke sector actief is. Kan eveneens worden aangegeven wat voor verschillende bestuursorganen de voornaamste reden is om de markt te betreden als aanbieder van goederen en/of diensten?
De ACM heeft een lijst met voorbeelden van economische activiteiten opgesteld per bestuursorgaan.1 Hiermee wordt een beeld geschetst van wat voor soort activiteiten er kunnen worden verricht door verschillende bestuursorganen. In hoofdstuk 3.3.1 van de evaluatie van de wet markt en overheid staat een overzicht van verschillende economische activiteiten die worden uitgevoerd door gemeenten, provincies en waterschappen. De meest uitgevoerde economische activiteiten van gemeenten zijn de verkoop en verhuur van grond en vastgoed en de exploitatie van sportaccommodaties. Voor provincies geldt dat de meest uitgevoerde economische activiteiten de verhuur en verkoop van grond en vastgoed en de exploitatie van restcapaciteit binnen de eigen organisatie betreffen. Voor waterschappen geldt dat zij met name actief zijn in verhuur en verkoop van grond en vastgoed en in het zuiveren van afvalwater en het onderhouden van particuliere installaties voor afvalwater.
De reden voor bestuursorganen om een bepaalde economische activiteit aan te bieden verschilt per situatie, net als de redenen voor bestuursorganen om gebruik te maken van een algemeenbelanguitzondering. Veelal voeren bestuursorganen aan dat de activiteit noodzakelijk is voor hun publieke dienstverlening of dat de activiteit beter kan worden uitgevoerd door het bestuursorgaan dan de markt. Soms is de reden om overcapaciteit in te kunnen zetten of om extra inkomsten te genereren.
Vraag 9
Het valt de leden van de SP-fractie op dat er wordt gesteld dat er sprake moet kunnen zijn van een gelijke concurrentiepositie tussen ondernemers/ particulieren en overheidsorganisaties. Kan de regering aangeven wat het verschil is tussen een gelijke en een ongelijke concurrentiepositie en tussen een eerlijke en oneerlijke concurrentiepositie? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de positie van ondernemers/ particulieren op een markt ten enenmale verschilt van een overheidsinstantie, omdat de laatste geen winstoogmerk heeft op de markt? Kan de regering haar antwoord toelichten?
Ja, de concurrentiepositie van ondernemers/particulieren verschilt van de concurrentiepositie van een overheidsinstantie, onder andere doordat een overheid geen winstoogmerk heeft en daarmee met gelijke kosten een activiteit voor een lagere prijs kan aanbieden. Sterker nog, overheden kunnen bewust verlies nemen op een activiteit. Er is hierdoor sprake van ongelijke of oneerlijke concurrentie. Deze termen hebben dezelfde betekenis. De wet markt en overheid beoogt juist met de gedragsregels ervoor te zorgen dat deze inherente verschillen beperkt of teniet gedaan worden. Dat maakt dat de concurrentiepositie tussen overheden en ondernemers gelijk/eerlijk wordt.
Vraag 10, VVD
De leden van de VVD-fractie constateren dat bestuursorganen zelf mogen beslissen dat een economische activiteit in het algemeen belang plaatsvindt. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit problematisch is, aangezien bestuursorganen hierdoor zelf kunnen bepalen welke activiteiten wel of niet onder de wet markt en overheid vallen en hiermee hun eigen concurrentiepositie zodanig kunnen beïnvloeden dat dit nadelig is voor ondernemers? Zo ja, is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit een van de oorzaken is van de oneerlijke concurrentie die wordt veroorzaakt door bestuursorganen ten opzichte van ondernemers? Zo ja, is de regering bereid om deze beslissing niet langer aan bestuursorganen zelf over te laten maar aan een onafhankelijke instantie zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is goed dat bestuursorganen beoordelingsvrijheid hebben in de afweging of een activiteit in het algemeen belang plaatsvindt. De belangenafweging zal van de lokale omstandigheden afhangen en kan daarom het beste door het bestuursorgaan zelf gemaakt worden. Wat het kabinet wel problematisch vindt, zijn situaties waarin geïnteresseerden niet voldoende bij deze afweging betrokken worden en als de keuzes slecht worden onderbouwd. Onderhavig wetsvoorstel moet dergelijke situaties helpen voorkomen.
De regering acht het onwenselijk dat de ACM een rol krijgt bij de toetsing van genomen algemeenbelangbesluiten en de belangenafweging die het bestuursorgaan in dat kader heeft gemaakt. Om te toetsen of sprake is van een evenwichtige belangenafweging zou de ACM op de stoel van een bestuursorgaan moeten gaan zitten. Dit druist in tegen de autonomie van bestuursorganen en is een politiek vraagstuk waar een toezichthouder niet over gaat. Het genomen algemeenbelangbesluit en de motivering daarvan van het bestuursorgaan kan wél worden getoetst door de rechter.
Vraag 11, SP
De leden van de SP-fractie zouden graag van de nieuwe regering willen weten hoe zij de rol van de overheid ten opzichte van de markt of marktpartijen ziet. Kan de regering daar een nadere toelichting op geven?
De rol van de overheid ten opzichte van marktpartijen vormt de kern van de wet markt en overheid. De wet is geschreven voor situaties waarin centrale overheden, decentrale overheden en publiekrechtelijke zbo’s er voor kiezen goederen of diensten op de markt aan te bieden. Bijvoorbeeld omdat de markt een bepaalde activiteit niet oppakt, of omdat het efficiënt kan zijn als een overheid bepaalde capaciteit die ze bezit vanuit een publieke taak, inzet voor andere middelen. Omdat overheden bij het verrichten van dergelijke economische activiteiten oneigenlijk gebruik kunnen maken van publieke middelen, kan dit leiden tot concurrentievervalsing met bedrijven. De wet heeft het doel deze concurrentievervalsing tegen te gaan. Betreedt een overheid de markt, dan moet zij zich aan de gedragsregels houden. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer een economische activiteit plaatsvindt (of zou moeten plaatsvinden) in het algemeen belang. Denk aan het runnen van een bibliotheek omdat de leefbaarheid van een kleine kern dit vergt. Het kan zijn dat de markt deze activiteit niet oppakt, bijvoorbeeld omdat dit niet rendabel is. Of dat de markt het wel kan oppakken, maar tegen prijzen die het algemeen belang doorkruisen. Daarom voorziet de wet markt en overheid in een algemeenbelanguitzondering. Kortom: in relatie tot marktpartijen houdt de overheid zich aan gedragsregels die concurrentieverstoring tegengaan. In het algemeen belang kunnen deze gedragsregels buiten toepassing worden gesteld, waarbij de belangen van ondernemers goed worden meegewogen – onderhavig wetsvoorstel moet aan dit laatste bijdragen.
Vraag 12, D66
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) niet onder de werking vallen van de wet markt en overheid voor niet-economische activiteiten. De voorgenoemde leden hebben grote zorgen over het uitsluiten van zbo’s van deze wetswijziging. Deze leden ontvangen signalen dat activiteiten die onder de publieke taak van die zbo’s worden geschaard wel degelijk marktverstorend werken. Waarom geldt er een uitzondering voor zbo’s? Heeft de regering overwogen om deze problematiek ook onder de aanpassing van de wet markt en overheid te brengen? Is de regering voornemens om andere onderdelen van de mededingingswetgeving aan te passen voor zbo’s in deze kabinetsperiode?
Antwoord
De wet markt en overheid ziet alleen op economische activiteiten die bestuursorganen verrichten. Dat is inherent aan het doel van de wet. Voor zover zbo’s economische activiteiten verrichten, is de wet dus van toepassing.
Ik ben verantwoordelijk voor de wet markt en overheid, en mijn rol daarin is te bepalen of de wet voldoende regels stelt om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Uit de evaluatie van de wet markt en overheid blijkt niet dat de naleving van de gedragsregels een probleem vormt. Wanneer deze niet worden nageleefd, kan de ACM ingrijpen. De tekortkoming in de huidige wet zit met name in het besluitvormingsproces rond de algemeenbelanguitzondering. Zbo’s maken nauwelijks gebruik van deze uitzondering, en daarmee heeft onderhavige wetswijziging vrijwel geen gevolgen voor zbo’s.
De discussie over de activiteiten van zbo’s is mij bekend. Deze discussie draait in de kern niet om de systematiek van de wet markt en overheid, maar om de vraag of de activiteiten die zbo’s verrichten, economisch of publiek van aard zijn. In Europeesrechtelijke jurisprudentie is gesteld dat het bij het bepalen of een activiteit economisch is, niet doorslaggevend is of die activiteit publiekrechtelijk vastgelegd is. Het hangt ervan af of een bestuursorgaan bij het aanbieden van die activiteit met de markt concurreert. Is dit het geval, dan zijn de gedragsregels van toepassing. De Minister die het aangaat bepaalt de taakomschrijving van een zbo en is daar voor verantwoordelijk. Ik zie deze discussie dan ook los van onderhavig wetsvoorstel.
Vraag 13, CDA
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat er steeds vaker discussie ontstaat over de mate waarin zbo’s, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), het Kadaster, Staatsbosbeheer en de Kamer van Koophandel (KvK), economische activiteiten mogen uitvoeren en concurreren met het bedrijfsleven, soms met rechtszaken tot gevolg. Is de regering hiermee bekend? Heeft zij in beeld bij welke zbo’s zich hieromtrent problemen voordoen? Waar wordt door marktpartijen oneerlijke concurrentie en/of markverstoring ervaren? Indien hiervan geen beeld is, is de regering bereid hier nader onderzoek naar te doen? Kan zij deze ontwikkeling, die in 2020 heeft geleid tot de Beleidsregel taakuitoefening CBS, verklaren? Houdt deze mogelijk verband met de taakstelling van zbo’s, waardoor zij zich meer en meer op de markt moeten begeven om hun budgetten aan te vullen? Of knelt hier dat de wettelijke, publieke taken van zbo’s doorgaans niet strak gedefinieerd en gekaderd zijn, waardoor misinterpretaties optreden? Hoe kijkt de regering hiernaar? In hoeverre is de huidige wetgeving voor de diverse zbo’s nog actueel en toegesneden op hun situatie anno 2022? Is de regering bereid hier onderzoek naar te doen? In hoeverre is overwogen om bij het voorliggende wetsvoorstel ook het hierboven beschreven zbo-vraagstuk op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 14, SP
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden uiteengezet welke economische activiteiten de verschillende zbo’s verrichten en op welke wijze deze de «markt» raken.
Er is tussen uw Kamer en de Ministers die het aangaan discussie over een aantal activiteiten van zbo’s en of deze economisch van aard zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb aangegeven gaat de wet markt en overheid niet over de vraag welke (economische) activiteiten een zbo mag verrichten, maar om de vraag hoe overheden (en dus ook zbo’s) economische activiteiten kunnen verrichten zonder de markt onnodig te verstoren. Mijn rol is niet om mij in die discussie te mengen.
Vraag 15, VVD
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het feit dat uit de evaluatie blijkt dat ongeveer een derde van de ondernemers aangeeft concurrentie te ondervinden van economische activiteiten die door bestuursorganen worden verricht en dat ongeveer de helft van deze groep ondernemers deze concurrentie als oneerlijk beschouwt. Het feit dat bestuursorganen dit beeld van ondernemers niet herkennen is wellicht nog verontrustender. Hoe beoordeelt de regering dit verschil in perceptie tussen bestuursorganen en ondernemers? Deelt de regering de mening dat het zeer onwenselijk is dat ondernemers deze oneerlijke concurrentie ervaren en dat bestuursorganen deze problematiek daarbij niet serieus lijken te nemen? Zo ja, kan de regering dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie blijkt inderdaad dat een deel van de ondervraagde ondernemers een ongelijk speelveld ervaart. Dit werd over het algemeen niet direct herkend door overheden: de meeste ondervraagde overheden schatten in dat de uitvoering van hun economische activiteiten geen of beperkte invloed heeft op ondernemers en schatten ook de mate van (ervaren) ongelijke concurrentie laag in. Dit verschil in perceptie bestaat nog steeds, zoals ook blijkt uit gesprekken met ondernemers en overheden de afgelopen jaren.
Uit de evaluatie werd verder duidelijk dat overheden in veel gevallen goed hadden nagedacht over het algemeen belang dat zij wilden dienen, maar dat zij bijvoorbeeld geen zicht hadden op in hoeverre zij bij de specifieke economische activiteit zouden concurreren met ondernemers. Dat is onwenselijk. Daarom is het nu voorliggende wetsvoorstel zo belangrijk: het bewerkstelligt dat overheden door middel van een verplichte consultatie in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek gaan met ondernemers, zodat de belangen van ondernemers helder zijn en deze goed kunnen worden afgewogen.
Vraag 16, VVD
De leden van de VVD-fractie vragen zich dan ook af wanneer er volgens de regering sprake is van ongewenste of oneerlijke concurrentie door bestuursorganen. Kan de regering dit toelichten? Deelt de regering de mening dat in beginsel ondernemers niet beconcurreerd zouden moeten worden door de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dan het bovenstaande? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11. De regering deelt niet de stelling dat ondernemers in beginsel niet beconcurreerd moeten worden. Het uitgangspunt van de wet markt en overheid en dit wetsvoorstel is gelijke concurrentie, niet het verminderen of tegengaan van economische activiteiten.
Vraag 17, VVD
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat veel van de klachten die ondernemers indienen over ervaren concurrentie bij de ACM niet in behandeling worden genomen omdat deze klachten buiten de reikwijdte van de wet blijken te vallen en dat het aantal gemelde klachten door ondernemers bij de ACM de afgelopen jaren is afgenomen. Hoe beoordeelt de regering beide fenomenen en ziet zij een verband tussen beiden? Is of wordt onderzocht in hoeverre het aantal klachten is afgenomen ten gevolge van het zeer geringe succes bij klachtenafhandeling bij de ACM? Zo ja, wat waren hier de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet en is de regering bereid hier onderzoek naar te laten doen?
De klachten over (vermeende) concurrentieverstoring die buiten de reikwijdte van de wet markt en overheid vallen, gaan onder meer over subsidieverlening en inbesteden. Ook komt het voor dat klachten zien op niet-economische activiteiten van overheden. Deze klachten zeggen niets over de klachtafhandeling bij de wet markt en overheid. Het beeld dat de kans op succes bij klachtenafhandeling door de ACM zeer gering zou zijn in situaties waar de wet markt en overheid van toepassing is, herken ik niet. Dit beeld wordt evenmin herkend door de ACM. Zie voor duiding van het afnemende aantal klachten, het antwoord op vraag 21.
Vraag 18, VVD
Volgens de leden van de VVD-fractie blijkt tevens uit de evaluatie dat algemeenbelangbesluiten vaak maar beperkt worden gemotiveerd met betrekking tot het tegengaan van ongelijke concurrentie en de gevolgen van het gebruik van de algemeenbelanguitzondering voor ondernemers. Hoe beoordeelt de regering deze constatering? Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dat de wet markt en overheid in theorie beoogt bestuursorganen juist meer rekening te laten houden met ondernemers, maar dat in de praktijk blijkt uit de wijze waarop bestuursorganen gebruik maken van de algemeenbelanguitzondering, de wet markt en overheid de concurrentiepositie van ondernemers ten opzichte van bestuursorganen juist bemoeilijkt?
Deze constatering klopt. De uitkomst van de evaluatie was dan ook de aanleiding voor het nu voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel bevat een aantal procedurele verbeteringen met betrekking tot het nemen van een algemeenbelangbesluit, zoals het verplichten van een marktconsultatie vooraf en een evaluatie van het algemeenbelangbesluit na een termijn van vijf jaren. Het wetsvoorstel moet daarmee zorgen voor betere concurrentieverhoudingen tussen bestuursorganen en ondernemers.
Vraag 19, VVD
De leden van de VVD-fractie lezen daarbij dat uit evaluatie blijkt dat, ondanks de problemen omtrent de algemeenbelanguitzondering, de wet markt en overheid het risico op ongelijke concurrentie heeft verkleind. Op basis van welke concrete analyse baseert deze conclusie zich en hoe beoordeelt de regering deze conclusie in het licht van het afgenomen aantal klachten bij de ACM?
De werking van de wet markt en overheid is geëvalueerd. Zowel voor ondernemers als overheden is een enquête opgesteld. In de enquête voor ondernemers is onder meer ingegaan op de ervaringen en bekendheid van het bedrijfsleven met de wet markt en overheid, welke mate zij ongelijke concurrentie ervaren en welke impact dit heeft op hun bedrijfsvoering. De grootste bronnen van ongelijke concurrentie is het onder de kostprijs aanbieden van producten of diensten door een overheid (76%) en de bevoordeling van eigen overheidsbedrijven (52%). Een derde stelt dat de overheid gebruik maakt van gegevens waar ondernemers geen beschikking tot hebben. Al deze aspecten worden direct tegengegaan door de gedragsregels. Uit de evaluatie blijkt dat de wet markt en overheid bijdraagt aan het creëren van gelijke(re) concurrentieverhoudingen. De invoering van de wet markt en overheid heeft overheden gedwongen om meer rekening te houden met de markt en de gevolgen die concurrentie van de overheid kan hebben voor marktpartijen. Tegelijk wordt óók geconcludeerd dat deze winst deels teniet wordt gedaan, voor zover de algemeenbelanguitzondering wordt toegepast zonder dat daarbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van ondernemers – de nu voorliggende wetswijziging biedt hier een oplossing voor. Overigens wordt zowel de noodzaak van de wet markt en overheid als de noodzaak van onderhavig wetsvoorstel nog steeds door ondernemers onderschreven.
De ACM ziet toe op situaties waarin géén algemeenbelangbesluit is genomen. In de loop der jaren heeft de ACM uitspraken gedaan over toepassing van de wet markt en overheid bij economische activiteiten rondom bijvoorbeeld parkeergarages, zwembaden en jachthavens. Dit type economische activiteiten speelt bij veel gemeenten. Het is goed voorstelbaar dat gemeenten de afgelopen jaren lering hebben getrokken uit de uitspraken van de ACM. Dit kan vervolgens bijdragen aan de afname van het aantal klachten.
Vraag 20, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de evaluatie in 2017 blijkt dat er een verschil is in perceptie tussen bestuursorganen en ondernemers over situaties waarbij bestuursorganen en ondernemers met elkaar concurreren: ongeveer een derde van de ondernemers geeft aan concurrentie te ondervinden van economische activiteiten die door bestuursorganen worden verricht, terwijl bestuursorganen aangeven dit beeld niet te herkennen. Bestaat dit verschil in perceptie anno 2022 nog steeds, vragen deze leden de regering.
Ja, zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 21, CDA
De leden van de CDA-fractie constateren dat de ACM aangeeft dat er in 2016 80 signalen over oneerlijke concurrentie door bestuursorganen zijn ontvangen, in 2017 70, in 2018 50 en in 2019 45. Deze leden zijn benieuwd of het aantal signalen nog steeds dalende is. Beschikt de regering over actuele cijfers, uit 2020 en 2021, die zij met de Kamer kan delen? Kan de regering aangeven wat gedaan is met de bij de ACM bekende signalen?
In 2020 ontving de ACM 30 signalen, in 2021 20. Er zijn meerdere verklaringen voor deze daling. Allereerst leidt een nieuwe wet altijd tot een tijdelijke piek in signalen. De evaluatie van de wet markt en overheid kan eveneens tot meer aandacht voor deze wet hebben geleid, en daarmee tot een nieuwe piek. Het aantal signalen vlakt daarna af. De ACM heeft verder aangegeven in de loop der jaren steeds beter vooraf te kunnen inschatten of een signaal daadwerkelijk betrekking heeft op de wet markt en overheid. Ook daardoor neemt het aantal signalen af dat bij binnenkomst wordt geregistreerd als signaal over de wet markt en overheid. Mogelijk speelt de coronapandemie ook nog een rol in de afname van het aantal signalen in de afgelopen twee jaar.
De ACM is zelf verantwoordelijk voor de behandeling van signalen. De ACM rapporteert en publiceert hier regelmatig over.
Vraag 22, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de evaluatie in 2017 blijkt dat 75 procent van de bestuursorganen voor een of meer economische activiteiten gebruik heeft gemaakt van de algemeenbelanguitzondering. Onder gemeenten is dit ruim 90 procent. Is dit anno 2022 nog steeds het geval of heeft de aankondiging van en aandacht voor dit wetsvoorstel wellicht invloed gehad, willen deze leden van de regering weten.
Mij hebben de afgelopen jaren geen signalen bereikt dat het aantal algemeenbelangbesluiten sterk is afgenomen.
Vraag 23, SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat het verschil in perceptie over oneerlijk concurrentievoordeel zo groot is tussen ondernemers en bestuursorganen. Welke hinder, die niet onder de reikwijdte van de wet viel, ervaren ondernemers van concurrerende bestuursorganen en wat is de reden dat dit buiten de wet is gelaten?
Zie voor duiding van het verschil in perceptie het antwoord op vraag 15. Ondernemers kunnen op velerlei manieren concurrentie van overheden ervaren. Voor veel van deze situaties gelden al specifieke regels die oneerlijke concurrentie moeten voorkomen en voor deze situaties is de wet markt en overheid daarom niet van toepassing. Zo kan een ondernemer concurrentie ervaren omdat een overheid besluit om een activiteit voortaan in te besteden. Ook kan concurrentie worden ervaren door (ongeoorloofde) staatssteun. Verder is de wet markt en overheid niet van toepassing op enkele sectoren waarvoor al sectorspecifieke regelgeving bestaat die concurrentievervalsing moet voorkomen. Ten slotte kunnen partijen hinder ervaren van niet-economische activiteiten die overheden uitvoeren, in het kader van de uitoefening van overheidsgezag (publieke taak). Ook in die gevallen is de wet markt en overheid niet van toepassing. De hinder die door ondernemers onder meer wordt ervaren en die wél onder de reikwijdte van het nieuwe wetsvoorstel valt, zijn situaties waarin ondernemers te laat of in het geheel niet worden betrokken bij een voorgenomen algemeenbelangbesluit. Het wetsvoorstel dwingt overheden om ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium bij de besluitvorming te betrekken.
Vraag 24, SP
De leden van de SP-fractie constateren dat de wet erop gericht is de voorwaarden voor het gebruik van de algemeenbelanguitzondering aan te scherpen. Kan worden uiteengezet welke bestuursorganen het meest gebruik maken van de algemeenbelanguitzondering voor welk type economische activiteit?
Zoals ook blijkt uit de evaluatie, maakt meer dan 90% van de ondervraagde gemeenten gebruik van de algemeenbelanguitzondering. Daarnaast gaf 55% van de ondervraagde provincies aan een of meer algemeenbelangbesluiten genomen te hebben. Uit de enquête die is uitgevoerd in het kader van de evaluatie, bleek dat de meeste algemeenbelangbesluiten werden genomen voor het verrichten van bewakingsdiensten en beveiliging van particuliere objecten. Verder is een groot aantal algemeenbelangbesluiten genomen voor het exploiteren van gemeentelijke sportaccommodaties, de verkoop en/of verhuur van vastgoed of grond aan derden en het exploiteren van horecavoorzieningen in overheidsgebouwen.
Vraag 25, VVD
De leden van de VVD-fractie lezen dat, om bestuursorganen hun algemeenbelangbesluiten uitgebreider te motiveren, het proces hiervoor zal worden verbeterd door onder andere een inspraakmogelijkheid voor ondernemers te creëren. Hoe zal deze inspraakmogelijkheid zich in de praktijk voordoen voor ondernemers? Kan de regering dit toelichten? Hoe verhoudt een dergelijke inspraakmogelijkheid zich tot de bestaande ondernemersconsultatie die nu kan worden verricht en in welk opzicht zal deze inspraakmogelijkheid een meerwaarde zijn ten opzichte van de huidige consultatie?
In de huidige praktijk hebben bestuursorganen de vrije keuze om een consultatie uit te voeren. Uit de evaluatie blijkt dat een consultatie onder ondernemers en andere geïnteresseerden in een beperkt aantal gevallen wordt uitgevoerd (<10%). Met dit wetsvoorstel wordt een consulatie verplicht, waardoor ondernemers en andere geïnteresseerden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij de totstandkoming van een algemeenbelangbesluit. Deze consultatie is vormvrij, maar dient doeltreffend te zijn. Dit betekent dat de consultatie zo moet worden ingericht dat eenieder die zich heeft aangemeld voldoende gelegenheid krijgt om zich uit te spreken. Zie ook artikel 25ha, zevende lid, van het wetsvoorstel en de tweede paragraaf van pagina 12 van de memorie van toelichting.
Vraag 26, VVD
De leden van de VVD-fractie brengen, in het licht van de concurrentie die ondernemers nog steeds ervaren van bestuursorganen, graag de initiatiefnota van deze leden Ziengs en Verhoeven over de Wet Markt en Overheid (Kamerstuk 34 316, nr. 2) in herinnering. Is de regering het met de lijn van deze initiatiefnota en met deze leden eens dat bestuursorganen zo min mogelijk economische activiteiten zouden moeten verrichten, afgezien van activiteiten die bedrijven niet kunnen of willen uitvoeren om privaat initiatief zoveel mogelijk te stimuleren? Zo ja, hoe beoordeelt de regering de aanpak zoals voorgesteld in de initiatiefnota? Zo nee, waarom niet?
De regering is het met de indieners van de initiatiefnota eens dat oneerlijke concurrentie moet worden voorkomen. De regering is echter niet van mening dat daarom het aantal economische activiteiten sterk beperkt moet worden. Het kan efficiënt zijn als een bestuursorgaan de mogelijkheid heeft zelf economische activiteiten te verrichten, bijvoorbeeld als er nauwe samenhang is met de publieke taak. Een verbodsstelsel past hier niet bij. Het doel van de wet markt en overheid is wel om zo gelijk mogelijke concurrentieverhoudingen tussen bestuursorganen en ondernemers te creëren en zo het concurrentieproces te beschermen. Zie verder het antwoord op vraag 11 en 16 en paragraaf 3.4.5 van de memorie van toelichting.
Vraag 27, SP
De leden van de SP-fractie lezen dat de wet uitvoering geeft aan besluiten die zijn genomen in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst». Inmiddels zit er een nieuw kabinet. Wat maakt dat het zo lang geduurd heeft tot de wet naar de Kamer werd gestuurd en op welke wijze geeft de wet uitvoering aan het beleid van het huidige kabinet?
Zie het antwoord op vraag 1. Voor het kabinet zijn het mkb en een voorspelbaar ondernemingsklimaat belangrijk. Daarnaast zet het kabinet zich in voor het beschermen van ondernemers tegen oneerlijke concurrentie. Dit wetsvoorstel draagt aan dit beleid bij door te verplichten dat ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium worden betrokken bij de besluitvorming over een algemeenbelangbesluit.
Vraag 28, SP
De leden van de SP-fractie zijn er niet van overtuigd dat het laten vervallen van de horizonbepaling en het daarmee permanent maken van de wet nodig is. Waarom voelt de regering de noodzaak deze regels wettelijk vast te leggen en laat zij de economische activiteiten van bestuursorganen niet tot stand komen in onderling overleg tussen bestuursorganen en ondernemers?
Zie het antwoord op vraag 2 en 6.
Vraag 29, SP
De leden van de SP-fractie vragen voor welke sectoren in de bestaande wet reeds een uitzondering geldt, waarom hier destijds voor is gekozen en welke wijzigingen hierin worden aangebracht met dit wetsvoorstel. Is het niet nodig dat waar de markt «faalt», aanbod vanuit het algemeenbelangprincipe aanwezig is? Hoe draagt dit wetsvoorstel bij aan de leefbaarheid van buurten en wijken? Hoe wordt überhaupt de reikwijdte van deze wet bepaald? Deze leden begrijpen dat de wetswijziging met name invloed zal hebben op maatschappelijk vastgoed en sport. Dat zijn gebieden waarop zij wel degelijk een rol voor bestuursorganen zien (met name lokale overheden) omdat aandacht hiervoor per definitie in het algemeen belang is. Hoe ziet de regering dit?
Er zijn in de wet markt en overheid geen gehele sectoren of activiteiten uitgezonderd. Wel zijn onderwijs- en media-instellingen vrijgesteld van de toepassing van de wet, omdat er ten tijde van totstandkoming van de wet ten aanzien van die instellingen al een regelgevend kader was dat oneerlijke concurrentie en onnodige besteding van publieke middelen aan economische activiteiten tegen ging.
Dit wetsvoorstel zondert het vrijgeven van open source software uit van de gedragsregel integrale kostprijsberekening, maar niet van de gehele wet. De primaire reden om open source software uit te zonderen van deze gedragsregel, is dat open source software per definitie gratis is. Met de voorgenomen uitzondering wordt voorkomen dat voor elke uitgifte van open source software een algemeenbelangbesluit moet worden genomen. De andere gedragsregels blijven wél van toepassing bij de uitgifte van open source software.
De huidige wet laat het aan bestuursorganen zelf of er sprake is van een algemeen belang of niet. Dat bestuursorganen een uitzondering kunnen maken voor de toepassing van de wet past goed bij de decentrale organisatie van de overheid. Dankzij de algemeenbelanguitzondering in de wet markt en overheid, kunnen bestuursorganen de gedragsregels buiten werking stellen indien het algemeen belang dat vergt. Ook in het geval van vastgoed en sport. Zo is er in 2017 een algemeenbelangbesluit genomen om de Bijlmerbajes beschikbaar te stellen voor de opvang van asielzoekers.
Vraag 30, SP
De leden van de SP-fractie vragen waaruit blijkt dat bestuursorganen onvoldoende oog hebben voor de gevolgen van het gebruik van de algemeenbelanguitzondering voor ondernemers. Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat deze wetswijziging leidt tot het frustreren van het uitoefenen van activiteiten in het algemeen belang door bestuursorganen. Hoe wordt voorkomen dat drempels worden opgeworpen voor activiteiten waar de hele gemeenschap baat bij heeft? Deze leden vragen of een wettelijk kader hier daadwerkelijk voor nodig is. Klopt het dat verschillende bestuursorganen aangeven dat zij prima overlegstructuren in het leven hebben geroepen om hierin gezamenlijk op te trekken? Zo ja, waarom is dan een wettelijk kader nodig volgens de regering?
Zie het antwoord op vraag 2, 6, 15 en 33.
De wet is nodig om oneerlijke concurrentie tussen overheden en ondernemers tegen te gaan. De regering heeft geen indicaties dat dit wetsvoorstel er toe zal leiden dat activiteiten van overheden op zo’n manier gefrustreerd worden dat geen recht wordt gedaan aan de belangen van zowel overheden als ondernemers. Aangezien de in dit wetsvoorstel opgenomen consultatie vormvrij is, kunnen bestuursorganen daarvoor aansluiten bij voor hun bestaande overlegstructuren, zolang de consultatie wel doeltreffend, kenbaar en openbaar toegankelijk is.
Vraag 31, SP
De leden van de SP-fractie vragen nadrukkelijk aandacht voor de positie van de sport. Deze leden wijzen hiervoor op de alarmerende brief van 11 januari 2022 van NOC*NSF, de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB), de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Deze wetswijziging zou wel eens grote gevolgen kunnen hebben voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de sport. Juist in een tijd waarin het besef eindelijk aan het toenemen is dat de maatschappelijke kracht van sport enorm is en dat er juist meer gesport en bewogen zou moeten worden om Nederland fit en vitaal te krijgen en voor een sportieve en gezonde samenleving in de toekomst. De discussie over de adviezen van de Nederlandse Sportraad en de positionering van de sport in de toekomst, via een Sportwet, zijn nog niet eens goed gestart. Deze wetswijziging zou dat ernstig kunnen doorkruisen. Zou dit alleen daarom al niet voorlopig gewijzigd moeten worden, om de positie van de sport te borgen en in ieder geval de uitkomst van deze belangrijke discussie af te wachten?
In de brief van 11 januari 2022 uitten sportbonden hun zorgen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor de positie van sportverenigingen. Daarin geven zij aan te hechten aan de algemeenbelanguitzondering maar dat zij in dit kader een drietal zorgen hebben. Allereerst zijn zij bezorgd dat er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Ook zijn zij bezorgd dat het verkorten van de geldigheidsduur van algemeenbelangbesluiten kan leiden tot (periodieke) onzekerheid over het voortbestaan van een algemeenbelangbesluit en daarmee over de sportactiviteiten die verenigingen uitvoeren onder die uitzondering. Tot slot zijn zij bezorgd dat de vrijwillige sportbestuurder onvoldoende tegenwicht kan bieden aan ondernemers in een marktconsultatie.
De regering begrijpt die zorgen, maar verwacht niet dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een slechtere positie voor sport. De algemeenbelanguitzondering blijft in deze wet behouden en is in nauwe samenwerking met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besproken. In de situatie waar de activiteit bijdraagt aan het sportaanbod, blijft het voor overheden mogelijk om een algemeenbelangbesluit te nemen. Deze wetswijziging doorkruist dus niet de discussie over de adviezen van de Nederlandse Sportraad en een toekomstbestendig sportstelsel. Daarnaast benadrukt de regering dat juist het betrekken van ondernemers en andere soorten sportaanbieders in de gemeentelijke besluitvormingsprocessen van meerwaarde is, niet alleen om een gelijk speelveld te bevorderen maar ook om alternatieve vormen van sportaanbod de ruimte te geven.
Vraag 32, SP
De leden van de SP-fractie constateren dat veel gemeenten nu gebruik maken van de mogelijkheid om sport als dienst van algemeen belang aan te wijzen. Vanwege de maatschappelijke waarde van verenigingen en de maatschappelijke effecten en gezondheidseffecten van sport op de samenleving. Erkent de regering dit grote belang? Erkent de regering ook dat de markt de rol van een overheid die toegankelijke en betaalbare sport faciliteert niet zomaar over kan en zal nemen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke conclusie trekt zij hier dan uit?
De regering is met de leden van de SP-fractie van mening dat sport een grote maatschappelijke waarde heeft voor zowel welzijn als gezondheid. Binnen de wet markt en overheid is dan ook de ruimte behouden voor overheden om economische activiteiten rondom sport te ontplooien. De wet markt en overheid bepaalt wél dat er in beginsel geen oneerlijke concurrentie mag plaatsvinden tussen sportactiviteiten van overheden en ondernemers.
In de specifieke gevallen waarin de integrale kosten en/of marktprijzen te hoog blijken om het algemeen belang van sport te dienen, kan een overheid ook met dit wetsvoorstel een algemeenbelangbesluit nemen. Het is niet nodig om een algehele uitzondering voor sport te creëren, omdat er in specifieke omstandigheden sprake kan zijn van oneerlijke concurrentie die juist het aanbod van sport beperkt. Er zal per activiteit gekeken moeten worden of een algemeenbelangbesluit nodig is.
Vraag 33, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering puntsgewijs te reageren op de volgende zorgen vanuit de sport. Ten eerste vragen deze leden de regering te reageren op de zorg omtrent de aanscherping van de bepaling. De aanscherping werpt obstakels op voor gemeenten bij het aanwijzen van sport als algemeen belang. Hierdoor zullen grote verschillen ontstaan tussen gemeenten. In de praktijk zou het zo kunnen zijn dat de ene gemeente sport wel als algemeenbelanguitzondering aanduidt en een andere gemeente niet. Dit zal samen leiden tot een onzekere en ongelijke positie voor de vereniging, de vrijwilliger en de sporter.
Uiteraard kan het per gemeente verschillen of een bepaalde economische activiteit door de markt kan worden opgepakt, en of er sprake is van genoeg (betaalbaar) aanbod. Daarmee zal het inderdaad per gemeente en per geval verschillen of een algemeenbelangbesluit noodzakelijk is. Daarom regelt de wet markt en overheid dat bestuursorganen per economische activiteit een eigenstandige afweging kunnen maken. Onderhavig wetsvoorstel zal tot gevolg hebben dat gemeenten ten minste elke vijf jaar een genomen algemeenbelangbesluit moeten heroverwegen. Het kan zijn dat een gemeente na de evaluatie van het besluit tot een andere afweging komt dan vijf jaar daarvoor, maar het kan ook zijn dat het algemeenbelangbesluit gehandhaafd blijft. Dit wetsvoorstel verbetert het proces om te komen tot een algemeen belangbesluit, maar verandert niets aan de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om een algemeenbelangbesluit te nemen of te behouden. Ook in het geval dat een algemeenbelangbesluit wordt ingetrokken, is het de vraag of dit nadelige of ongelijke effecten heeft voor sportverenigingen. Immers, een gemeente kan bijvoorbeeld na evaluatie besluiten een algemeenbelangbesluit in te trekken, omdat blijkt dat er voldoende betaalbaar aanbod is. Een ander scenario is dat door veranderde omstandigheden het algemeen belang gediend kan worden met toepassing van de gedragsregels uit de wet markt en overheid. Het vervallen van een algemeenbelangbesluit hoeft aldus niet te betekenen dat de activiteit niet meer wordt aangeboden.
Zie ook het antwoord op vraag 32.
Vraag 34, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering ten tweede te reageren op de zorg omtrent het verkorten van de geldigheidsduur. Het potentieel verkorten van de geldigheidsduur heeft een grote impact op de continuïteit van de vereniging. Bestuursorganen konden binnen de bestaande wet al algemeenbelangbesluiten nemen voor zowel bepaalde als onbepaalde tijd. Door het invoeren van een verplichte evaluatiecyclus van vijf jaar ontstaat er een onzekere toekomst voor de sportvereniging. Sportverenigingen vervullen vaak een langdurige, sociale en verbindende rol in de gemeenschap. Sommige verenigingen bestaan al meer dan 100 jaar. Het betreft een enorme opgave voor een verenigingsbestuur om steeds het maatschappelijk belang aan te moeten tonen. Dit geeft een onevenredige druk op de vereniging en zorgt voor een onzekere toekomst voor de vereniging, vrijwilligers en sportende leden.
De leden van de SP-fractie verwijzen naar een situatie waarbij een gemeente grond, een gebouw of sportlocatie tegen betaling of om niet ter beschikking stelt aan een sportvereniging. Daarvoor gelden de gedragsregels, tenzij de gemeente een algemeenbelangbesluit neemt. De gemeente, niet het verenigingsbestuur, dient dat algemeenbelangbesluit (en eventuele verlenging daarvan na evaluatie) te motiveren. Het is in geen geval zo dat het aan een verenigingsbestuur is om het maatschappelijk belang aan te moeten tonen.
Het kan zo zijn dat uit de evaluatie blijkt dat er onvoldoende grond is om het algemeenbelangbesluit door te zetten. In geval van sport zal dat bijna altijd komen doordat er voldoende marktpartijen zijn die tegen passende voorwaarden gronden, gebouwen of sportlocaties ter beschikking kunnen stellen. Daarmee vervalt een algemeenbelangbesluit alleen als er voldoende en acceptabele alternatieven zijn voor het te dienen algemeen belang van sport. De vijfjaarlijkse cyclus van evaluaties van algemeenbelangbesluiten biedt op lokaal niveau ook kansen voor sporters en het sport- en beweegaanbod. Door deze cyclus ontstaat er sneller ruimte om bijvoorbeeld ondernemersinitiatieven mee te nemen die innovatief en vernieuwend aanbod willen leveren en mogelijk naast het bestaande aanbod een kans kunnen krijgen in het belang van het lokale sport- en beweegaanbod.
Overigens hoeft het vervallen van een algemeenbelangbesluit niet te betekenen dat de activiteit ophoudt. Het gevolg van het vervallen van een algemeenbelangbesluit is dat de gemeente zich moet houden aan de gedragsregels van de wet, maar de activiteit alsnog kan aanbieden.
Zie verder het antwoord op vraag 33 en 47.
Vraag 35, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering ten derde te reageren op de zorg omtrent de wijzigingen in het aanvraagproces. Het inregelen van inspraakprocedures, waarbij een vrijwillige bestuurder van een sportvereniging het moet opnemen tegen de inzet van professionele organisaties, zorgt voor een oneerlijke uitgangspositie voor de vereniging.
Hoewel de verplichte consultatie in dit wetsvoorstel vooral is ontstaan vanwege de beperkte betrokkenheid van ondernemers bij een algemeenbelangbesluit, stelt het wetsvoorstel dat de consultatie voor alle geïnteresseerden is, dus ook voor bestuurders van sportverenigingen in geval van sportactiviteiten. Overheden moeten overeenkomstig artikel 25ha, zevende lid, de consultatie op een zodanige manier inrichten dat eenieder voldoende gelegenheid krijgt zich uit te spreken, waarna het bestuursorgaan alle belangen kan afwegen en een besluit kan nemen. Ook de belangen van sportverenigingen moeten dus op zorgvuldige wijze worden gewogen door het bestuursorgaan.
Vraag 36, SP
De leden van de SP-fractie dringen aan op de erkenning dat de sport een uitzonderlijke positie heeft, waarbij de rijksoverheid en lagere overheden belangrijke maatschappelijke taken hebben om de toegankelijkheid, bereikbaarheid en betaalbaarheid niet alleen te borgen, maar juist verder te verbeteren. Dit kan en mag niet slechts aan de markt worden overgelaten. Zou daarom de algemeenbelanguitzondering voor de sport niet juist behouden moeten blijven?
De algemeenbelanguitzondering in de wet markt en overheid blijft behouden. Het aanbod van sport wordt daarmee niet slechts aan de markt overgelaten: het blijft voor overheden daarmee niet alleen mogelijk om zelf economische activiteiten te verrichten, maar ook om deze bijvoorbeeld onder de kostprijs aan te bieden indien het algemeen belang dit vergt. Zie ook het antwoord op vraag 32. Zie voor het antwoord op de vraag of een uitzonderingspositie voor sport wenselijk is, het antwoord op vraag 31.
Vraag 37, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat de onderdelen waaruit de motivering van een algemeenbelangbesluit moet bestaan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Zij vragen de regering hoe snel na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dit zal zijn. Zal deze algemene maatregel van bestuur nog worden voorgehangen bij het parlement?
Het wetsvoorstel zal gelijktijdig met de algemene maatregel van bestuur in werking treden. Het wetsvoorstel voorziet niet in het voorhangen van de ontwerp-algemene maatregel van bestuur bij het parlement.
Vraag 38, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat het sluitstuk van de motivering het nagaan is of de voordelen van het dienen van het algemeen belang opwegen tegen de gevolgen daarvan voor ondernemers. Kan de regering duidelijk maken wie in de praktijk deze afweging zal maken? Is dat, bijvoorbeeld in het geval van gemeenten, de gemeenteraad (die thans ook vaststelt dat een economische activiteit plaatsvindt in het algemeen belang)?
In artikel 25ha, tweede lid, van dit wetsvoorstel (en artikel 25h, zesde lid van de huidige wet) staat dat «de vaststelling of economische activiteiten of een bevoordeling plaatsvinden respectievelijk plaatsvindt in het algemeen belang geschiedt voor provincies, gemeenten en waterschappen door provinciale staten, de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur en voor het Rijk en voor zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door de Minister die het aangaat.»
Vraag 39, SGP
De leden van de SGP-fractie constateren dat een algemeenbelangbesluit in de afgelopen tijd al openstond voor bezwaar en beroep en dat op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht al sprake was van een motiveringsplicht. Zij vragen de regering om nader inzicht te geven in de jurisprudentie hieromtrent. In hoeverre is kritiek van ondernemers op het «verschuilen» van overheden achter de algemeenbelanguitzondering door de rechter gehonoreerd, zo vragen deze leden. Kan het zijn dat ondernemers relatief weinig gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden voor bezwaar en beroep, omdat het toch op niets uit zou lopen?
Uit de evaluatie van de wet markt en overheid uit 2015 bleek inderdaad dat door marktpartijen slechts in beperkte mate actie werd ondernomen tegen ervaren ongelijke concurrentie. Door het onderzoeksbureau werden hiervoor verschillende verklaringen gegeven. Ten eerste was de wet in 2015 pas relatief kort van toepassing, met name gezien de overgangstermijn voor bestaande activiteiten. Een tweede verklaring was dat ondernemers dikwijls een (hoge) drempel ervaren om tegen de overheid een procedure te beginnen. Een derde verklaring was dat de wet markt en overheid goed zou werken in de praktijk en er geen geschillen zouden zijn. Sinds de evaluatie zijn er meerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam en het CBb geweest waarin een genomen algemeenbelangbesluit van een bestuursorgaan is vernietigd. Zie paragraaf 3.2.1. van de memorie van toelichting voor de uitspraken. Dit laat zien dat ondernemers de mogelijkheden voor bezwaar en beroep vaker benutten en dat de rechter erop toeziet dat algemeen belangbesluiten aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Vraag 40, SGP
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering aankijkt tegen de toegevoegde waarde van een rol van de ACM bij toetsing van een beroep op de algemeenbelanguitzondering
De regering acht het onwenselijk dat de ACM een rol krijgt bij de toetsing van genomen algemeenbelangbesluiten en de belangenafweging die het bestuursorgaan in dat kader heeft gemaakt. Om te toetsen of sprake is van een evenwichtige belangenafweging zou de ACM op de stoel van een bestuursorgaan moeten gaan zitten. Dit druist in tegen de autonomie van bestuursorganen en is een politiek vraagstuk waar een toezichthouder niet over gaat.
Vraag 41, D66
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk voor het nut van deze wetswijziging dat besluiten rondom algemeenbelanguitzondering makkelijk inzichtelijk zijn. Deze leden zien daarom grote waarden in het creëren van een centraal register voor algemeenbelangbesluiten, zodat deze voor iedereen beschikbaar zijn, binnen en buiten de gemeente. Is de regering voornemens om de consultaties voor derden inzichtelijk te maken in een centraal raadpleegbaar register? Zijn er andere stappen die de regering voornemens is te nemen zodat de consultatie toegankelijk is?
De regering deelt de mening dat het besluitvormingsproces rondom een algemeenbelanguitzondering en de uitnodiging tot consultatie makkelijk voor ondernemers en andere geïnteresseerden bekend en inzichtelijk moeten zijn. Algemeenbelangbesluiten van het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten worden gepubliceerd in respectievelijk de Staatscourant, het provincieblad, het gemeenteblad en het waterschapsblad. Deze publicaties zijn openbaar toegankelijk via de website www.officielebekendmakingen.nl. Wat betreft de bekendmaking van de consultatie wordt aangesloten bij de huidige systematiek van de Awb ten aanzien van bekendmaking, specifiek artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Awb. Daarnaast stelt artikel 25ha, zevende lid, dat overheden de consultatie zo moeten inrichten dat eenieder voldoende gelegenheid krijgt zich uit te spreken. De regering ziet daarom geen noodzaak of rechtvaardiging voor het instellen van een additioneel centraal register specifiek voor algemeenbelangbesluiten en consultaties.
Vraag 42, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat bestuursorganen organisaties minimaal twee weken voorafgaand aan een consultatie in kennis moeten stellen en daarbij moeten vermelden hoe aanmelding kan plaatsvinden. De wijze van consulteren is vormvrij. Is er sprake van enige vorm van toezicht op hoe deze consultaties worden gehouden, bijvoorbeeld op hun doeltreffendheid, vragen deze leden zich af.
De consultatie moet inderdaad aan bepaalde randvoorwaarden voldoen. Zo moet deze op de juiste wijze worden bekendgemaakt en zo worden ingericht dat eenieder die zich heeft aangemeld voldoende gelegenheid krijgt zich uit te spreken. Bij het nemen van een algemeenbelangbesluit moet een overheid op basis van dit wetsvoorstel de uitkomsten van de consultatie meewegen en motiveren hoe de uitkomst zich verhoudt tot het algemeenbelangbesluit. Als de consultatie niet, of niet goed is uitgevoerd, dan betekent dit dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldig besluitvormingsproces. Partijen kunnen hiertegen in bezwaar en beroep gaan. In een beroepsprocedure kan de rechter beoordelen of aan de randvoorwaarden van de consultatie is voldaan en daar gevolgen aan verbinden.
Vraag 43, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat het betreffende bestuursorgaan voor kennisgave, voorafgaand aan de consultatie in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze moeten aankondigen dat het een consultatie gaat houden. Welke andere geschikte wijzen van aankondigen kan de regering zich voorstellen om geïnteresseerden te bereiken, wetende dat steeds minder mensen kranten lezen, laat staan de Staatscourant (waarin de rijksoverheid haar voornemen om een consultatie te houden moet plaatsen)? Hoe kunnen gemeenten worden ondersteund om met de juiste kanalen en middelen consultaties zo doeltreffend mogelijk te laten verlopen?
In dit wetsvoorstel is aangesloten bij de wijze van bekendmaking die reeds geldt voor openbare voorbereidingsprocedures op grond van artikel 3:12 van de Awb. Dit betekent dat gemeenten reeds ervaring hebben met deze wijze van bekendmaking. Daarnaast dienen overheden de consultatie doeltreffend in te richten.
Zie het antwoord op vraag 63 voor de ondersteuning vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en ACM aan gemeenten (en andere overheden) bij de uitvoering van dit wetsvoorstel.
Vraag 44, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat de memorie van toelichting vermeldt dat procedures van bezwaar en beroep in volle omvang openstaan voor geïnteresseerden. Hoe worden geïnteresseerden, zoals ondernemers, hier proactief op gewezen, vragen deze leden de regering.
Op grond van artikel 3:45 van de Awb dient bij een besluit aangegeven te worden of en op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit. Deze verplichting geldt ook voor algemeenbelangbesluiten; het wetsvoorstel wijzigt hier niets aan. Zie het antwoord op vraag 41 en 65.
Vraag 45, SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe de inspraak onder de huidige wet is geregeld. In hoeverre worden naast ondernemers ook inwoners betrokken bij de besluitvorming?
In de huidige praktijk volgen bestuursorganen het besluitvormingsproces overeenkomstig de Awb. Dit proces wijkt in beginsel niet af van andere soort besluiten die bestuursorganen nemen. Uit de evaluatie blijkt dat het besluitvormingsproces «sterk een interne aangelegenheid» is. Uit de evaluatie blijkt dat bestuursorganen dikwijls de verschillende belangen wegen zonder daarbij derden te betrekken.
Vraag 46, SGP
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voor ondernemers lastig is om (tijdig) op de hoogte te zijn van consultaties en algemeenbelangbesluiten. Heeft de regering overwogen om via specifieke procedurele regels overheden te verplichten individuele ondernemers of ondernemersverenigingen, waarvan bekend is dat zij geraakt kunnen worden door een algemeenbelangbesluit, afzonderlijk in kennis te stellen van consultaties en besluiten, zo vragen deze leden. Deze leden horen graag hoe de regering hier tegenaan kijkt.
In het wetsvoorstel staat dat een uitnodiging voor een consultatie uiterlijk twee weken voor aanvang van de consultatie bekend moet worden gemaakt. Daarnaast dient een consultatie doeltreffend te zijn.
Wat betreft de bekendheid van besluiten gaat de regering ervan uit dat een doeltreffende consultatie tot gevolg heeft dat bekendheid van de voorbereiding van een algemeenbelangbesluit vergroot wordt en daarmee de informatiepositie van de ondernemer. Doeltreffendheid behelst tevens dat een overheid ondernemers, die mogelijk geraakt worden door een algemeenbelangbesluit effectief moet betrekken bij zo’n consultatie. De regering acht het daarom niet nodig om extra procedurele regels te stellen voor het vaststellen van het besluit bovenop de procedurele regels die nu zijn opgenomen in dit wetsvoorstel naast de regels die nu reeds gelden voor het bekendmaken van de openbare voorbereidingsprocedures op grond van artikel 3:12 van de Awb.
Vraag 47, D66
De leden van de D66-fractie begrijpen niet waarom er gekozen is voor een evaluatietermijn van vijf jaar voor ieder algemeenbelangbesluit. Deze leden wijzen de regering erop dat vijf jaar voor ondernemers erg lang is. Waarom is de evaluatietermijn vijf jaar? Zou deze bijvoorbeeld ook drie of een jaar kunnen zijn? Is het mogelijk dat ondernemers de mogelijkheid krijgen om een verzoek in te dienen voor eerder evalueren? Dit laatste zou namelijk ook ruimte geven aan de behoefte voor sectorale differentiatie.
De termijn van vijf jaren is een balans tussen de belangen van overheden, ondernemers en andere geïnteresseerden. Met vijf jaren kan er voldoende rekening worden gehouden met veranderende marktomstandigheden. Bovendien is het algemeenbelangbesluit lang genoeg in werking om de effecten ervan te kunnen beoordelen. Aan de andere kant biedt vijf jaar voldoende rechtszekerheid voor bestuursorganen indien zij een algemeenbelangbesluit nemen en voor geïnteresseerden die gebruik maken van deze algemeenbelanguitzondering, zoals bijvoorbeeld een sportvereniging die onder de kostprijs gebruik kan maken van een bepaalde voorziening.
Vraag 48, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat, bij algemene maatregel van bestuur, analoog aan de motiveringseisen, nadere eisen zullen worden gesteld over de elementen waaruit de evaluatie van het algemeenbelangbesluit bestaat. Hoe snel na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal dit zijn? Is hier sprake van een voorhangprocedure bij het parlement?
Zie het antwoord op vraag 37.
Vraag 49, SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de verplichte evaluatie van algemeenbelangbesluiten bestuursorganen onterecht beperkt in hun gebruik van de algemeenbelanguitzondering. Werpt dit geen onnodig obstakel op? Waarom moet een bepaalde activiteit, die overduidelijk in het belang van de gemeenschap plaatsvindt, elke vijf jaar worden heroverwogen? Op welke manier is aandacht voor de wijze waarop dit het uitvoeren van activiteiten in het algemeen belang door bestuursorganen frustreert? Waaruit blijkt dat vijf jaar voldoende rechtszekerheid biedt aan bestuursorganen om algemeenbelangbesluiten te nemen? Deelt de regering de mening dat een wettelijke verplichting voor een evaluatie een vergaande ingreep is op de autonomie van gemeenten, zoals de VNG stelt?
Zie voor de vraag naar obstakels en het algemeen belang het antwoord op vraag 30. De regering volgt niet de stelling dat een verplichte evaluatie een vergaande ingreep is op de autonomie van gemeenten. Het staat gemeenten immers nog steeds vrij om een algemeenbelangbesluit te nemen indien zij op grond van een belangenafweging tot die keuze komen. Ook het CBb heeft in een recente zaak geoordeeld dat het verbinden van een termijn aan een algemeenbelangbesluit een goede manier kan zijn om rekening te houden met de belangen van ondernemers (ECLI:NL:CBB:2021:373).
Vraag 50, ChristenUnie
Voor de leden van de ChristenUnie-fractie geldt dat de overheid de randvoorwaarden moet scheppen voor een dienstbare, evenwichtige en eerlijke markt. Deze overheid waakt ook over de ordening van de samenleving en het gemeenschappelijk belang. Dat brengt deze leden bij de algemeenbelangbepaling. Deze leden erkennen dat bestuursorganen geen misbruik mogen maken van deze bepaling. Tegelijkertijd vinden deze leden het niet wenselijk om tot een situatie te komen waarbij er niet of nauwelijks ruimte meer is voor een uitzondering op grond van het algemeen belang. Daarom vragen deze leden of zij het goed zien, dat de wet zo voorgesteld wordt dat het voor bestuursorganen inderdaad mogelijk blijft om zonder excessieve administratieve lasten door bijvoorbeeld markt(verstorings)onderzoeken of schadeanalyses economische activiteiten te ontplooien? Deelt de regering de mening dat het mogelijk moet blijven voor gemeenten om voor een habbekrats een zaal beschikbaar te stellen voor een daklozenrestaurant? Ziet de regering het belang in van het behouden van deze mogelijkheid, zonder dat een gemeente eerst een schadeanalyse moet maken om te onderzoeken of de markt niet verstoord wordt of dat er economische schade aan bedrijven en werknemers wordt veroorzaakt?
Ik benadruk nogmaals dat het wetsvoorstel niets verandert aan de mogelijkheid voor bestuursorganen om een algemeenbelangbesluit te nemen. Ik zie dus zeker het belang van deze mogelijkheid voor gemeenten en andere bestuursorganen. Wel wordt het proces voor het nemen van een algemeenbelanguitzondering verbeterd, zodat de betrokkenheid van ondernemers en andere geïnteresseerden vergroot wordt. De ruimte om te komen tot een algemeenbelangbesluit blijft dus gelijk. Ik acht dit proportioneel met het oog op de noodzaak van procesverbetering en het betrekken van ondernemers bij een algemeenbelangbesluit. Het doel van dit wetsvoorstel is tevens om uiteindelijk ervoor te zorgen dat een algemeenbelanguitzondering tot minder onvrede en procedures zal leiden. Deze administratieve lasten zijn daarom inderdaad niet excessief. Een schadeanalyse of marktonderzoek is niet altijd vereist, wel stelt het wetsvoorstel een consultatie verplicht. Een consultatie zorgt er voor dat ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden en helpt bestuursorganen bovendien om in een vroeg stadium na te gaan of een bepaald belang dat een bestuursorgaan kan dienen, door een ondernemer gerealiseerd kan worden. Deze consultatie is vormvrij. Overigens waren op grond van jurisprudentie bestuursorganen reeds gehouden aan de verplichting om het besluit zorgvuldig voor te bereiden, alle belangen af te wegen, het besluit goed te motiveren en rekening te houden met de schade voor ondernemers. Deze eisen worden met dit wetsvoorstel gecodificeerd.
Vraag 51, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er gegronde redenen kunnen zijn om de broncode niet vrij te geven, bijvoorbeeld als de belangen van nationale of openbare veiligheid zich daartegen verzetten of de benodigde vertrouwelijke werkwijze van de overheid, zoals opsporing en toezicht, worden geschaad. Wie beslist daarover en hoe?
Deze afweging is aan het bestuursorgaan. De uitkomst hangt onder meer af van zijn rol inzake de omstandigheden waaronder de broncode tot stand komt. Hierin is bepalend of een overheidsorganisatie ontwikkelaar, opdrachtgever en/of gebruiker van software (en onderliggende broncode) is. Overigens houdt het werken met, of ontwikkelen van software waarop enige open source licentie rust geenszins een automatische verplichting tot publicatie van open source software in.
Vraag 52, SP
De leden van de SP-fractie vragen welke voor- en nadelen er gepaard gaan met het vrijgeven van de broncode van open source software en in hoeverre dit bijdraagt aan de vrije beschikbaarheid van software die bestuursorganen (laten) ontwikkelen.
Het vrijgeven van de broncode van open source software heeft verschillende voordelen. Zo stimuleert het keuzevrijheid voor overheden als opdrachtgevers van de ontwikkeling van software en kan het ongewenste afhankelijkheden van de overheid aan private partijen voorkomen. Het vergemakkelijkt daarnaast het (her)gebruiken van digitale oplossingen. Hierdoor kan er bespaard worden op ICT en maakt het dat systemen meer bruikbaar zijn voor meerdere overheidsorganen. Publicatie van geautomatiseerde processen maakt bovendien mogelijk dat bepaalde besluitvormingsprocedures van de systemen en overheden begrijpelijk en controleerbaar zijn voor ieder. Tegelijkertijd kan vrijgeven van open source software in bepaalde omstandigheden leiden tot oneerlijke concurrentie door een overheid met de markt. Daarom zondert dit wetsvoorstel open source niet volledig uit van de werking van de wet markt en overheid.
Het vrijgeven van broncode moet verantwoord gebeuren, zowel juridisch als met het oog op privacy en informatieveiligheid. Overheden zullen dit moeten onderzoeken en afwegen; hiermee gaan (transactie)kosten gepaard.
Wat betreft het effect op de markt van ICT, zou deze uitzondering bijdragen aan het stimuleren van economische bedrijvigheid, duurzaamheid en innovatiekracht door bedrijven gebruik te laten maken van bestaande broncode en daar diensten op te laten ontwikkelen. Bovendien kunnen bedrijven zonder restricties voortbouwen op oplossingen die er al zijn. Dit kan er mogelijk toe leiden dat bedrijven en overheden besluiten om samen te werken aan een generieke softwareontwikkeling die de basis vormt voor allerlei nieuwe diensten.2
Vraag 53, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen over de gevolgen van het alternatief van het volledig schrappen van de algemeenbelanguitzondering, namelijk dat gedragsregels altijd zullen moeten worden toegepast wanneer bestuursorganen economische activiteiten verrichten. Deze leden zijn benieuwd of is onderzocht of becijferd wat hiervan de impact is op de samenleving, op bijvoorbeeld het maatschappelijke leven en het verenigingsleven? Wat kan de regering hierover melden?
Zie het antwoord op vraag 24.
Vraag 54, CDA
De leden van de CDA-fractie weten dat er bezwaren zijn tegen de invoering van een lijst met activiteiten waarvoor de algemeenbelanguitzondering wel of niet mag worden ingeroepen. Deze leden zijn benieuwd van welke activiteiten de regering van oordeel is dat deze in ieder geval in aanmerking zouden moeten komen voor de algemeenbelanguitzondering. Welke opvatting heeft de regering hierover?
De regering acht een lijst met activiteiten waarvoor de algemeenbelanguitzondering al dan niet mag worden ingeroepen, inderdaad onwenselijk. Het is niet zo dat in algemene zin gesteld kan worden voor welke activiteiten een algemeenbelanguitzondering zou moeten gelden. Allereerst kan bij een lijst geen rekening worden gehouden met lokale of regionale omstandigheden, terwijl het per situatie kan verschillen of een bepaalde activiteit door de markt kan worden opgepakt. Daarnaast kunnen marktomstandigheden veranderen en bestaat daardoor het risico dat een dergelijke lijst niet op elk moment voldoende actueel is, aangezien het aanpassen van een lijst tevens tijd kost. Tot slot zijn economische activiteiten niet altijd duidelijk te definiëren.
Vraag 55, SGP
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering geen voorstander is van het invoeren van een lijst met activiteiten waarvoor de algemeenbelanguitzondering wel of niet mag worden ingeroepen, omdat de afbakening lastig zou zijn. Hoe kijkt de regering aan tegen de mogelijkheid om een dergelijke lijst in te voeren voor duidelijk af te bakenen activiteiten met daarbij de huidige mogelijkheid voor marginale toetsing achteraf door de rechter, en daarnaast op enigerlei wijze een meer indringende toetsing voor algemeenbelanguitzonderingen buitenom deze lijst, zo vragen deze leden.
Zie het antwoord op vraag 54.
Vraag 56, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat de memorie van toelichting vermeldt dat een verbodsstelsel veel activiteiten volledig onmogelijk zou maken, bijvoorbeeld in geval van activiteiten waar geen marktpartij is die de activiteit wil of kan verrichten. Is de regering het met deze leden eens dat mede hierom invoering van een verbodsstelsel uiterst onwenselijk is? Kan de regering hen toezeggen dat zij geen verbodsstelsel zal invoeren?
Zoals beschreven in de paragrafen 2.2 en 2.5.4 van de memorie van toelichting, kan het efficiënt of nodig zijn om als bestuursorgaan zelf economische activiteiten te verrichten, bijvoorbeeld als er nauwe samenhang is met de publieke taak. Een verbodsstelsel past hier niet bij, zoals aangegeven in paragraaf 3.4.5. van de memorie van toelichting.
Vraag 57, CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de initiatiefnota van de leden Ziengs (VVD) en Verhoeven (D66) en hun pleidooi voor een «nee, tenzij»-stelsel. Net als een verbodsstelsel vinden deze leden dit zeer onwenselijk gelet op de maatschappelijke gevolgen. Is de regering dat met deze leden eens en wil zij expliciet aan deze leden bevestigen dat zij geen «nee, tenzij»-stelsel zal invoeren?
De regering is het eens met de leden van de CDA-fractie dat een «nee, tenzij»-stelsel onwenselijk is en voert met dit wetvoorstel geen «nee, tenzij»-stelsel in.
Vraag 58, D66
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over hoe deze wetswijziging uitpakt voor de sport- en cultuursector. Deze leden benadrukken dat sport en cultuur zeer belangrijk zijn en waarderen de inspanningen van gemeenten om deze diensten toegankelijk en beschikbaar te houden. De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de vraag of deze wetswijzing ertoe kan leiden dat gemeenten deze activiteiten niet langer ontplooien. Juist om deze reden is er reeds binnen onderdelen van het mededingingsrecht (bijvoorbeeld de Europese staatssteunregels) een uitzonderingspositie voor sport. Ziet de regering een risico dat gemeenten minder sport- en cultuurdiensten aanbieden als gevolg van deze wetswijziging? Is het nodig voor het toegankelijk en betaalbaar houden van sport en cultuur om de algemeenbelanguitzondering te behouden? Hoe waarborgt de regering dat deze wetswijziging niet leidt tot verschillen tussen gemeenten rondom de algemeenbelanguitzondering? Hoe pakt deze wetswijziging uit voor sportverenigingen die hun locatie ook exploiteren voor bijvoorbeeld verhuur? Zijn er signalen waaruit blijkt dat er marktpartijen zijn die vinden dat gemeenten oneerlijk concurreren in de sport- en cultuursector?
De leden van de D66-fractie halen de uitzonderingspositie van sport aan in het mededingingsrecht en in het bijzonder de staatssteunregels. Steun aan sport is onder voorwaarden vrijgesteld van de meldplicht van staatssteun. Staatssteun en de wet markt en overheid zijn elkaar uitsluitende regelgevende kaders. Indien er sprake is van geoorloofde staatssteun, waar er voor sport minder drempels zijn dan voor andere activiteiten, dan is de wet markt en overheid op grond van artikel 25h, vierde lid van de Mededingingswet niet van toepassing op die activiteit.
Zie daarnaast het antwoord op vraag 32.
Vraag 59, D66
De leden van de D66-fractie vragen de regering of deze wetswijziging ook gevolgen heeft voor de zorg, omdat gemeenten ook zorginkoper zijn van jeugdzorg, vervoer, huishoudelijke hulp, maatschappelijke ondersteuning en andere diensten.
Nee, het wetsvoorstel heeft hiervoor geen gevolgen. Indien gemeenten zorg inkopen, bieden zij geen economische activiteiten aan. De wet markt en overheid is dan niet van toepassing. Zolang gemeenten vervolgens deze ingekochte producten en diensten ter beschikking stellen aan haar burgers, dan is er in beginsel geen sprake van een economische activiteit als dit valt onder de publiekrechtelijke taak van gemeentes voor het aanbieden van zorg. Ook in die gevallen is de wet markt en overheid dus niet van toepassing.
Vraag 60, D66
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de invloed is van deze wetswijziging op het uitvoeren van marktactiviteiten door de gemeente om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Hierbij willen deze leden benadrukken dat dit een belangrijke taak is voor gemeenten en wetgeving het daarom mogelijk moet maken voor gemeenten om actief te blijven op de markt om daarmee werk(ervaring) en ontwikkeling te bieden aan inwoners, die zonder deze voorzieningen (tijdelijk) niet aan de slag kunnen op de reguliere arbeidsmarkt.
Voor zover bekend zijn er geen concrete signalen geweest vanuit ondernemers of overheden dat de wet markt en overheid op dit moment barrières opwerpt voor gemeenten in de begeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dikwijls maken gemeenten gebruik van constructies die buiten de reikwijdte van de wet markt en overheid vallen: denk aan extern inkopen, subsidiëren of inbesteden bij een sociaal ontwikkelbedrijf.
Vraag 61, ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie willen de voorliggende wet in het perspectief van maatschappelijke uitdagingen plaatsen. In het coalitieakkoord lezen deze leden dat deze regering ervoor kiest om grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken, onder andere op het gebied van woningbouw. Om dit te kunnen doen, zien de leden van de fractie van de ChristenUnie in bepaalde gevallen een sterkere rol voor de overheid, met meer ruimte om rechtstreeks in te kunnen grijpen, bijvoorbeeld als het gaat om volkshuisvesting. Draagt de voorgestelde wetswijziging eraan bij dat overheden, maar bijvoorbeeld ook woningcorporaties, ongehinderd een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van deze maatschappelijke uitdaging? Ziet de regering dat er frictie kan ontstaan tussen de wet markt en overheid en de aanpak van de volkshuisvestingsproblematiek? Zo ja, waar zitten de knelpunten dan en ziet de regering mogelijke oplossingen? Ziet de regering bij het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen problemen die kunnen ontstaan door de wet markt en overheid? Zo ja, welke problemen bijvoorbeeld?
Omdat de woningbouwopgave een grote maatschappelijke uitdaging vormt, heb ik onlangs met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimte Ordening gesproken over de woningbouwopgave en de wet markt en overheid. Samen brengen wij de komende tijd in kaart op welke voorgenomen activiteiten de wet markt en overheid van toepassing zal zijn, wat de gevolgen daarvan zijn en of er oplossingen nodig zijn, zoals een algemeenbelangbesluit of een nota van wijziging voor dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de gevolgen van het wetsvoorstel het grootst zullen zijn voor bestuursorganen die het gebruik van de algemeenbelanguitzondering beperkt hebben gemotiveerd, geen inspraakprocedure hebben toegepast en geen evaluatie van algemeenbelangbesluiten uitvoeren. Is enigszins in beeld hoeveel bestuursorganen dit zijn en om welke het gaat?
Om te beginnen met de laatste vraag: uit de evaluatie bleek duidelijk dat het aantal bestuursorganen dat bijvoorbeeld géén inspraakprocedure toepast en algemeenbelangbesluiten niet evalueert, zeer groot is (>90%).
Met betrekking tot de gevolgen van dit wetsvoorstel voor bestuursorganen geldt het volgende: eerder is met een tiental gemeenten gesproken over hoe zij aankijken tegen de wet markt en overheid en bijvoorbeeld ook over hoe zij een algemeenbelangbesluit voorbereiden. Daaruit bleek dat sommige gemeenten op dat moment hun algemeenbelangbesluiten al zeer zorgvuldig motiveerden en ondernemers in een vroeg stadium bij een voorgenomen besluit betrokken. Sinds 2018 heeft het CBb bovendien in verschillende uitspraken over de wet markt en overheid uiteengezet hoe overheden kunnen komen tot een gedegen algemeenbelangbesluit waarbij de belangen van ondernemers goed worden mee- en afgewogen. Het CBb ging daarin onder meer in op welke motiveringsvereisten minimaal gelden. Ook stelde het CBb dat voldoende onderzocht moet worden wat de belangen van ondernemers zijn (onderhavig wetsvoorstel regelt dit door het verplichten van een consultatie), en dat aan een mogelijk nadeel voor ondernemers bijvoorbeeld tegemoet kan worden gekomen door een termijn aan het besluit te verbinden. Het zou kunnen dat deze uitspraken van het CBb reeds een positief effect hebben gehad op het besluitvormingsproces met betrekking tot algemeenbelangbesluiten, maar hier is geen onderzoek naar gedaan.
Vraag 63, CDA
De leden van de CDA-fractie vinden de door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voorgenomen voorlichtingsbijeenkomst voor gemeenten als het wetsvoorstel is aangenomen een goed initiatief. Hoe denkt de regering daarnaast over het beschikbaar stellen van een handleiding aan gemeenten en andere bestuursorganen?
Bij de inwerkingtreding van de wet markt en overheid, is door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in 2012 een handreiking vastgesteld. Deze handreiking biedt handvatten voor overheden die met de wet markt en overheid te maken krijgen. In een beslisboom, met een toelichtend stappenplan, wordt stap voor stap ingegaan op de vragen die overheden dienen te beantwoorden om te bezien of, en zo ja hoe, de wet op hen van toepassing is. Een verdiepend kader biedt hierbij extra achtergrondinformatie. Deze handreiking zal bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel in geüpdatete vorm opnieuw worden uitgebracht. Verder heeft de ACM bij de inwerkingtreding van de wet markt en overheid factsheets en een interactieve pdf voor overheden gepubliceerd. Die laatste bevat een beslisboom die overheden helpt bij het maken van een zorgvuldige belangenafweging bij het verrichten van economische activiteiten. De ACM zal deze waar nodig ook updaten en opnieuw onder de aandacht brengen bij inwerkingtreding van de wetswijziging.
Vraag 64, CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de verwachting dat het wetsvoorstel leidt tot minder bezwaar- en beroepsprocedures. Is bekend hoeveel algemeenbelangbesluiten er jaarlijks door bestuursorganen worden genomen en hoeveel daarvan de rechter er vernietigt, vragen deze leden de regering.
Het is niet bekend hoeveel algemeenbelangbesluiten er elk jaar worden genomen door bestuursorganen, hoewel de inschatting is dat de hoeveelheid jaarlijkse algemeenbelangbesluiten elk jaar af is genomen, aangezien algemeenbelangbesluiten tegenwoordig veelal voor onbepaalde tijd worden genomen. Het hangt er ook vanaf of een bestuursorgaan één algemeenbelangbesluit voor meerdere activiteiten heeft gemaakt of afzonderlijke algemeenbelangbesluiten. Uit de evaluatie van de wet markt en overheid blijkt dat 90% van de gemeenten een of meerdere algemeenbelangbesluiten heeft genomen. Voor provincies en waterschappen lagen deze percentages op 55% respectievelijk 15%. De meest voorkomende activiteiten van gemeenten waarvoor een algemeenbelangbesluit is genomen zijn het inzamelen van bedrijfsafval, de verkoop of verhuur van vastgoed en exploiteren van restcapaciteit (personeel, faciliteiten, middelen) van gemeenten. Wat betreft de vernietiging van algemeenbelangbesluiten geldt dat vanaf de inwerkingtreding van de wet markt en overheid elf algemeenbelangbesluiten door de rechtbank zijn vernietigd. De eerste vernietiging van een algemeenbelangbesluit wegens het niet voldoen aan de eisen die de Awb stelt aan het nemen van een besluit vond plaats in 2017. In vier gevallen is hoger beroep bij het CBb tegen deze uitspraken ingesteld. In drie gevallen heeft het CBb de vernietiging van de rechtbank in stand gelaten.
Vraag 65, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat van ondernemers, om de mogelijkheden om zich tegen een (ontwerp)besluit uit te spreken daadwerkelijk te gebruiken, een actieve houding vereist is. Hoe zou een dergelijk actieve houding bij ondernemers bevorderd kunnen worden? Werkt de regering hierbij samen met ondernemersorganisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland en ONL voor Ondernemers?
Van ondernemers mag een actieve opstelling verwacht worden als zij voldoende en vooraf bij een ontwerpbesluit worden betrokken. Daarom voorziet dit wetsvoorstel in een verplichte consultatie. Op die manier worden ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken, namelijk nog vóór er een ontwerpbesluit ligt.
Een actieve houding vereist ook dat ondernemers bekend zijn met de wet markt en overheid. In dat kader werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met VNO-NCW/MKB Nederland, bijvoorbeeld bij het organiseren van gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten of ronde tafelgesprekken in het kader van markt en overheid.
Vraag 66, SP
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier de regering de opmerking van de ACM, dat de evaluatieverplichting effectiever is wanneer deze moet resulteren in een besluit, heeft gewogen.
In de via internet geconsulteerde versie was er sprake van een evaluatieverplichting zonder dat deze resulteerde in een besluit. Mede naar aanleiding van de reactie van de ACM heeft de regering ervoor gekozen om het wetsvoorstel aan te passen zodat een evaluatie wel moet resulteren in een besluit.
Vraag 67, CDA
De leden van de CDA-fractie weten dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bezwaren heeft tegen het wetsvoorstel ten aanzien van de autonomie van gemeenten, motiveringseisen, verplichting van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure of marktconsultatie, vijfjaarlijkse evaluatie en administratieve lasten. Op welke momenten en manieren heeft de regering geprobeerd aan de zorgen van gemeenten tegemoet te komen? Hoe houdt zij ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een vinger aan de pols? Wanneer is er bijvoorbeeld een evaluatie of tussentijdse quickscan van het wetsvoorstel voorzien?
Tijdens de voorbereiding van dit wetsvoorstel is veelvuldig contact geweest met de VNG en de regering is bekend met deze bezwaren. Dit wetsvoorstel is het resultaat van een belangenafweging van de regering tussen de belangen van de overheden enerzijds en ondernemers anderzijds. In die belangenafweging is ook van belang dat economische activiteiten zich veelal afspelen in lokale omgeving en binnen de verantwoordelijkheid vallen van decentrale overheden, die een bepaalde autonomie hebben in de uitoefening van (publieke) taken.
Het wetsvoorstel is op basis van gesprekken met belanghebbenden, waaronder de VNG, meermaals aangepast. Zie in dat kader ook het antwoord op vraag 1. Zo is er voor gekozen om voor wat betreft de motiveringseisen aan te sluiten bij geldende jurisprudentie van het CBb. De verplichte uniforme openbare voorbereidingsprocedure is komen te vervallen. Ook is naar aanleiding van gesprekken van de VNG besloten om de consultatie vormvrij te laten. Zoals gezegd vormt het wetsvoorstel een compromis voor een krachtenveld dat ver uit elkaar ligt. Dat betekent bijvoorbeeld dat de vijfjaarlijkse evaluatie behouden is gebleven. Wat de regering betreft weegt het belang hiervan, namelijk het rekening houden met de belangen van ondernemers, op tegen de administratieve lasten die de evaluatie met zich mee brengt.
Vraag 68, CDA
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij bekend is met de zorgen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Vindt zij net als deze leden dat gemeenten in principe altijd een algemeenbelangbesluit moeten kunnen nemen, om op de markt actief te zijn teneinde passend werk te kunnen bieden aan mensen die anders niet aan de slag komen? Is de regering bereid hierover in gesprek te gaan met werkgevers?
Zie het antwoord op vraag 60. Daarnaast benadrukt de regering dat dit wetsvoorstel onder meer de inspraakmogelijkheden voor ondernemers en andere geïnteresseerden vergroot, maar dat dit niet wil zeggen dat er geen algemeenbelangbesluiten genomen kunnen worden. Aan die systematiek verandert niets.
Vraag 69, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat, als gevolg van dit wetsvoorstel, gemeenten en andere bestuursorganen algemeenbelangbesluiten iedere vijf jaar moeten evalueren, marktpartijen moeten consulteren en een nieuw algemeenbelangbesluit moeten nemen. (H)erkent de regering dat dit voor (het beheer van) lokale sportaccommodaties nadelig kan uitpakken, omdat de praktijk is dat de markt geen interesse heeft in de exploitatie ervan? Hoe denkt de regering erover om algemeenbelangbesluiten over sportaccommodaties hierom uit te sluiten van de vijfjaarlijkse evaluatieverplichting, vanuit het algemeen belang om sport voor iedereen laagdrempelig en toegankelijk te houden?
Indien er vanuit de markt geen interesse is in de exploitatie hiervan, kunnen overheden in de evaluatie relatief snel tot de conclusie komen dat een nieuwe algemeenbelanguitzondering noodzakelijk is.
Vraag 70, CDA
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het klopt dat er geen mkb-toets is uitgevoerd en, indien dat het geval is, waarom niet?
Het klopt dat er voor dit wetsvoorstel geen MKB-toets is uitgevoerd. Dat heeft mede te maken met de lange voorbereidingsduur van dit wetsvoorstel. De bedoeling van de MKB-toets is dat deze wordt uitgevoerd voorafgaand aan een internetconsultatie. Dit wetsvoorstel is in 2017 via internet geconsulteerd, terwijl de MKB-toets in de loop van 2017 ontwikkeld is. Er is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel wel intensief contact geweest met ondernemers. Zie voor de reden voor vertraging van dit wetsvoorstel het antwoord op vraag 1.
Vraag 71, SGP
De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de inbreng van onderzoekers bij SEO Economisch Onderzoek naar aanleiding van de internetconsultatie. De auteurs pleiten ervoor om onderscheid te maken tussen puur economische activiteiten, diensten van algemeen economisch belang en niet-economische diensten van algemeen belang en zij pleiten ervoor om bij de regels voor diensten van algemeen economisch belang beter aan te sluiten op het Europese staatssteunrecht en te vereisen dat de concurrentie niet verstoord mag worden. De leden van de SGP-fractie horen graag de reactie van de regering hierop.
De begrippen «diensten van algemeen economisch belang» en «niet-economische diensten van algemeen belang» zijn afkomstig uit het staatssteunrecht. Omdat de wet markt en overheid juist van toepassing is als de staatssteunregels niet van toepassing zijn, is bewust niet aangesloten bij deze begrippen. De regering hecht er aan dat overheden in voorkomende gevallen de afweging kunnen maken om economische activiteiten uit te voeren door middel van het nemen van een algemeen belangbesluit. Er kunnen bepaalde economische activiteiten zijn waarvan overheden besluiten dat het gerechtvaardigd is dat deze door de betreffende overheid worden uitgevoerd. In principe volgen overheden dan de gedragsregels, zoals de integrale kostenberekening. Het kan ook voorkomen dat de overheid tot de conclusie komt dat het doorberekenen van de integrale kosten niet wenselijk is. De regering wil deze ruimte behouden, mits de betreffende overheid goed kan motiveren waarom een algemeenbelangbesluit wordt genomen en de belangen daarbij goed zijn afgewogen. Daarbij moet het algemeen belang zorgvuldig worden afgewogen tegenover de belangen van ondernemingen, om concurrentieverstoring zoveel mogelijk te vermijden.
Vraag 72, CDA
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij kan schetsen welke trajecten er momenteel lopen op het vlak van inbesteden en wat de voortgang daarvan is.
Het vorige kabinet heeft uw Kamer in september 2019 gemeld dat inbesteden wordt meegenomen in het vervolgprogramma Beter Aanbesteden (Kamerstuk 34 252, nr. 14). Dit vierjarig programma is in 2021 gestart en richt zich op verbetering van de aanbestedingspraktijk. Dit gebeurt bijvoorbeeld via dialoog tussen overheden en ondernemers (Kamerstuk 34 252, nr. 22). Een betere dialoog kan er onder andere aan bijdragen dat overheden een bewustere keuze maken of ze een bepaalde activiteit zelf willen verrichten of via een aanbesteding in de markt willen zetten. Het programma Beter Aanbesteden wordt uitgevoerd door PIANOo, het expertisecentrum voor aanbesteden. PIANOo organiseert op dit moment onder andere bijeenkomsten met overheden en ondernemers en biedt ondersteuning bij lokale initiatieven.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
ACM, «Voorbeelden economische activiteiten markt en overheid». Te vinden via https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/12647/Voorbeelden-economische-activiteiten-markt-en-overheid.
Zie ook het rapport van de Europese Commissie «The Impact of open source software and hardware on technological independence, competitiveness and innovation in the EU economy».
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35985-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.