35 972 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het schrappen van het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen van onderwijsinstellingen bij de inzet van coronatoegangsbewijzen in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 30 november 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN DEEL

1

     

1.

Inleiding

4

2.

Doelstelling van het voorstel

5

3.

Inzet van het coronatoegangsbewijs in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs

9

4.

Noodzaak en epidemiologische overwegingen

18

5.

Overleg medezeggenschap

23

6.

Grondrechten

24

7.

Regeldruk

26

8.

Uitvoering

27

9.

Toezicht en handhaving

29

10.

Advies en consultatie

29

11.

Consultatie overig

30

12.

Inwerkingtreding

31

13.

Overig

31

1. ALGEMEEN DEEL

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het schrappen van het instemmingsrecht van de medezeggenschapsorganen van onderwijsinstellingen bij de inzet van coronatoegangsbewijzen in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs (hierna: het wetsvoorstel). Genoemde leden vinden het belangrijk continu en praktisch te blijven bezien hoe we activiteiten in onze economie en samenleving verantwoord langer open kunnen houden en eerder kunnen openen. Het onderwijs is zo cruciaal en essentieel dat het vraagt om grote zorgvuldigheid met betrekking tot de inzet van het coronatoegangsbewijs in het onderwijs.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen aan de regering.

De leden van de PVV-fractie geven aan dat het schrappen van het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen waar het de inzet van coronatoegangsbewijzen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho) betreft, voor hen ongewenst is. Juist bij vergaande maatregelen als coronatoegangsbewijzen is uitvoering en handhaving van essentieel belang. Instemming is onontbeerlijk voor het draagvlak van dergelijke maatregelen. Daarom moeten, ook als er haast geboden is, de medezeggenschapsraden meegenomen worden in het besluitvormingsproces. In een situatie waarin medezeggenschap te kampen heeft met een geloofswaardigheidsprobleem, wat in het onderwijs het geval is, werkt dit contraproductief. Het zal bijdragen aan het beeld dat medezeggenschap als een optionele gesprekspartner wordt gezien die willekeurig kan worden ingezet.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel om het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen in het onderwijs te schrappen en hebben daar vragen bij. Zij verzoeken de regering deze vragen een voor een, uitvoerig en onderbouwd te beantwoorden omdat dit wetsvoorstel een gedegen en grondige behandeling verdient.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel om het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen van onderwijsinstellingen bij de inzet van coronatoegangsbewijzen in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs te schrappen. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel om het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen rondom het coronatoegangsbewijs te schrappen. Zij hebben nog ernstige bedenken bij de uitvoerbaarheid van het coronatoegangsbewijs op het mbo en ho, en over de proportionaliteit en het nut en de noodzaak van het onderliggende voorstel.

De leden van de PvdD-fractie steunen het voorliggende wetsvoorstel niet.

Zij hebben reeds bij eerdere wetsvoorstellen over de coronaspoedwet, namelijk de Tijdelijke wet maatregelen covid-19,1 en over het coronatoegangsbewijs, namelijk de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen,2 hun kritiek uitgebreid verwoord. Beide wetsvoorstellen konden uiteindelijk niet op de steun van de leden van de PvdD-fractie rekenen.

De nu voorliggende wetsvoorstellen over (i) het invoeren van het coronatoegangsbewijs in het onderwijs (ii) (het onderhavige wetsvoorstel), het invoeren van het coronatoegangsbewijs op de werkvloer3 en (iii) het mogelijk maken van 2G in plaats van 3G,4 borduren allemaal voort op de twee bovenstaande Tijdelijke wetten maatregelen covid-19 en coronatoegangsbewijzen. Veel van de eerder ingebrachte kritiekpunten zijn daarmee nog onverminderd van toepassing. Verdere toelichting is door de leden van de PvdD-fractie gegeven op het wetsvoorstel voor 2G, Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen5 en terug te vinden in de schriftelijke en mondelinge bijdragen uit het recente verleden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wetswijziging die raakt aan de medezeggenschapsorganen van onderwijsinstellingen bij de inzet van coronatoegangsbewijzen in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Daarnaast hebben zij kennisgenomen van de algemene maatregel van bestuur waarmee de inzet van coronatoegangsbewijzen mogelijk gemaakt wordt op het terrein van het mbo en het ho. Deze leden hebben en horen veel vragen en zorgen over dit wetsvoorstel en deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) en maken van de gelegenheid gebruik om deze te uiten.

De leden van de JA21-fractie nemen kennis van het voornemen van de regering om medezeggenschap aan de kant te schuiven als hinderlijk obstakel voor het kunnen invoeren van het coronatoegangsbewijs in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de AMvB inzake het invoeren van een coronatoegangsbewijs in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Deze leden zijn kritisch over zowel het moment waarop deze maatregel voorgesteld wordt als de voorgestelde wijze van invoeren van deze maatregel. Het doet volgens deze leden onvoldoende recht aan de situatie in deze onderwijssectoren en de belangen van studenten.

De leden van de SGP-fractie willen vooraf een opmerking van procedurele aard maken. Aanvankelijk was het bedoeling dat de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag voor het verstrijken van de voorhangtermijn zou ontvangen, zodat het mogelijk zou zijn de voordracht van het besluit tijdig te stuiten. Die mogelijkheid is er door het verplaatsen van de inbrengdatum formeel niet meer. Deze leden veronderstellen evenwel dat de regering zal wachten met de voordracht van het besluit totdat de Kamer over het wetsvoorstel beraadslaagd heeft. Beide regelingen zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

De leden van de DENK-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien het voorstel als een opmaat naar een inbreuk op het recht op onderwijs en achten de mogelijke veroorzaakte tweedeling en vaccinatiedwang uiterst kwalijk. Deze leden hebben een aantal vragen.

Het lid van de BBB-fractie heeft met toenemende verbazing en zorg kennisgenomen met het wetsvoorstel.

Het lid van de BIJ1-fractie neemt met verbazing kennis van het feit dat de regering voornemens is om de medezeggenschapsorganen uit te sluiten binnen de eventueel te nemen besluiten rondom de inzet van het coronatoegangsbewijs.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat fysiek onderwijs (eventueel met een coronatoegangsbewijs) in veel gevallen een beter alternatief is dan 100% digitaal onderwijs. Ook al omdat deze leden gezien hebben dat het digitale onderwijs grote gevolgen had voor het welzijn (en de eenzaamheid) van studenten.

Eerder hebben de leden van de VVD-fractie al ingestemd met het opnemen van de mogelijkheid voor de verplichte inzet van een coronatoegangsbewijs in het onderwijs bij de behandeling van het wetsvoorstel Tijdelijk wet coronatoegangswijzen.6 Voor genoemde leden is het belangrijk dat een verplicht coronatoegangsbewijs primair wordt ingezet in het onderwijs om te voorkomen dat fysiek onderwijs niet meer mogelijk is, en er overgegaan moet worden op online dan wel digitaal onderwijs. Noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit zullen dan ook gedegen moeten worden onderbouwd in de ministeriële regeling waarin de inzet uiteindelijk wordt geregeld. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen bij het voorstel.

De leden van de VVD-fractie lezen dat zowel de AMvB en de ministeriële regeling van belang zijn voor de concrete invulling van deze wetswijziging. Hoe wordt de Kamer betrokken bij de AMvB en de ministeriële regeling en hoe kan zij daar nog invloed op uitoefenen, omdat daarin veel nog uitgewerkt zal worden? In hoeverre is er overwogen om van de nahangprocedure van de ministeriële regeling eventueel een snelle en korte voorhangprocedure te maken? Wat zouden daar de gevolgen van (kunnen) zijn? De leden van de VVD-fractie begrijpen overigens de wens in deze coronacrisis om instrumenten en dus ook een coronatoegangsbewijs snel in te kunnen zetten als dat onverhoopt nodig mocht blijken te zijn. Deze leden snappen dan ook dat de regering voorstelt om het instemmingsrecht van de medezeggenschapsorganen te schrappen.

Kan de regering voorts uitleggen waarom er tegelijk met de wetswijziging ook al een AMvB in procedure is gebracht?

De leden van de CDA-fractie lezen in het 128e OMT-advies7 ten aanzien van het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs (mbo, hbo, en universiteit) de invoering van het coronatoegangsbewijs geadviseerd wordt om transmissie van SARS-CoV-2 te verminderen. Het OMT geeft daarbij aan dat dit voor een deel van de studenten kan betekenen dat zij zich dagelijks moeten laten testen om deel te nemen aan fysiek onderwijs. Een alternatief hiervoor kan volgens het OMT zijn dat studenten (zonder coronatoegangsbewijs) zich tweemaal per week verplicht laten testen, dan wel gebruik maken van zelftesten onder directe supervisie. De leden van de CDA-fractie vragen of niet gevaccineerde studenten zich inderdaad dagelijks zullen moeten laten testen. Wordt het door het OMT genoemde alternatief ook overwogen?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over en invloed kan hebben op de inhoud van de nog op te stellen ministeriële regeling.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat vanwege de verslechterende epidemiologische situatie de regering besloten heeft na het 128e advies van het OMT8 maatregelen te treffen om het coronatoegangsbewijs – 3G – indien nodig breder te kunnen inzetten, waaronder in het mbo of het ho. Is de regering het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat in de huidige verslechterende epidemiologische situatie en de hoge druk op de zorg de eerste prioriteit ligt bij het effectief bestrijden van het virus en het voorkomen van verspreiding door betere naleving van basisregels en al bestaande sectorspecifieke maatregelen? Welke mogelijkheden ziet de regering voor bijvoorbeeld het uitbreiden van de mondkapjesplicht of het sturen op betere naleving van de preventieve zelftesten? Heeft de regering over deze mogelijkheden het gesprek gevoerd met de betrokken onderwijsbesturen?

Op welk moment acht de regering het raadzaam om wetsvoorstel en AMvB via een ministeriële regeling te activeren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Welke stappen ter bestrijding en voorkomen van verspreiding van het virus, met behoud van fysiek onderwijs, ziet de regering voordat overgegaan wordt tot invoering van het coronatoegangsbewijs?

2. Doelstelling van het voorstel

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat in de ministeriële regeling uiteindelijk de epidemiologische noodzaak zal worden afgewogen om daadwerkelijk over te gaan tot het inzetten van het coronatoegangsbewijs in deze sectoren van het onderwijs. Kan de regering wat meer duiding geven wanneer het volgens haar noodzakelijk, proportioneel en subsidiair zou kunnen zijn om een coronatoegangsbewijs in het onderwijs in te zetten?

De leden van de D66-fractie menen dat fysiek onderwijs van groot belang is voor de ontwikkeling van relatief jonge mensen en hun welzijn. Gelet op de recent verschenen Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs,9 zijn zij bezorgd over de consequenties van het ontoegankelijk maken van het onderwijs voor een deel van de studenten omdat zij niet over een coronatoegangsbewijs kunnen beschikken of zich regelmatig willen laten testen. Deelt de regering de opvatting van genoemde leden dat het coronatoegangsbewijs alleen ingezet mag worden als fysiek onderwijs met andere, minder beperkende, maatregelen niet meer veilig is gezien de epidemiologische situatie? Op welke manier wordt de subsidiariteit van de inzet van het coronatoegangsbewijs gewogen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts om nader toe te lichten met welk doel de coronatoegangsbewijzen eventueel ingezet worden in het mbo en ho. Is het doel het indammen van de verspreiding van het virus bij oplopende besmettingen? Of is het doel om gecontroleerd te versoepelen nadat de epidemiologische situatie zodanig ernstig is geweest dat fysiek onderwijs niet of nauwelijks meer toegestaan was, maar er sprake is van een afname van besmettingen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat tot de daadwerkelijke inzet van het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho, dan wel alleen mbo of ho, bij ministeriele regeling wordt besloten. Deze leden vragen of de regering kan schetsen onder welke (epidemiologische) omstandigheden van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet testbewijzen Covid-1910 gaf de regering aan dat er geen gebruik zou worden gemaakt van verplichte testbewijzen in het mbo en ho als door verbeterde omstandigheden een significant deel van het onderwijs ook fysiek mogelijk zou zijn zonder een verplicht testbewijs in te voeren. Hiermee werd bedoeld een aanzienlijke toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een derde van het onderwijs fysiek zou kunnen worden verzorgd (de situatie zoals die was in het najaar van 2020). De leden van de CDA-fractie vragen of het ook nu nog het uitgangspunt blijft dat er geen gebruik zal worden gemaakt van verplichte coronatoegangsbewijzen in het mbo en ho als een significant deel van het onderwijs ook fysiek mogelijk is zonder een verplicht coronatoegangsbewijs in te voeren.

De leden van de CDA-fractie vragen of het verplichten van het coronatoegangsbewijs in het mbo en/of ho ook lokaal of regionaal gebruikt kan worden.

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering zelf al verwijst naar het aangenomen amendement van het lid Paternotte c.s.11 Tijdens het wetgevingsoverleg waar dit amendement is aangenomen stelde de regering nog dat zij er vertrouwen in had dat medezeggenschap geborgd zou worden bij eventuele instelling van beperkingen in het onderwijs, mede ingegeven door het beeld dat in de periode ervoor maatregelen in goede samenspraak zijn gegaan. Deze leden constateren dat de regering hier een flinke draai in haar standpunt maakt. Waarom draait de regering hier? Vertrouwt de regering niet meer in de samenwerking met het onderwijs?

De regering geeft aan dat instemming van medezeggenschapsraden vaak meerdere weken op zich laat wachten. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij heeft overwogen om hierover in gesprek te gaan met de onderwijsinstellingen om te kijken of deze periode verkort kan worden.

De leden van de SP-fractie vagen de regering of het klopt dat het coronatoegangsbewijs niet bedoeld is om het SARS-CoV-2 virus in te dammen, maar dat het vooral bedoeld is om de verspreiding ervan af te remmen. Kan de regering met die constatering toelichten op welk moment in de epidemiologische situatie er sprake is van zo’n enorme spoed dat niet een of enkele dagen gewacht kan worden op de raadpleging van medezeggenschapsraden?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat nu de regering het noodzakelijk vindt om de mogelijkheden om het coronatoegangsbewijs ook in het gehele mbo en ho te kunnen inzetten, er wat betreft de inzet van coronatoegangsbewijzen geen rol weggelegd is voor de medezeggenschapsorganen bij de instellingen. Dat neemt niet weg dat genoemde leden hechten aan draagvlak binnen het mbo en ho voor het voorstel om coronatoegangsbewijzen in te voeren. Hoe wordt dit bereikt? Is sprake van dat draagvlak en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom is dat draagvlak er niet?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering het mogelijk acht om fysiek onderwijs door te laten gaan met de huidige epidemiologische situatie als het coronatoegangsbewijs wordt ingezet. Genoemde leden vragen bij welke besmettingscijfers het coronatoegangsbewijs noodzakelijk wordt geacht en bij welke besmettingscijfers fysiek onderwijs zonder coronatoegangsbewijs doorgang kan vinden. Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie ook een vraag over de effectiviteit. Als het coronatoegangsbewijs wordt ingezet op het mbo en ho, hoeveel besmettingen en ziekenhuisopnames verwacht het regering te kunnen voorkomen met de inzet van het coronatoegangsbewijs?

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wie er allemaal coronatoegangsbewijs-plichtig zijn. Zijn dat alleen de studenten of ook de docenten en andere medewerkers van de onderwijsinstellingen?

Is het tevens mogelijk voor scholen om andere veiligheidsmaatregelen te treffen om veilig de onderwijsinstelling te openen? Zoals het implementeren van de basismaatregelen, waardoor alle studenten afstand houden en in goed geventileerde ruimtes zitten?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij kan garanderen dat voor het onderwijs, hoewel er wel een coronatoegangsbewijs wordt gevraagd, hier nooit sprake is van 2G, maar dat testen altijd een mogelijkheid blijft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook waarom er niet wordt ingezet op meer zelftesten. Uit het meest recente OMT-advies bleek tenslotte dat zelftesten goed werken. Indien er andere, minder zware alternatieven zijn, waarbij iedereen toegang behoudt tot het onderwijs, zoals dus iedereen één of meerdere zelftesten per week te laten doen, is het dan wel proportioneel om toegang tot het onderwijs te regelen via een coronatoegangsbewijs?

Tevens vragen deze leden wat de gevolgen zijn voor mensen die niet zijn gevaccineerd of genezen. Hebben zij nog wel het recht om thuis onderwijs te volgen? Hoe gaat dat bij mensen die praktisch onderwijs volgen en dus aanwezig moeten zijn? Hoe wordt hun recht op onderwijs gewaarborgd?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een vraag over wat dit wetsvoorstel mogelijk doet met het draagvlak voor de maatregelen onder jongeren die gebruik maken van het mbo en ho. Onder deze groep is het draagvlak van de maatregelen al niet super hoog en als het coronatoegangsbewijs nu wordt opgelegd zonder dat de medezeggenschapsorganen hierover kunnen meebeslissen, bestaat er natuurlijk het risico dat het draagvlak nog verder afneemt. Kan de regering hierop reflecteren? Kan de regering, vanuit dit gezichtspunt, aangeven waarom zij er niet voor kiest om scholen op te leggen dat het veilig moet (met bijvoorbeeld zelftesten, coronatoegangsbewijs of basismaatregelen), maar dat scholen zelf kunnen bepalen op welke wijze zij de veiligheid handhaven?

Over de toegankelijk van testen voor studenten hebben deze leden ook nog een enkele vraag. Uiteindelijk dient onderwijs zo toegankelijk mogelijk te zijn. Is de regering bereid om testcapaciteit op scholen beschikbaar te stellen, zodat studenten op hun onderwijsinstelling gratis kunnen testen? Is de regering bereid te onderzoeken wat de effectiviteit is van testen op basis van vrijwilligheid op scholen om circulatie van het SARS-CoV-2 virus tegen te gaan? Deelt de regering de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie dat, als vrijwillig testen op scholen ook effectief is, dit een minder zwaar alternatief is dan het coronatoegangsbewijs op scholen?

De leden van de JA21-fractie lezen dat artikel 58ra, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid (Wpg) bepaalt dat áls regels worden gesteld over de inzet van het coronatoegangsbewijs in het mbo of het ho, de medezeggenschapsorganen van onderwijsinstellingen daarbij een instemmingsrecht hebben. Met onderhavig wetsvoorstel vervalt artikel 58ra, vierde lid Wpg. De leden van de JA21-fractie vragen de regering te bevestigen dat het vervallen van deze bepaling een uitholling betekent van de procedurele waarborgen en vereisten van zorgvuldigheid en draagvlak waarvoor regering en parlement met het toevoegen van Hoofdstuk Va Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19 aan de Wpg welbewust hebben gekozen. Het schrappen van deze eisen betekent dat met het verstrijken van de tijd en het alsmaar voortduren van een als tijdelijk gepresenteerde wetgeving procedurele zekerheden zonder pardon uit deze wet worden gesloopt om verzwarende maatregelen zonder weerstand te kunnen invoeren.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de doelstelling van het wetsvoorstel en het besluit diametraal tegengesteld zijn aan de bedoeling van de wet. De gedachte achter de invoering van het coronatoegangsbewijs was namelijk dat het onderwijs voor bepaalde groepen fysiek eerder geopend zou kunnen worden, terwijl het besluit het fysiek onderwijs voor bepaalde groepen juist sluit. De wet beoogt bepaalde groepen meer mogelijkheden te bieden, terwijl de AMvB juist de mogelijkheden beperkt voor bepaalde groepen. Deze leden menen dat daarom niet op voorhand verondersteld kan worden dat het wettelijk kader voldoende grondslag biedt voor het voorgehangen besluit, ook niet als de procedurevoorschriften voor invoering door dit wetsvoorstel gewijzigd zouden zijn. De algemene verwijzing dat in beide situaties de doelstelling is om het fysiek onderwijs zoveel mogelijk open te houden, is volgens deze leden niet toereikend. Een draagkrachtiger motivering is nodig om de vrijheid die alle studenten nu genieten om het fysiek onderwijs te volgen, te beperken. Graag ontvangen deze leden die onderbouwing van de regering.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of de regering naast een weergave van het beoogde doel ook wil reflecteren op de mogelijke niet beoogde gevolgen van het voorstel. Deze leden constateren dat door studentenorganisaties de vrees is uitgesproken voor een zichtbare tweedeling in het onderwijs. De inzet van het coronatoegangsbewijs krijgt in het onderwijs namelijk veel concreter zichtbaarheid dan in anoniemere situaties in onder meer de horeca of culturele instellingen. Is het risico van deze tweespalt voor de regering de moeite waard als de opbrengst van de maatregel twijfelachtig of naar verwachting beperkt zal zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering zich rekenschap heeft gegeven van het risico dat het gevolg van de verplichte inzet van het coronatoegangsbewijs kan zijn dat instellingen besluiten volledig op digitaal onderwijs over te stappen. Deze leden constateren dat het primair aan het bevoegd gezag van de instellingen is om, mede op basis van verschillende wettelijke zorgplichten, te beoordelen of volledig digitaal onderwijs in het belang van de onderwijsgemeenschap is en dat het niet eenvoudig is om instellingen te dwingen fysiek onderwijs te geven. Welke opstelling kiest de regering hierin?

De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over het gebrekkige draagvlak bij instellingen en studenten voor de invoering van het coronatoegangsbewijs. Dat stemt niet hoopvol over de effectiviteit van de maatregel, tegen de achtergrond van de gebrekkige naleving van de basismaatregelen in den brede in de afgelopen periode. Waarom heeft de regering niet veel meer aansluiting gezocht bij de gevoelde verantwoordelijkheid van instellingen om zelf passende alternatieven voor het coronatoegangsbewijs te zoeken die wellicht effectiever zijn als ze wel door de onderwijsgemeenschap zelf gedragen worden?

Het lid van de BIJ1-fractie concludeert dat de regering als opgegeven reden aangeeft dat het in tijden van crisis te veel tijd zou kosten om deze raadpleging en gesprekken aan te gaan. Dit lid is verbaasd over deze stelling, daar concrete maatregelen om de meest recente en tevens huidige besmettingsgolf te bestrijden inmiddels ook al weken op zich laten wachten. Dit lid is van mening dat de demissionnaire regering zelf verantwoordelijk is voor ernstig treuzelen en een gebrek aan visie en daadkracht. Om de voorgestelde maatregel er onder het mom van «snelheid» doorheen te willen krijgen, is wat dit lid betreft dan ook scheef en hypocriet.

Het lid van de BIJ1-fractie wijst tevens naar eerdere inbrengen rondom de inzet van het coronatoegangsbewijs, en vooral de ineffectiviteit hiervan en bijbehorende gevaren. Genoemd lid leest dat de regering voornemens is het coronatoegangsbewijs verplicht in te stellen op scholen, terwijl dit studenten, docenten, medewerkers en alle andere mensen die met hen in contact komen in gevaar brengt. Dit lid constateert dat het SARS-CoV-2 virus zich op deze manier sneller kan verspreiden, zoals eerder al bewezen sinds de inzet van het coronatoegangsbewijs in de samenleving.

Het lid van de Bij1-fractie wijst op de verantwoordelijkheid die de overheid heeft in het beschermen van de volksgezondheid conform artikel 22, lid 1 van de Nederlandse Grondwet. Genoemd lid constateert dat de inzet van het coronatoegangsbewijs (zeker in combinatie met het beoogde 2G-beleid) niet de meest effectieve maatregel is om besmettingen, ziekenhuisopnames en overlijden te voorkomen, zoals tevens door het OMT is bevestigd. Dit lid kijkt met dit gegeven in het achterhoofd dan ook met verbazing hoe het 126e OMT-advies12 wordt aangehaald, en de stelling dat het in dit voorstel gekozen beleid recentelijk, in het 130e OMT-advies,13 duidelijk is berekend als zijnde niet het veiligste en meest effectieve beleid. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt met spoed om zelfreflectie van de regering.

Het lid van de BIJ1-fractie constateert dat scholen dankzij het gekozen beleid om het SARS-CoV-2 virus «gecontroleerd laten uitrazen» enorme brandhaarden zijn geworden en gebleven, en dat de veiligheid en gezondheid van alle betrokkenen hiermee ernstig in gevaar zijn en worden gebracht. Dit lid constateert, net als de WHO, dat het gekozen coronatoegangsbewijzen-beleid geen maatregel is die besmettingen voorkomt, en dat de regering daarmee op dit moment niet voldoet aan haar plicht, zoals eerder benoemd, in artikel 22, eerste lid, Grondwet.

Het lid van de BIJ1-fractie acht het daarom onwenselijk en onacceptabel om het instemmingsrecht van betrokken partijen in te trekken met enkel en alleen de doelstelling om de voorgestelde maatregel, met alle gebreken zoals hierboven benoemd, zo snel mogelijk door te voeren, en adviseert daarom met klem om af te zien van het wetsvoorstel.

3. Inzet van het coronatoegangsbewijs in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs

De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat er uitzonderingen worden gemaakt voor de inzet van het coronatoegangsbewijs voor het afnemen van tentamens, examens en toetsen, het begeleiden van kwetsbare studenten en in beginsel ook voor het praktijkonderwijs, mits een passend beschermingsniveau kan worden bereikt. Hoe moeten onderwijsinstellingen daar mee omgaan en aan welke maatregelen dan wel regels wordt dan gedacht om dat wel veilig te laten plaatsvinden?

De leden van de VVD-fractie lezen in de AMvB dat het besluit erin voorziet dat bepaalde onderwijsactiviteiten worden uitgezonderd van de inzet van het coronatoegangsbewijs. Dit betreft het afnemen van tentamens, examens en toetsen, alsmede het begeleiden van kwetsbare studenten. Door de brede interpretatie van het begrip kwetsbaar in de AMvB wordt echter niet duidelijk wat precies de definitie van een kwetsbare student is. Wat is een «kwetsbare student» volgens de regering? Het kan toch niet zo zijn dat alle ongevaccineerde en ongeteste studenten daaronder kunnen vallen? Kan duidelijker gedefinieerd worden wat onder het begrip kwetsbare student wordt verstaan?

De leden van de VVD-fractie zijn voorts van mening dat het toepassen van het coronatoegangsbewijs in het mbo en hoger onderwijs niet langer moet duren dan noodzakelijk. Kan de regering bevestigen dat dit het geval zal zijn en dat op regelmatige basis (elke twee of drie weken) bekeken wordt of het coronatoegangsbewijs nog ingezet moet worden? Kan dit ook grondig onderbouwd worden?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom de regering in een aantal gevallen een coronatoegangsbewijs zou overwegen ten opzichte van de afstandsnorm van anderhalve meter, mondkapjesplicht en/of beperking van de groepsgrootte.

De leden van de VVD-fractie lezen voorts in de AMvB dat op de onderwijsinstellingen de verplichting rust om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen voor studenten die om welke reden dan ook niet beschikken over een coronatoegangsbewijs. Hoe kunnen en/of moeten onderwijsinstellingen daar invulling aan geven? Het alternatief kan fysiek, hybride of volledig online zijn. Wat wordt bedoeld met een «inspanningsverplichting» voor de onderwijsinstellingen? Wie ziet hierop toe?

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor zover er geen alternatief beschikbaar is voor het fysieke onderwijs, dat alleen met een coronatoegangsbewijs toegankelijk is, een uitzondering geldt voor het verplichte coronatoegangsbewijs. Aan welke situaties wordt dan gedacht?

Hoe groot is naar verwachting de groep studenten die zich om medische redenen niet kan laten vaccineren of testen? Aan welke individuele oplossingen voor deze groep studenten wordt gedacht? De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat door het Ministerie van VWS gewerkt wordt aan een manier om voor deze groep mensen op een alternatieve methode toch aan een coronatoegangsbewijs te kunnen komen. Wanneer is deze oplossing gereed? Hoe gaat dat eruitzien? Welke instructies krijgen mensen mee, want er zit natuurlijk ook een risico aan verbonden?

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast hoe onderwijsinstellingen invulling moeten geven aan onderwijs voor de groep studenten die geen vaccinatie wil en die zich ook niet wil laten testen.

De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat de zogenoemde 2G-maatregel niet ingezet zal gaan worden voor het onderwijs, en dat uitsluitend sprake zal zijn van de 3G-maatregel (dus ook een testbewijs dat kan leiden tot een coronatoegangsbewijs).

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier een coronatoegangsbewijs ook zal gelden voor andere faciliteiten van een onderwijsinstelling, bijvoorbeeld voor de universitaire bibliotheek of voor studentensportcentra. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre de verplichting van een coronatoegangsbewijs ook automatisch geldt voor studie- en studentenverenigingen die gebruik maken van faciliteiten of ruimtes van onderwijsinstellingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat vanuit de onderwijssectorwetgeving de basiskwaliteit binnen het mbo en hoger onderwijs geborgd wordt met kwaliteitszorgsystemen die de instellingen moeten hanteren en die als voorwaarden voor de onderwijsbekostiging gelden. De kwaliteit van mbo- en ho-opleidingen worden cyclisch getoetst aan de hand van wettelijk verankerde kwaliteitscriteria. Tegelijkertijd lezen deze leden in de AMvB onder het kopje «toegankelijkheid van het onderwijs» dat instellingen hebben aangegeven dat het verzorgen van verschillende sporen van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder coronatoegangsbewijs op grote uitvoeringsproblemen stuit. Daarnaast lezen deze leden dat verwacht mag worden dat de instellingen in de regel onderwijs verzorgen die de basiskwaliteit te boven gaat en dat het eventuele verschil in kwaliteit, binnen de verschillende sporen van het onderwijs dat gegeven wordt, binnen het onderwijsprogramma opgevangen kan worden. De leden van de VVD-fractie vragen dan ook, in het geval van verschillende sporen onderwijs, welk type onderwijs dan leidend is in de vaststelling van de gevraagde kwaliteit binnen de onderwijssectorwetgeving en die als voorwaarde geldt voor de onderwijsbekostiging. Worden dan alle sporen van dit onderzoek meegenomen in de toetsing, of enkel het onderwijsspoor waar een coronatoegangsbewijs gevraagd wordt? Welke consequenties zijn er voor instellingen indien een onderwijsspoor, bijvoorbeeld het spoor zonder coronatoegangsbewijs, niet aan de gevraagde kwaliteit voldoet, en het onderwijsspoor met coronatoegangsbewijs er wel aan voldoet?

De leden van de D66-fractie vragen de regering te verduidelijken hoe de testvoorziening voor studenten eruit zal zien bij de inzet van het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho. Dienen onderwijsinstellingen testlocaties te verzorgen waar studenten die geen coronatoegangsbewijs hebben een geldig testbewijs kunnen verkrijgen? Dienen zij dan alleen de locatie te verzorgen, of ook de test af te nemen? Komen deze testlocaties dan in de directe nabijheid van de onderwijslocaties? Wordt een norm gehanteerd voor wat betreft de bereikbaarheid van de testlocaties van onderwijsinstellingen met het openbaar vervoer of de fiets? Kunnen studenten nog wel bij de reguliere testlocaties terecht? Hoeveel studenten hebben nu naar schatting geen coronatoegangsbewijs en is de bestaande testcapaciteit voldoende als zij zich een of meerdere keren per week zouden moeten laten testen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering het argument te onderbouwen dat bij de invoering van het coronatoegangsbewijs onderwijsinstellingen geen eigen beleidsruimte meer zouden hebben, omdat het gebruik van het coronatoegangsbewijs direct van overheidswege geschiedt. Klopt het dat onderwijsinstellingen op grond van artikel 58ra, vijfde lid, sub b Wpg, de plicht hebben om voor studenten die geen coronatoegangsbewijs hebben, op afstand alternatief onderwijs aan te bieden? Klopt het dat onderwijsinstellingen zodoende zelf een afweging moeten maken welke onderwijsactiviteiten fysiek met coronatoegangsbewijs, fysiek met alternatieve maatregelen voor een coronatoegangsbewijs en/of digitaal aangeboden worden? Of worden door de regering regels opgesteld waaraan alternatief onderwijs dient te voldoen, zoals ook het geval is bij de ministeriele regeling bij de wetsvoorstellen over het coronatoegangsbewijs op het werk (Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen)14 en het «coronatoegangsbewijs met 2G» (Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen)?15 Indien dit laatste het geval is, hoe zal een dergelijke regeling eruitzien?

De leden van de D66-fractie vragen voorts of het klopt dat onderwijsinstellingen de verantwoordelijkheid hebben om het coronatoegangsbewijs te controleren en te handhaven. Klopt het dat onderwijsinstellingen zodoende de toegangscontrole en handhaving moeten organiseren, waarbij er rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheden tot het inrichten van effectieve looproutes en het voorkomen van drukke wachtrijen? Genoemde leden vragen zodoende de regering of het klopt dat – zelfs nadat de AMvB en de ministeriële regeling van kracht zijn – onderwijsinstellingen de beleidsruimte hebben en houden om bijvoorbeeld zelf te bepalen dat het onderwijs geheel op afstand georganiseerd wordt en zodoende het coronatoegangsbewijs dus niet gevraagd wordt, of om te bepalen welke onderwijsactiviteiten fysiek en/of op afstand aangeboden worden.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering voornemens is onderwijsinstellingen (financieel) te ondersteunen in het naleven en controleren van het coronatoegangsbewijs, mocht dit in uiterst geval worden ingezet, vergelijkbaar met de 45 miljoen euro die eerder is uitgetrokken voor de inzet van coronatoegangsbewijs in de horeca?

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten welke effecten van de invoering van het coronatoegangsbewijs verwacht worden voor docenten. Deze leden vragen of de regering ook met docenten of vakbonden heeft overlegd over het gebruik van het coronatoegangsbewijs in het onderwijs. Op welke wijze verwacht de regering dat de extra belasting voor docenten gemitigeerd kan worden als zij naast het fysieke onderwijs ook alternatieve vormen van onderwijs moeten ontwikkelen voor studenten die geen coronatoegangsbewijs hebben of willen tonen?

De leden van de D66-fractie hebben voorts kennisgenomen van de bezwaren van verschillende onderwijsorganisaties inzake het inzetten van het coronatoegangsbewijs in het mbo. Deze leden vragen of de regering ook de zorgen van de mbo-sector op het netvlies heeft en of zij bijvoorbeeld heeft kennisgenomen van de bezwaren van de Kinderombudsman? Zo ja, hoe beoordeelt de regering deze bezwaren? Zo merkt de Kinderombudsman op dat in het voorstel een uitzondering is opgenomen voor jongeren die zich om medische redenen niet kunnen laten vaccineren. Zij merkt echter ook op dat dit complex is, en op dit moment ook niet gerealiseerd is voor jongeren die zich vanwege een ziekte of een beperking niet kunnen laten testen of vaccineren. Is de regering het met de Kinderombudsman eens dat het realiseren van zo’n uitzondering tijd vergt? Is de regering van mening dat wanneer deze uitzondering niet snel van de grond komt, dit zeer schadelijk is voor studenten en jongeren met een ziekte of beperking?

Bovendien merken deze leden op dat veel studenten in het mbo minderjarige studenten zijn. Relatief veel van deze studenten bevinden zich in een kwetsbare positie. Bijvoorbeeld omdat dit studenten zijn die een entreeopleiding volgen zonder startkwalificatie. Is de regering van mening dat een coronatoegangsbewijs een negatief effect heeft op hun studievoortgang en loopbaan? Hoe verhoudt het vragen van een coronatoegangsbewijs zich tot het feit dat veel studenten in het mbo minderjarige studenten zijn? Voorts merken deze leden op dat in het voorstel staat dat het praktijkonderwijs kan worden uitgezonderd van de inzet van het coronatoegangsbewijs. Hoe zal dit uitwerken in de praktijk, aangezien het mbo vaak uit praktijklessen bestaat? Wat wordt in het voorstel precies gedefinieerd als praktijkonderwijs?

De leden van de D66-fractie constateren tevens dat de mbo-sector verschillende bezwaren ziet rondom de praktische uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Zo lezen deze leden in een brief van onder andere de MBO Raad, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en de Algemene Onderwijsbond (AOb)16 dat de testbereidheid en vaccinatiegraad onder mbo-studenten erg laag is, met name bij de entreeopleiding en niveau twee. De verwachting van de sector is daarom dat zij studenten uit het oog zullen verliezen. Hoe beoordeelt de regering deze zorg? Wat kan de regering doen om ditte voorkomen in het geval zo’n pas er komt? Ook wordt gesteld dat op veel locaties controles van het coronatoegangsbewijs niet uit te voeren zijn. Zo zullen checks bij de deur leiden tot lange wachttijden en rijen waardoor het verzuim mogelijk zal toenemen. Ook wordt de zorg geuit dat het leidt tot logistieke uitdagingen. Deze leden vernemen graag of de regering net als de sector bezwaren ziet bij de uitvoering en de logistiek. Zo ja, wat kan gedaan worden om dit wel in de juiste banen te leiden? Kan de regering nader uiteenzetten wat dit betekent voor docenten in het mbo? Zullen zij ook een coronatoegangsbewijs moeten laten zien?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de bezwaren van studentenorganisaties en de onderwijskoepels over het inzetten van het coronatoegangsbewijs. Zij wijzen onder andere erop dat de inzet van het coronatoegangsbewijs praktisch onuitvoerbaar is. Bijvoorbeeld doordat sommige studenten uitgezonderd worden, die gescheiden dienen te blijven van de studenten die niet uitgezonderd zijn. Deze leden vragen hoe de regering de praktische uitvoerbaarheid beoordeelt van de eventuele verplichte inzet van het coronatoegangsbewijs. Biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om in de AMvB te bepalen dat er een uitzondering geldt voor groepen kleiner dan 75 personen?

De leden van de D66-fractie constateren dat er eerder dit jaar uit diverse situaties is gebleken dat internationale studenten niet altijd hun vaccinatiebewijs of herstelbewijs kunnen omzetten naar een coronatoegangsbewijs met werkende QR-code. Deze leden vragen of en hoe dit knelpunt is verholpen.

De leden van de PVV-fractie hebben met onbegrip kennisgenomen van de AMvB die de inzet van coronatoegangsbewijzen mogelijk maakt in het mbo en ho. Het onbegrip betreft de verkeerde focus van de regering, waarmee zij de druk wil opvoeren op jongeren om zich te laten vaccineren, terwijl de coronapatiënten in het ziekenhuis gemiddeld 65 tot 75 jaar oud zijn.

De leden van de PVV-fractie constateren dat in ons buurland het Verenigd Koninkrijk de kans op transmissie in alle leeftijdsgroepen nu groter is voor gevaccineerden dan voor ongevaccineerden. In buurland België wordt gerekend met een 1,2 keer grotere kans op besmetting voor een gevaccineerde 65-plusser ten opzichte van een ongevaccineerde 65-plusser. Genoemde leden zien deze beweging ook in Duitsland en Israël. Ook in Nederland groeit het aandeel gevaccineerden onder de positief-getesten. Dit neemt alle grond weg onder alle varianten van het coronatoegangsbewijs en het gebruiken van dit middel om jonge ongevaccineerden onder druk te zetten zich toch te laten vaccineren.

Vaccinatie heeft alleen nog meerwaarde voor een gevaccineerde zelf om te zorgen voor een minder ernstig verloop van covid, mocht een gevaccineerde besmet raken. De leden van de PVV-fractie benadrukken voor vrijwillige vaccinatie te zijn. Een vaccin moet tijdig beschikbaar zijn voor iedereen die dat wil. Ongevaccineerde jongeren onder druk zetten door de toegang tot hun toekomst, hun opleiding, te bemoeilijken is onwaardig voor een regering die zorgvuldig handelt.

De leden van de PVV-fractie stellen voor om de circa 120.000 coronavaccinaties die nu per week worden gezet bij jongeren die onder andere bang zijn dat ze zonder coronatoegangsbewijs straks niet meer van hun beroepsopleiding gebruik kunnen maken, met spoed te geven aan risicogroepers boven de zestig die pas in januari 2022 aan de beurt zijn voor hun derde prik, zodat voorkomen kan worden dat de ic’s overbelast raken en voorkomen kan worden dat oudere risicogroepers opnieuw wekenlang uit angst voor een ernstig verloop van covid in zelfisolatie moeten leven.

De leden van de PVV-fractie vragen voorts waarom door de regering niet wordt aangetoond tot hoeveel minder besmettingen de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs tot het mbo en ho leidt. Er wordt slechts gesteld dat de uitbreiding noodzakelijk is vanwege de huidige, verslechterde epidemiologische situatie. Is bekend dat het aantal positieve tests sinds de invoering van het coronatoegangsbewijs explosief steeg van zo’n 1.600 per dag naar ruim 23.000 per dag? Is het bekend dat de bedbezetting in de ziekenhuizen en op de ic’s derhalve zorgelijke proporties aanneemt?

De leden van de PVV-fractie vragen tevens welke grondwetdeskundigen zijn geraadpleegd over de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs naar het mbo en ho en ontvangen graag voorafgaand aan het Kamerdebat hun adviezen. Wanneer wordt voldaan aan het beginsel dat tot de daadwerkelijke inzet van het coronatoegangsbewijs in mbo en ho mag worden overgegaan als dit noodzakelijk is, gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid? Is dat wanneer zoals nu records worden gebroken bij het aantal positieve tests? Is dat als reguliere zorg wordt afgeschaald? Is dat wanneer het code zwart is in de ziekenhuizen? Wanneer is het eigenlijk code zwart? Bij hoeveel bezette ic-bedden regulier plus covid worden ouderen met covid niet meer toegelaten tot het ziekenhuis? Is dat het moment dat gesproken wordt over «noodzakelijk gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid»? Hoe vaak werden sinds 27 februari 2020 verpleeghuisbewoners met covid opgenomen in het ziekenhuis en hoe vaak op de intensive care?

De leden van de PVV-fractie zetten voorts bijzonder grote vraagtekens bij de volgende passage in de toelichting:

«Vanaf 8 tot en met 14 november 2021 werden 1390 opnames in het ziekenhuis geregistreerd, waarvan 217 op de IC, vergeleken met respectievelijk 1172 en 205 de week daarvoor. In drie weken tijd is het aantal opnames verdubbeld. Op 18 november 2021 was de bedbezetting 2110: 1697 in de kliniek en 413 op de IC. Het groeigetal, zijnde het aantal meldingen van SARS-CoV-2-positieve personen in vergelijking met de 7 dagen ervoor was op 18 november 46,2%.»

Is het bij de regering bekend dat bij de invoering van het coronatoegangsbewijs op 25 september 2021 er 1.625 positieve tests waren? Is het bekend dat bij de uitbreiding van de coronamaatregelen op 6 november 2021, er 11.000 positieve tests waren en dat bij de behandeling in de Kamer van het wetsvoorstel over de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs op 17 november 202117 er ruim 20.000 positieve tests waren? Is het bekend dat vandaag, de dag dat de Kamer het volgende uitbreidingsvoorstel heeft ontvangen, er 23.066 positieve tests zijn? Waar wordt op gebaseerd dat het coronatoegangsbewijs en alle uitbreidingen ervan het aantal besmettingen doet dalen? Waarom wordt niet gezien dat ze juist explosief gestegen zijn tot een niveau dat de GGD het niet meer aankan?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering zich voldoende realiseert dat mensen die gevaccineerd zijn en een coronatoegangsbewijs hebben, zich veilig wanen, mede gevoed door het regeringsbeleid zoals «veilig ontmoeten» en «veilig winkelen». Genoemde leden vragen voorts of de regering zich voldoende realiseert dat door deze uitbreiding van het coronatoegangsbewijs geen afstand en dergelijke meer wordt gehouden in het mbo en ho, terwijl gevaccineerden nog altijd besmet kunnen raken met het SARS-CoV-2 virus, dit kunnen doorgeven en covid kunnen krijgen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de AMvB enkele uitzonderingen op de inzet van het coronatoegangsbewijs zullen worden opgenomen. Daarbij geeft de regering aan dat het praktijkonderwijs «in beginsel» ook uitgezonderd is, mits een passend beschermingsniveau kan worden bereikt. In de concept AMvB staat aangegeven dat bij ministeriële regeling nader zal worden bekeken in welke gevallen het in het praktijkonderwijs wel en wanneer het juist niet zonder coronatoegangsbewijs werkbaar is. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering dit nader kan toelichten. Is er meer te zeggen over de omstandigheden waaronder volgens de regering een verplicht coronatoegangsbewijs in het praktijkonderwijs niet ingevoerd zal hoeven te worden? Wat wordt in dit kader bedoeld met een «passend beschermingsniveau»?

Daarnaast wordt gemeld dat er ook een uitzondering is voor het begeleiden van kwetsbare studenten. Kan de regering bevestigen dat het aan scholen is om te bepalen welke studenten kwetsbaar zijn, zo vragen deze leden.

In hoeverre is de regering bereid om het coronatoegangsbewijs wellicht alleen in te zetten op scholen die in brandhaarden liggen, dus een regionale toepassing?

De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens of de regering kan toezeggen dat invoering van de coronatoegangsbewijs-plicht of sluiting van mbo- en ho-instellingen alleen onder hele bijzondere omstandigheden zal gebeuren en alleen als een allerlaatste mogelijkheid, niet alleen omdat de kwaliteit van het onderwijs eronder leidt bij digitaal onderwijs, maar ook vanwege het welzijn van de studenten. Het 128e OMT-advies18 stelt immers duidelijk dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat jongeren steeds meer schade ondervinden bij het niet normaal kunnen volgen van onderwijs.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het welzijn van studenten wordt meegewogen bij een beslissing om het coronatoegangsbewijs verplicht in te voeren of bij de sluiting van onderwijsinstellingen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering in de toelichting stelt dat het coronatoegangsbewijs in het onderwijs het uiterste middel moet zijn, als bijvoorbeeld het instellen van een maximale groepsgrootte en het zich houden aan de basismaatregelen niet meer helpen. Tegelijkertijd lezen genoemde leden dat het coronatoegangsbewijs ervoor kan zorgen dat de anderhalve meter losgelaten kan worden. Deze leden vinden dit een heel vreemde uitspraak, omdat de anderhalve meter tot de kern van de basismaatregelen behoort. Kan de regering dit nader toelichten? Is het dus zo dat ook met een coronatoegangsbewijs de anderhalve meter aangehouden moet worden? Als dat niet zo is, in welk opzicht is dan de coronatoegangsbewijs-plicht een uiterst middel?

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij denkt dat de coronatoegangsbewijs-plicht op campussen zal werken. Met soms tientallen gebouwen en vele ingangen zouden leraren niet meer aan lesgeven toekomen als er bij elke ingang door hen controles gedaan moeten worden. Wat wordt de oplossing hiervoor, zo vragen deze leden. Komt er extra budget voor het aantrekken van personeel om de coronatoegangsbewijs-plicht te controleren? Zo nee, hoe stelt de regering dan voor dat er gehandhaafd wordt?

De leden van de SP-fractie lezen voorts in de met dit wetsvoorstel samenhangende AMvB dat de regering in de coronatoegangsbewijs-plicht wil kunnen differentiëren tussen mbo en ho. Kan de regering toelichten in welke situatie deze differentiatie noodzakelijk of geoorloofd is? Zijn besmettingscijfers op opleidings- en schoolniveau bekend zodat daarop gestuurd kan worden? Daarnaast lezen de leden van de SP-fractie dat gedifferentieerd kan worden op leeftijd. Kan de regering ook in deze situatie uitleggen waarom deze differentiatie noodzakelijk is? Daarnaast vragen deze leden hoe dit er in de praktijk uit komt te zien op scholen waar studenten van verschillende leeftijden door elkaar heen lopen? Ook moet tevens gedifferentieerd kunnen worden op niet coronatoegangsbewijs-plichtige activiteiten, zoals het examen doen, zo lezen deze leden. Ook dat zijn echter studenten die tussen de andere studenten lopen. Hoe moeten scholen dat praktisch gaan uitwerken, zo vragen zij de regering. Tenslotte vragen deze leden wat het nut van de coronatoegangsbewijs-plicht is als er allerlei differentiatie moet plaatsvinden waardoor studenten zonder coronatoegangsbewijs alsnog veel in contact komen met studenten die wel een coronatoegangsbewijs hebben. Deze leden krijgen ook hierop graag een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie lezen vervolgens in de met dit wetsvoorstel samenhangende AMvB dat voor studenten die niet kunnen of willen voldoen aan de coronatoegangsbewijs-plicht alternatief onderwijs moet plaatsvinden. De regering stelt daarbij dat alternatief onderwijs ook fysiek kan plaatsvinden. Wat bedoelt de regering hier precies, want als het alternatieve onderwijs zonder coronatoegangsbewijs-plicht in fysieke vorm kan plaatsvinden, dan kan dat toch gewoon het reguliere onderwijs zijn?

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten door wie het alternatieve onderwijs geregeld moet worden, aangezien de aangestelde docenten al bezig zijn met het geven van regulier onderwijs. Moeten scholen extra docenten aantrekken om alternatief onderwijs aan te bieden? Of verwacht de regering dat docenten met slechts een zeer korte voorbereidingstijd ineens twee verschillende vormen van onderwijs tegelijkertijd kunnen aanbieden? Wat denkt de regering dat een dergelijke werksituatie doet voor het draagvlak en de uitvoerbaarheid van de coronatoegangsbewijs-plicht?

De leden van de SP-fractie constateren voorts dat in situaties waarbij het testen voor toegang te ver weg is voor studenten, er een testvoorziening op het terrein van de school kan komen. Nu wordt vaak aangehouden dat mensen maximaal 30 minuten van een testvoorziening af mogen wonen, maar dat is reistijd met een auto. Studenten fietsen of gaan met het openbaar vervoer (ov). Heeft de regering een beeld van onderwijsinstellingen in Nederland die straks de coronatoegangsbewijs-plicht in zouden moeten voeren op meer dan 7,5 kilometer fietsafstand of 30 minuten ov-reisafstand verwijderd zijn van een testvoorziening? Zo ja, hoeveel extra – commerciële – testvoorzieningen moeten straks op onderwijsinstellingen worden ingericht? Zo nee, waarom niet en wanneer weet de regering dit wel?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering ervoor kiest om het coronatoegangsbewijs verplicht in te gaan zetten en de keuze niet bij de onderwijsinstelling te leggen. Ook in het wetsvoorstel inzake de verbreding van coronatoegangsbewijzen op de arbeidsplaats,19 wordt gekozen voor een verplichte inzet van het coronatoegangsbewijs en geldt ook het instemmingsrecht niet. In dat wetsvoorstel wordt echter de ruimte aan bedrijven buiten de niet-verplichte sectoren gelaten om in plaats van een coronatoegangsbewijs alternatieve maatregelen te nemen die een gelijk beschermingsniveau als een coronatoegangsbewijs kunnen bieden. Wordt aan onderwijsinstellingen deze ruimte ook geboden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet, temeer daar ook de regering inziet dat onderwijs een essentiële voorziening betreft?

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op het in de toelichting vermelde criterium dat de inzet van het coronatoegangsbewijs alleen toegestaan is als laatste middel om fysiek onderwijs zoveel mogelijk door te kunnen laten gaan, mede tegen de achtergrond van de opmerking dat sprake dient te zijn van een zwaarwegende epidemiologische onderbouwing. Kan de regering bevestigen dat het uitgangspunt voor de beoordeling is dat het onderwijs, waar mogelijk zelfs een specifieke instelling, zelf een aanmerkelijke bron van besmetting vormt en dat het openhouden van deze instelling(en) niet langer verantwoord is? Deze benadering verschilt van de aanpak om het onderwijs te beperken, omdat het mogelijk enige bijdrage kan leveren in een breder maatregelenpakket, terwijl het onderwijs daarbij zelf geen risicosector vormt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering behoefte heeft aan centrale sturing en dat daarom het instemmingsrecht van de medezeggenschap moet worden geschrapt. Deze leden hebben in de toelichting echter geen onderbouwing kunnen vinden van de vraag waarom de huidige systematiek op dit moment niet meer toepasbaar zou zijn, in het licht van de epidemiologische omstandigheden. Deze leden wijzen erop dat het OMT inzake de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs aangeeft dat de omstandigheden en de doelgroep wezenlijk verschil maken, bijvoorbeeld een groep senioren of een groep studenten. Ook vragen zij aandacht voor de signalen van instellingen in het hoger onderwijs dat de vaccinatiegraad erg hoog lijkt te zijn. Waarom is het tegen de achtergrond van deze gegevens geen optie om juist maatwerk te leveren en bijvoorbeeld alleen het coronatoegangsbewijs in te zetten indien blijkt dat bij specifieke instellingen sprake is van veel besmettingen?

De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor de tegenstrijdigheid die het College voor de Rechten van de Mens20 signaleert, namelijk dat de regering enerzijds de beleidsruimte wil weghalen bij instellingen door het instemmingsrecht te schrappen, maar anderzijds de problemen die door verplichte invoering ontstaan graag aan de instellingen overlaat. Het klinkt op zich mooi als instellingen in de uitvoering veel ruimte krijgen, maar dat ligt anders wanneer zij in feite met een onuitvoerbare operatie opgezadeld worden. Deze leden vragen de regering allereerst in te gaan op de kritiek over de uitvoerbaarheid bij zoveel personen, zoveel locaties en zoveel verplaatsingen waarmee instellingen dagelijks te maken hebben. Bovendien vragen zij waarom het instemmingsrecht niet juist nuttig kan zijn om ervoor te zorgen dat instellingen het coronatoegangsbewijs alleen inzetten indien zij zelf de indruk hebben dat het uitvoerbaar zal zijn.

Het blijft voor de leden van de SGP-fractie schimmig welke voorwaarden de regering stelt bij de beschikbaarheid van testen voor studenten. In de toelichting valt de norm van dertig minuten reistijd. In de praktijk blijkt het voor te komen dat studenten twintig kilometer moeten fietsen om een test te krijgen. Zulke situatie zijn volgens deze leden niet toelaatbaar om te kunnen spreken van toegankelijke testvoorzieningen. Waarom stelt de regering niet klip en klaar de norm dat testen bij een locatie van de instelling mogelijk moet zijn en dat zij de instellingen ondersteunt om dat te realiseren?

De leden van de DENK-fractie vragen of de regering de mening deelt dat het principieel niet kan om studenten de toegang tot onderwijs te weigeren op grond van hun vaccinatiestatus, zoals de Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) ook betogen. Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening van de VSNU dat het recht op onderwijs te belangrijk is om de toegankelijkheid door middel van een QR-code voor studenten te beperken? Zo nee, waarom niet? Deze leden merken op dat volgens de VSNU een coronatoegangsbewijs in het onderwijs praktisch onhaalbaar is, omdat ze niet elke dag 340.000 studenten (op universiteiten) kunnen controleren. Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de DENK-fractie merken voorts op dat volgens de VSNU het niet mogelijk is om ongevaccineerde of niet-geteste studenten apart volwaardig onderwijs te geven, omdat daarvoor docenten, die al overwerkt zijn, twee soorten colleges moeten voorbereiden (online en fysiek). Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de DENK-fractie merken op dat uit het OMT-advies blijkt dat coronatoegangsbewijzen alleen effectief zouden zijn als ze op een juiste manier worden gecontroleerd en gehandhaafd. Voorts merken deze leden op dat hogescholen en universiteiten aangeven dat als de regering ervoor kiest om coronatoegangsbewijzen in te stellen, dit zal leiden tot grote uitvoeringsproblemen. Deelt de regering hierdoor de mening dat een coronatoegangsbewijs in het mbo of het hoger onderwijs niet het beoogde doel zal behalen? Zo nee, waarom niet?

Welk evenredig en volwaardig alternatief kan volgens de regering worden geboden aan studenten die geen coronatoegangsbewijs hebben, gezien het recht op onderwijs?

De leden van de DENK-fractie merken tevens op dat de rector magnificus van de Erasmus Universiteit in Rotterdam van mening is dat het coronatoegangsbewijs voor een essentiële voorziening als het onderwijs «niet proportioneel» is. Wat is de reactie van de regering hierop?

In hoeverre wordt het studentenwelzijn afgewogen tegen de risico’s van besmettingen onder studenten?

De leden van de DENK-fractie merken op dat de voorzitter van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) over de inzet van coronatoegangsbewijzen in het hoger onderwijs stelt dat dit een «fata morgana» is, gezien de praktische problemen die zullen volgen na de inzet van het coronatoegangsbewijs. Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de DENK-fractie merken voorts op dat uit «de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs», van het Trimbos-Instituut, het RIVM en GGD GHOR Nederland, blijkt dat de helft van alle studenten psychische klachten heeft door lockdowns en prestatiedruk. Deelt de regering de mening dat met het mogelijk invoeren van een coronatoegangsbewijs bij het mbo en het ho deze uitkomsten niet verbeterd zullen worden, maar juist zullen verergeren? Zo nee, waarom niet? Hoe zal de uitzondering voor kwetsbare jongeren in de praktijk worden uitgevoerd?

De leden van de DENK-fractie merken op dat de voorzitter van de MBO Raad, namens een groot aantal belangenorganisaties in het onderwijs, het volgende stelt:

«De grootste groep studenten in het mbo is tussen de 16 en 23 jaar. Het MBO heeft in totaal 500.000 studenten, waarvan 80% (400.000 studenten) geen startkwalificatie heeft. Van deze 400.000 studenten zijn 66.000 studenten onder de 18 jaar en dus nog kwalificatieplichtig. Voor de in totaal 100.000 jongeren in het mbo onder de 18 jaar weegt het verdragsrechtelijke recht op onderwijs via art. 28 van het Internationaal Verdrag Rechten van het kind21 even zwaar als voor leerlingen in het funderend onderwijs. De lat om voor deze jongeren de toegankelijkheid voor het onderwijs te mogen belemmeren ligt niet alleen maatschappelijk maar ook juridisch – terecht – hoog.»

Kan de regering specifiek ingaan op het verdragsrechtelijke recht op onderwijs via art. 28 van het Internationaal Verdrag Rechten van het kind in relatie tot het coronatoegangsbewijs in het mbo en de invloed daarvan op kwalificatieplichtige studenten?

De leden van de DENK-fractie merken op dat de voorzitter van de MBO Raad, namens een groot aantal belangenorganisaties in het onderwijs, verwacht dat leerplichtige/kwalificatieplichtige studenten massaal af dreigen te haken en uit beeld dreigen te verdwijnen als gevolg van de mogelijke invoering van het coronatoegangsbewijs in het mbo. Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de DENK-fractie merken tenslotte op dat de voorzitter van de MBO Raad, namens een groot aantal belangenorganisaties in het onderwijs, wijst op grote uitvoeringsproblemen en lange wachtrijen en wachttijden voor de deur van onderwijsinstellingen bij mogelijke invoering van het coronatoegangsbewijs in het mbo. Wat is de reactie van de regering hierop?

Het lid van de BBB-fractie vindt het essentieel dat het instellingsbestuur en de medezeggenschap inspraak hebben in het gebruik van coronatoegangsbewijzen op hun instelling. Enerzijds omdat draagvlak voor zulke drastische maatregelen noodzakelijk is, anderzijds omdat er in de instelling zelf het beste besloten kan worden hoe de coronatoegangsbewijzen ingezet gaan worden.

Het feit dat instellingen verplicht worden om coronatoegangsbewijzen te vragen en niet meer zelf kunnen bepalen voor welke delen van het onderwijs dat wenselijk is, vindt het lid van de BBB-fractie onjuist en zeer onwenselijk. Dit lid wil dat de mogelijkheid om onderwijs aan te bieden op anderhalve meter afstand blijft bestaan én dat het instellingbestuur, met instemming van de medezeggenschap, besluit welk instrument wanneer wordt ingezet.

4. Noodzaak en epidemiologische overwegingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat aangezien het onderwijs een essentiële voorziening is, er een zwaarwegende epidemiologische onderbouwing dient te zijn, waarom de inzet van coronatoegangsbewijzen in het mbo en ho op dat moment noodzakelijk is. Wat betekent «zwaarwegend» in dit geval?

De leden van de VVD-fractie geven aan dat in het 128e OMT-advies22 van 1 november 2021 is opgenomen:

«Wat betreft het onderwijs adviseert het OMT het primair en voortgezet onderwijs als nu te continueren. Ten aanzien van het middelbaarberoepsonderwijs en hoger onderwijs (mbo, hbo, en universiteit) adviseert het OMT de invoering van het coronatoegangsbewijs om transmissie van SARS-CoV-2 te verminderen. Echter, invoering van het coronatoegangsbewijs in het onderwijs kan voor een deel van de studenten betekenen dat zij zich dagelijks moeten laten testen om deel te nemen aan fysiek onderwijs. Dit zal mogelijk niet haalbaar blijken. Een alternatief hiervoor kan zijn dat studenten (zonder coronatoegangsbewijs) zich tweemaal per week verplicht laten testen, dan wel gebruik maken van zelftesten onder directe supervisie.»

De leden van de VVD-fractie vragen waarom naar aanleiding van het 128e OMT-advies niet is besloten om het coronatoegangsbewijs in te zetten. Deze leden vragen wat de opvatting van de regering is betreffende de frequentie van testen en om welke testen het dan gaat (PCR-, antigeen-sneltest, zelftesten onder directe supervisie), ook mede in het licht van het 128e OMT-advies. Moeten studenten zich dagelijks of bijvoorbeeld tweemaal per week verplicht laten testen als ze niet gecontroleerd zijn?

Kan uitgelegd worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie, waarom in het 128e OMT-advies het bovenstaande wordt geadviseerd, terwijl in het 129e OMT-advies23 aanvullende maatregelen in het onderwijs worden ontraden door het OMT?

De leden van de VVD-fractie lezen voorts in de AMvB dat aan het testen geen kosten verbonden zijn voor de student. Genoemde leden nemen aan dat dit ook geldt voor de onderwijsinstelling? Deze leden vinden het ook goed dat de onderwijsinstelling niet verantwoordelijk is voor de testmogelijkheid, maar dat de Minister van VWS eindverantwoordelijk is. Wat betekent die eindverantwoordelijkheid precies? Deze leden lezen dat het testen plaats zal vinden via de Stichting Open Nederland (SON). Hoe wordt voorkomen dat op locaties geen of onvoldoende testcapaciteit tijdig beschikbaar is? Zeker in dunner bevolkte gebieden is de afgelopen tijd regelmatig gebleken dat testlocaties voor testen voor toegang ook weer verdwenen, bijvoorbeeld op de Waddeneilanden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de AMvB tevens regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderwijsinstelling zorg draagt voor een toegankelijke testvoorziening waar de student zich kan laten testen op besmetting met het SARS-CoV-2 virus. Op welke manier wordt hierbij ook gebruik gemaakt van de geleerde lessen in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld de proef met de sneltest-straat van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool? Is het mogelijk om dergelijke initiatieven hierbij ook te betrekken en deze over meerdere regio’s en onderwijsinstellingen te verspreiden?

De leden van de D66-fractie lezen in de toelichting dat de regering, indien de epidemiologische situatie daartoe noopt, op zo kort mogelijke termijn wil kunnen besluiten tot daadwerkelijke inzet van het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho. Als de nieuwste maatregelen de besmettingen omlaag brengen, is het dan nog noodzakelijk om het coronatoegangsbewijs in te zetten? Ook vragen deze leden wat de regering bedoelt met «een sociaalmaatschappelijk en economische reflectie», waarin de regering gevraagd zal worden wanneer zij overweegt het coronatoegangsbewijs in te voeren.

De leden van de D66-fractie lezen in het advies naar aanleiding van het 131ste OMT24 dat het OMT geen algemene schoolsluiting adviseert terwijl er in het funderend onderwijs veel besmettingen optreden die tot doorgifte van de infectie aan de ouders kunnen leiden. Het OMT adviseert onder meer om geassisteerd en onder toezicht leerlingen tweemaal per week te laten testen met een antigeensneltest of een zelftest. Genoemde leden vragen de regering of zij dit testregime met betere naleving en instructies ook als een alternatieve modaliteit ziet voordat wordt gegrepen naar het middel van het coronatoegangsbewijs.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering meent dat met het instemmingsrecht een implementatietijd van minimaal drie weken nodig is, voordat de maatregel daadwerkelijk ingevoerd kan worden. Zij vragen de regering of onderwijsinstellingen op basis van de huidige wetgeving ook de ruimte hebben om nu al instemming van de medezeggenschap te vragen voor het beleid dat gevoerd wordt, mocht het gebruik van het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho verplicht worden gesteld. Is de regering voornemens om een concept ministeriële regeling op te stellen, zodat onderwijsinstellingen zich nu al kunnen voorbereiden op de eventuele inzet van het coronatoegangsbewijs?

De leden van de CDA-fractie lezen dat als wordt overwogen om het coronatoegangsbewijs in te zetten in het mbo en ho, alleen mbo of ho, hierover onder meer eerst een actueel advies van het OMT en een sociaalmaatschappelijk en economische reflectie gevraagd zal worden. De leden van de CDA-fractie vragen welke organisaties hierbij de sociaalmaatschappelijk en economische reflectie zullen geven. Zijn dat minimaal de MBO Raad, de HBO Raad en de VSNU?

Kijkt de regering bij de inzet van het coronatoegangsbewijs ook nog naar alternatieve mogelijkheden zoals het spreiden van college- en lesuren, grotere inzet van mondkapjes et cetera?

De leden van de SP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel door de regering is ingediend vanwege de verslechterende epidemiologische situatie. Daarbij stelt zij dat de verplichting voor een coronatoegangsbewijs in het onderwijs pas gaat gelden wanneer het plaatsvinden van fysiek onderwijs in gevaar komt. Kan de regering toelichten wanneer dit volgens haar precies is? Hoeveel besmettingen per week moeten er dan zijn? Hoeveel ziekenhuisopnames en bezette ic-bedden moeten er dan zijn?

De leden van de SP-fractie vragen voorts of het coronatoegangsbewijs in het onderwijs bij de huidige epidemiologische situatie – ruim 150.000 gemelde besmettingen in één week, ruim 2.500 covid-patiënten in het ziekenhuis, waarvan bijna 500 op de ic – een instrument is dat ingezet moet worden. Kan de regering dit uitgebreid en onderbouwd toelichten als zij van mening is dat dit inderdaad een juist instrument voor deze fase van de uitbraak is. Als zij van mening is dat dit niet het juiste instrument is voor de huidige fase, kan zij dan toelichten wanneer het instrument dan wel ingezet zou moeten worden, en kan zij daar dan bij toelichten waarom de Tweede Kamer is gevraagd om dit wetsvoorstel met grote spoed te behandelen?

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat de belangrijkste reden om het instemmingsrecht van de medezeggenschapsorganen te schrappen de wens van de regering lijkt te zijn om snel in te kunnen grijpen. De procedures via de medezeggenschapsorganen duren namelijk wel drie weken. Genoemde leden vragen of het dan niet beter is om, binnen dit specifieke geval, de procedure met de medezeggenschapsorganen te versnellen. Daarnaast vragen deze leden ook waar de termijn van drie weken op is gebaseerd en in welke van de verschillende medezeggenschapswetten deze termijn staat omschreven.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het 130steOMT-advies25 dat het coronatoegangsbewijs een middel is om risico’s te beperken bij de opening van sectoren, en géén maatregel om virusverspreiding te voorkomen en een epidemie te bestrijden, zoals de basisregels en collectieve maatregelen dat wel zijn. In de toelichting schrijft de regering dat er een zwaarwegende epidemiologische onderbouwing nodig dient te zijn waarom inzet van het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho noodzakelijk is. De inzet van het coronatoegangsbewijs moet als doel hebben, zo schrijft de regering, om stijging van het aantal besmettingen, instroom en bezetting een halt toe te roepen. Tevens zou de inzet van het coronatoegangsbewijs een gunstig effect hebben op de transmissie van het SARS-CoV-2 virus. Uit het 130ste OMT-advies blijkt dat het toeroepen van een halt en het gunstige effect op de transmissie van het SARS-CoV-2 virus dus niet het gevolg te zijn van de inzet van het coronatoegangsbewijs. Dat doet de vraag rijzen hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt nu de regering opmerkt dat het noodzakelijk is om met spoed het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho in te kunnen voeren bij snel verslechterende epidemiologische omstandigheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nog eens precies te formuleren op welke basis besloten wordt tot invoering van het coronatoegangsbewijs in het mbo en ho en met welke doelen.

De leden van de JA21-fractie lezen dat het schrappen van het instemmingsrecht als achtergrond de wens van de regering heeft om snel te kunnen acteren op epidemiologische omstandigheden. Deze leden vragen twee dingen. De eerste vraag is waarom de regering een doelgroep, die niet als kwetsbaar aangemerkt is voor het SARS-CoV-2 virus, zou willen belasten met een coronatoegangsbewijs dat hooguit indirect een dempend effect op de uiteindelijke bezetting van de ic’s zou hebben, en dat in geen enkel opzicht wetenschappelijk met enige mate van aannemelijkheid onderbouwd is. De tweede vraag is hoe het snel acteren zich verhoudt tot epidemiologische omstandigheden, waarvan de signaalwaarden en contextfactoren waarop de regering stuurt, per definitie betekenen dat maatregelen enkele weken na-ijlen ten opzichte van de maatregelen. Samengevat, de regering weet dat met het coronatoegangsbewijs het paard achter de wagen wordt gespannen, dat ook nog eens voor een doelgroep die zelf niet als kwetsbaar wordt aangemerkt en waarvan het beoogde effect meer een wensen is dan een daadwerkelijk weten.

De leden van de JA21-fractie vragen de regering in te gaan op door de AOb ingebrachte zienswijze dat er naast het coronatoegangsbewijs andere maatregelen denkbaar zijn die een stuk minder ingrijpend en omstreden zijn, die snel kunnen worden getroffen en die een bewezen bijdrage leveren aan een veilige werkomgeving.

De leden van de SGP-fractie hebben met stijgende spanning de weergave van de OMT-adviezen gelezen, vanaf nummer 126 tot en met nummer 129.26 Deze leden zouden graag een aanvulling van het verhaal zien vanuit het perspectief van OMT-advies nummer 130.27 Zij wijzen erop dat de lijn in de adviezen steeds duidelijker maakt dat de invoering van het coronatoegangsbewijs in de huidige omstandigheden niet voor de hand ligt en dat het de aandacht ook kan afleiden van de maatregelen die nu juist wel hard nodig zijn. Waarom is het meest recente advies geen aanleiding geweest om van verdere behandeling van dit wetsvoorstel en het besluit af te zien?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil ingaan op het verweer vanuit het hoger onderwijs dat het invoeren van het coronatoegangsbewijs niet voor de hand ligt omdat deze sector slechts relatief weinig besmettingen kent. Ook vragen deze leden of de regering zich ervoor inzet om een beeld te krijgen van het aantal besmettingen per instellingen, zodat meer ruimte voor maatwerk ontstaat. In hoeverre is het mogelijk om geanonimiseerd, bijvoorbeeld door inzet van een pseudoniem, een beter beeld te krijgen van de ontwikkelingen in het onderwijs?

De leden van de DENK-fractie merken op dat het aantal besmettingen in specifiek de setting mbo en ho volgens de regering niet bekend is. Hoe kan de regering zonder deze cijfers beoordelen of invoering van het coronatoegangsbewijs in het mbo of het ho noodzakelijk, proportioneel en subsidiair is, alsmede of de invoering zal bijdragen aan preventie van besmettingen?

Deelt de regering de mening dat het zonder beschikbare cijfers over de besmettingen in het mbo en het ho onmogelijk is om te beargumenteren waarom inbreuk gemaakt zou moeten worden op het recht op onderwijs door middel van een coronatoegangsbewijs? Zo nee, waarom niet?

Deelt de regering de opvatting van de leden van de DENK-fractie dat het zonder cijfers over de besmettingen in het mbo en het ho onmogelijk is om te beargumenteren waarom inbreuk gemaakt zou moeten worden op het recht op de persoonlijke levenssfeer door middel van een coronatoegangsbewijs? Zo nee, waarom niet?

Deelt de regering voorts de opvatting van genoemde leden dat het zonder cijfers over de besmettingen in het mbo en het ho onmogelijk is om te beargumenteren waarom inbreuk gemaakt zou moeten worden op de persoonlijke levenssfeer door middel van een coronatoegangsbewijs? Zo nee, waarom niet?

Deelt de regering de opvatting van deze leden, dat als een maatregel niet bewezen effectief is, deze niet proportioneel kan zijn in het licht van de inbreuken op rechten en vrijheden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de DENK-fractie merken voorts op dat uit de meest recente cijfers van het RIVM blijkt dat het hogere onderwijspersoneel een positieve testgraad van 14,4% had en een positieve testgraad van 8,4% in de weken sinds 2 augustus 2021. Deelt de regering de constatering dat dit de laagste positieve testgraad is van alle beroepsgroepen en dat dit dus een indicatie is dat de besmettingsgraad in het hoger onderwijs relatief laag is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht de regering de invoering van een coronatoegangsbewijs in het ho dan mogelijk toch proportioneel?

De leden van de DENK-fractie merken tevens op dat de regering aangeeft dat het coronatoegangsbewijs in het mbo en het ho een passend instrument is om het aantal besmettingen een halt toe te roepen. Hoe valt dit te rijmen met het OMT-advies, waarin wordt aangegeven dat een coronatoegangsbewijs geen maatregel is om virusverspreiding te voorkomen?

Klopt het dat uit een steekproef is gebleken dat 90% van de studenten aan het ho is gevaccineerd? Zo ja, maakt een dermate hoge vaccinatiegraad de inzet van een coronatoegangsbewijs niet overbodig?

De leden van de DENK-fractie merken op dat het OMT aangeeft dat het effect van het coronatoegangsbewijs op besmettingen en ziekenhuisopnames sterk afhankelijk is van de setting, onder andere de leeftijd van de bezoekers waar het coronatoegangsbewijs wordt ingevoerd. Deelt de regering daarom de opvatting van deze leden dat invoering van een coronatoegangsbewijs in omstandigheden waar vrijwel alleen zeer jonge mensen komen die nauwelijks opgenomen worden in het ziekenhuis, disproportioneel is? Zo nee, waarom niet?

De leden van de DENK-fractie merken op dat de regering aangeeft dat door coronatoegangsbewijzen verplicht in te zetten het onderwijs in het mbo en het ho op een veilige manier open kan blijven. Wat bedoelt de regering met „veilig», mede in het licht van het feit dat gevaccineerden ook kunnen bijdragen aan transmissie van het SARS-CoV-2 virus naar ongevaccineerden en dat inmiddels de helft van de mensen die positief getest zijn, bestaat uit gevaccineerden?

De leden van de DENK-fractie lezen voorts dat de regering aangeeft dat vanwege het essentiële karakter van het onderwijs een zwaardere toets wordt gehanteerd. Kan de regering nauwgezet uiteenzetten op grond van welke (objectieve) criteria deze zware toets wordt uitgevoerd en waaruit blijkt dat deze toets zwaarder is dan bij de invoering van andere maatregelen?

Kan de regering uitleggen waarom bij de invoering van het coronatoegangsbewijs op de werkplek is gekozen voor vrijblijvendheid en instemming, en bij het coronatoegangsbewijs in het mbo en het hbo niet? Waarom speelt vertraging in de besluitvorming bij de mogelijke invoering van een coronatoegangsbewijs op de werkvloer geen rol?

Wat zijn de verwachtingen qua veranderingen in de hoeveelheid besmettingen of ziekenhuisopnames als het coronatoegangsbewijs doorgevoerd wordt in het mbo of het ho?

De leden van de DENK-fractie lezen tenslotte in de toelichting dat raadpleging van de medezeggenschapsorganen van de onderwijsinstellingen ten minste drie weken duurt. Waar is deze termijn op gebaseerd?

5. Overleg medezeggenschap

De leden van de VVD-fractie lezen dat hoewel het instemmingsrecht van de medezeggenschap wordt geschrapt, de regering het nog wel belangrijk vindt om binnen de instelling in gesprek te gaan over een toegankelijke testvoorziening, het alternatieve onderwijs aan studenten zonder coronatoegangsbewijs, de toegangscontrole en de uitzonderingsgevallen voor wat betreft het tonen van het coronatoegangsbewijs. Wat is precies de opvatting van de regering hierover?

De leden van de CDA-fractie lezen dat instellingen met de medezeggenschap in gesprek zullen gaan hoe invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten, betrekking hebbend op een toegankelijke testvoorziening en het alternatieve onderwijs aan studenten zonder coronatoegangsbewijs. De leden van de CDA-fractie vragen hoe onderwijsinstellingen ondersteund zullen worden bij het invulling geven van die wettelijke zorgplichten.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het doel van de wetswijziging, namelijk enerzijds het bieden van een grond voor een AMvB en anderzijds het schrappen van artikel 58ra, vierde lid, van de Wpg waarmee de medezeggenschapsorganen bij de onderwijsinstellingen geen rol meer hebben bij de inzet van het coronatoegangsbewijs. Deze leden begrijpen dat wanneer het coronatoegangsbewijs van bovenaf verplichtend opgelegd wordt aan de onderwijsbestuurders, deze bestuurders klem komen te zitten als de medezeggenschapsorganen tegen de verplichting in zouden oordelen over het coronatoegangsbewijs. Tegelijkertijd begrijpen deze leden niet waarom dan enkel gekozen wordt voor het schrappen van artikel 58ra, vierde lid en niet voor de invoering van een bepaling waarin de aangelegenheden waarover de medezeggenschapsraad adviesrecht heeft, uitgebreid wordt. Deze leden vragen de regering of deze optie overwogen is en waarom hier niet voor gekozen is. Indien de regering deze optie niet overwogen heeft vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering om een reflectie op een uitbreiding van het adviesrecht van de medezeggenschapsraad.

De leden van de JA21-fractie lezen in de toelichting dat pas op het moment dat duidelijk is hoe en onder welke voorwaarden het coronatoegangsbewijs daadwerkelijk zal worden ingezet, de rol van de medezeggenschap nader kan worden toegelicht ten aanzien van keuzes op instellingsniveau. Deze leden vinden het te gemakkelijk om te verwijzen naar het moment van daadwerkelijke invoering van het coronatoegangsbewijs, mocht het onverhoopt ooit zover komen, als geschikt moment om tegen die tijd nog eens te gaan nadenken over de invulling van de medezeggenschap. De leden van de JA21-fractie vragen de regering daarom bij deze fundamentele inperking van medezeggenschap in hetzelfde, onderhavige wetsvoorstel te regelen hoe medezeggenschap op alternatieve wijze wordt ingevuld. Zo kan de Kamer die een streep haalt door het instemmingsrecht ervoor zorgen dat de invulling van medezeggenschap ten aanzien van de invoering van het coronatoegangsbewijs meer behelst dan een sluitpost in de besluitvorming. Deze leden benadrukken dit mede in het licht van het aanhoudende belang van de checks and balances binnen een instelling, een belang waarop de Afdeling Advisering van de Raad van State heeft gewezen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering erg vaag blijft over de wijze waarop en de zaken waarover de medezeggenschapsraad mee kan spreken. Voor het bieden van duidelijkheid wordt verwezen naar het moment waarop het besluit al gevallen is. Waarom kan de regering niet vooraf duidelijkheid verschaffen, bijvoorbeeld over de vraag op welke wijze de uitvoering van het besluit om een coronatoegangsbewijs toe te passen ter sprake dient te komen?

6. Grondrechten

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat een grondige afweging van de grondrechten wordt gemaakt. Duidelijk is ook dat een aantal grondrechten kan botsen. Het niet treffen van maatregelen kan ook een beperking van grondrechten en vrijheden betekenen. Deze afweging wordt gemaakt in het voorliggende wetsvoorstel en in de ontwerp AMvB. In hoeverre wordt dit ook nog een keer gecontroleerd bij de ministeriële regeling in relatie tot nut, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het mogelijk verplichte gebruik van een coronatoegangsbewijs in het mbo zich verhoudt tot de wettelijke kwalificatieplicht die tot 18 jaar geldt. Hoe wordt omgegaan met de mogelijke botsing van deze plicht om onderwijs te volgen ten opzichte van de verplichting een coronatoegangsbewijs te gebruiken om dat onderwijs te kunnen volgen? Kan het zijn dat een jongere of de ouders beboet zullen worden als de jongere weigert om een coronatoegangsbewijs te gebruiken? Kan de regering in het algemeen aangeven wat haar opvatting is over de vraag of de toegang tot (fysiek) onderwijs beperkt mag worden voor studenten die nog kwalificatie plichtig zijn? Zo ja, wat zijn hiervoor de minimale randvoorwaarden?

Indien het wel wettelijk mogelijk is om kwalificatieplichtige studenten de toegang tot (fysiek) onderwijs te ontzeggen omdat zij geen coronatoegangsbewijs kunnen laten zien, kan dan aangegeven worden hoe het voor hen zo gemakkelijk mogelijk gemaakt kan worden om alsnog onderwijs te kunnen blijven volgen? Is de onderwijsinstelling gehouden, als fysiek bijwonen niet kan vanwege het niet kunnen tonen van een coronatoegangsbewijs, digitaal onderwijs te verzorgen voor studenten die het onderwijs niet fysiek kunnen bijwonen?

In de concept AMvB worden ook een aantal uitzonderingen genoemd waarvoor het coronatoegangsbewijs niet zou gelden, zoals voor praktijkstudenten, kwetsbare studenten et cetera. De leden van de CDA-fractie vragen of het een optie is om kwalificatieplichtige studenten ook onder deze uitzonderingen te scharen.

De leden van de CDA-fractie vragen of, en zo ja, hoe de regering er zorg voor gaat dragen dat het coronatoegangsbewijs in het mbo en hoger onderwijs gratis, snel en gemakkelijk verkrijgbaar is, het liefst op de onderwijslocatie zelf, zoals het College voor de Rechten van de Mens adviseert.

Het College voor de Rechten van de Mens adviseert daarnaast dat de toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten met een beperking of chronische ziekte gewaarborgd moet zijn. Dit geldt zowel voor studenten die maatwerk nodig hebben in een fysieke onderwijssetting als voor studenten voor wie digitaal onderwijs juist een geschikt en passend alternatief kan zijn. Daarnaast moeten studenten met een beperking betrokken worden bij het maken van wetsvoorstellen en beleid hierover. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de toegankelijkheid voor deze groep studenten gewaarborgd wordt en hoe deze groep betrokken wordt bij de beleidsvorming.

De leden van de CDA-fractie vragen of, en zo ja, hoe ook voor kwetsbare leerlingen en studenten de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd zal worden.

Deze leden vragen ten slotte of de regering kan aangeven onder welke omstandigheden een verplicht coronatoegangsbewijs in het mbo en ho weer afgeschaft zal worden. Wordt bij het opstellen van de ministeriële regeling expliciet vastgelegd dat dit een tijdelijke maatregel is?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de toelichting dat volgens de regering het wetsvoorstel niet leidt tot een inbreuk op grondrechten. Indien de wetsvoorstellen over invoering en uitbreiding van het coronatoegangsbewijs in combinatie met 2G worden aangenomen, is onderwijs wel degelijk minder toegankelijk voor mensen zonder vaccinatie tegen het SARS-CoV-2 virus of een herstelbewijs. Zeker voor mensen die vanwege een medische reden niet gevaccineerd kunnen worden, voorzien deze leden hier een probleem. Kan worden gegarandeerd dat mbo en ho ook toegankelijk blijven voor mensen die niet kunnen worden gevaccineerd? Kan de regering dezelfde garantie afgeven voor mensen die niet gevaccineerd en niet getest kunnen worden?

Kan de regering reflecteren op het onderhavige wetsvoorstel in relatie tot het VN-verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (EcSoCu), waarin wordt gesteld dat niemand het recht op educatie kan worden ontzegd?28

Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de regering de toegang van internationale studenten tot het ho en mbo denkt te waarborgen. Nu kunnen gevaccineerde studenten van buiten de Europese Unie al vaak geen werkende QR-code krijgen. Kan de regering garanderen dat die problemen zijn opgelost voordat er mogelijk om een coronatoegangsbewijs wordt gevraagd in het ho en mbo?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de grondrechtentoets en de toetsing van de internationale verdragen nader te expliciteren. Zij vragen daarbij in het bijzonder naar de weging van de kern van het sociale grondrecht zoals opgenomen in artikel 13, tweede lid, sub c, van het EcSoCu-verdrag, namelijk dat het hoger onderwijs algemeen beschikbaar en toegankelijk moet zijn. Zij lezen die inspanningsverplichting in het licht van wat de regering eerder te berde bracht in samenhang met artikel, de centrale bepaling van het verdrag, die de aard en reikwijdte van de verplichtingen nader definieert en bepaalt. Artikel 2, eerste lid, van het verdrag luidt:

«Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als binnen het kader van de internationale hulp en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied, en met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen, ten einde met alle passende middelen, inzonderheid de invoering van wettelijke maatregelen, steeds nader tot een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen.»

In het licht van het bovenstaande vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe een coronatoegangsbewijs zich verhoudt tot voornoemd verdrag en op welke wijze hierover internationaal gerapporteerd wordt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de toelichtingen het recht op onderwijs en de vrijheid van onderwijs door elkaar worden gebruikt, terwijl het gaat om verschillende rechten en vrijheden. Het recht van studenten om zoveel als nodig fysiek onderwijs te ontvangen is niet minder wezenlijk dan de vrijheid van de onderwijsverstrekker om zoveel als nodig fysiek onderwijs te geven. Zij vragen de regering om de inbreuk op rechten en vrijheden duidelijker vanuit beide optieken te wegen.

De leden van de SGP-fractie zijn met het College voor de Rechten van de Mens van mening dat de regering te weinig zicht biedt op wat aan basiskwaliteit verwacht mag worden. In de toelichting dekt de regering zich zelfs al in met het oog op teleurstellende resultaten door te stellen dat studenten zonder coronatoegangsbewijs met een minder niveau genoegen moeten nemen. Bovendien volstaat de regering met op macroniveau uit te leggen welke verplichtingen instellingen hebben, terwijl bij een concrete maatregel als het coronatoegangsbewijs op grond van het recht op onderwijs ook op microniveau (van de student) duidelijk dient te zijn waar hij op kan rekenen. Daarbij valt het deze leden op dat de toelichting op cruciale onderdelen afwijkt van de voorstellen. Waarom wordt bijvoorbeeld niet klip en klaar geregeld dat het praktijkonderwijs, het meest kwetsbare onderdeel van de opleiding en het minst geschikt voor digitalisering, is uitgezonderd van het coronatoegangsbewijs?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de wetgever voor het invoeren van het coronatoegangsbewijs extra juridische waarborgen heeft gecreëerd om wezenlijke voorzieningen als het onderwijs te beschermen. Het vereiste van een AMvB is daarom opgenomen. De eerdere wetsbehandeling wekte ook de verwachting dat de Kamer bij het bespreken van het voorgenomen besluit integraal kon beoordelen of in voldoende mate aan de voorwaarden zou zijn voldaan. Tot hun teleurstelling moeten deze leden constateren dat de regering een vrijwel kale ontwerp AMvB naar de Kamer heeft gestuurd, waarbij vooral bevoegdheden worden doorgedelegeerd en pas na het passeren van de AMvB duidelijk zal worden hoe de voorwaarden uitpakken. Hoewel het doordelegeren in algemene zin toelaatbaar is, past het volgens deze leden niet bij de opzet en bedoeling van de wetgever in deze specifieke situatie. De regering stelde bijvoorbeeld dat de toevoeging van de onderwijssector geschiedt bij AMvB en dat nader kan worden gepreciseerd bij ministeriële regeling.29 Volgens de werkwijze van de regering is echter nauwelijks sprake van precisering bij ministeriële regeling, maar worden belangrijke uitgangspunten pas in de regeling neergelegd. Hoe is dit te rijmen met de verwachtingen die zijn gewekt?

7. Regeldruk

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel op zichzelf geen regeldruk, uitvoeringsaspecten en geen toezichts- of handhavingsaspecten kent, aangezien dit wetsvoorstel alleen regelt dat het instemmingsrecht van de medezeggenschap vervalt. Als het gebruik van coronatoegangsbewijs in het mbo en ho echter daadwerkelijk verplicht wordt, dan zijn die aspecten er wel. Genoemde leden vragen of bij de uitwerking van de AMvB en/of de ministeriële regeling wel naar deze aspecten gekeken zal worden door de regering.

Uit de concept AMvB blijkt dat onderwijsinstellingen verantwoordelijk worden voor het testen. Niet duidelijk wordt of dat betekent dat zij het testen moeten faciliteren, bijvoorbeeld door hiervoor ruimte te bieden binnen de onderwijsinstelling, of dat deze verantwoordelijkheid ook verder gaat en instellingen ook zelf de testen zouden moeten uitvoeren. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering hier meer duidelijkheid over kan geven.

8. Uitvoering

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de handhaving door de instellingen er precies uit moet komen te zien. Is het bijvoorbeeld mogelijk om testmogelijkheden dicht bij de onderwijsinstelling te hebben, of zelfs in de onderwijsinstelling om zoveel als mogelijk ervoor te zorgen dat studenten zonder coronatoegangsbewijs laagdrempelig en snel kunnen worden getest?

Hogescholen en universiteiten geven aan geen een-op-een controle te kunnen uitvoeren en pleiten voor steekproefsgewijze controle indien het coronatoegangsbewijs verplicht wordt gesteld. De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar haar opvatting hierover.

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering geen uitvoeringsaspecten ziet aan dit wetsvoorstel. Hoewel dat voor het voorstel zelf zo ongeveer wel klopt, vinden deze leden het wel echt bizar dat de regering helemaal niets zegt over de enorme uitvoeringsproblemen die er te wachten staan wanneer de AMvB, die samenhangt met dit wetsvoorstel, in werking zou treden. Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de SP-fractie lezen dat de Vereniging Hogescholen (VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL)30gehakt maken van de voorgestelde coronatoegangsbewijs-plicht in het onderwijs. Kan de regering punt voor punt ingaan op hun kritiek? Kan de regering daarnaast aangeven hoe het overleg met deze organisaties is geweest in de aanloop naar dit wetsvoorstel en de daarmee samenhangende ontwerp AMvB? Is de regering het daarnaast met deze leden eens dat uitvoerbaarheid van de coronatoegangsbewijs-plicht valt of staat met de steun vanuit de onderwijsinstellingen? Wat is volgens de regering het effect van de geleverde kritiek op die uitvoerbaarheid?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er geen uitvoeringsaspecten aan het wetsvoorstel zitten, terwijl dit wetsvoorstel de facto het effect heeft dat scholen verplicht kunnen worden om het coronatoegangsbewijs in te zetten, zonder dat de medezeggenschapsorganen daarmee kunnen instemmen. Daarmee kunnen zij worden verplicht tot het controleren op het coronatoegangsbewijs, terwijl zij zelf niet kunnen aangeven of zij dit wel kunnen en willen. Het stellen dat er geen uitvoeringsaspecten zijn en dat er geen toezichts- of handhavingsaspecten zijn, lijkt de leden van de GroenLinks-fractie dan ook iets te kort door de bocht. Want als de regering het coronatoegangsbewijs wil inzetten op mbo en ho, dan moet dit natuurlijk wel een maatregel zijn die effectief is uit te voeren. Met andere woorden: onderwijsinstellingen moeten voldoende middelen hebben om te kunnen controleren op het coronatoegangsbewijs en er moet een instantie zijn die controleert of de onderwijsinstellingen zich hier wel aan houden. Zonder een toelichting op deze uitvoeringsaspecten is het voor de leden van de factie van GroenLinks moeilijk te beoordelen of het onderliggende voorstel wel uitvoerbaar is.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote zorgen en veel vragen bij de uitvoeringsgevolgen van de invoering van het coronatoegangsbewijs. Deze zijn in lijn met de zorgen en vragen die vanuit onderwijsbesturen geuit worden. Deze leden lezen dat in de ministeriële regeling nader ingegaan zal worden op uitvoeringsproblemen, de kosten die daarmee gepaard gaan en de manier waarop dit voor mbo en ho tot verschillende afwegingen kan leiden. Tevens lezen genoemde leden dat de financiële tegemoetkoming aan de onderwijsinstellingen onderwerp is voor nadere besluitvorming. Deze leden vinden het moeizaam dat pas in de ministeriële regeling duidelijkheid gegeven wordt aan studenten en onderwijsinstellingen. Zij vragen welke gevolgen dit voor onderwijsinstellingen heeft met betrekking tot de arbeidskrachten die nodig zijn om het coronatoegangsbewijs in te voeren. Zoals geschreven in de ontwerp AMvB is er sprake van een krappe arbeidsmarkt waardoor die werving mogelijk traag verloopt en er een nog grotere druk komt te liggen op onderwijzend of onderwijsondersteunend personeel (OOP). Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is het verhogen van die druk op OOP een aspect dat ook meeweegt. Dat staat nog los van de financiële druk die dit met zich meebrengt, en waarvan onderwijsinstellingen nu niet kunnen inschatten wat zij zelf moeten bekostigen en hoe hoog de «financiële tegemoetkoming» is. Deze leden lezen dat gewerkt wordt aan een ministeriële regeling om snelheid in het proces te houden, zodat het coronatoegangsbewijs in het hoger onderwijs en mbo met spoed ingevoerd kan worden. Deze leden vragen de regering wat wordt verstaan onder het begrip «spoed». Over welke termijn gaat het dan? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke termijn naar het oordeel van de regering onderwijsbesturen nodig zullen hebben om processen in te richten voor het coronatoegangsbewijs. Waarom heeft de regering niet gekozen voor het verschaffen van meer duidelijke kaders in uitvoering en financiering voor de invoering van het coronatoegangsbewijs in het ho en mbo? Deze leden vragen de regering bovendien waarom een ministeriële regeling in plaats van een AMvB passend wordt geacht.

De leden van de SGP-fractie constateren dat vanuit de praktijk van het onderwijs massieve signalen komen dat het uitvoeren van fysiek en digitaal onderwijs in de situatie van een verplicht coronatoegangsbewijs niet fatsoenlijk uitvoerbaar is en tot grote problemen voor de kwaliteit gaat leiden. Waarom negeert de regering deze signalen en riskeert zij daarmee welbewust de schade voor studenten die zij zegt te willen voorkomen?

Het lid van de BBB-fractie vindt het van groot belang dat het hoger onderwijs te allen tijde toegankelijk blijft voor alle studenten. De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen31 voorziet hierin door te stellen dat de onderwijsinstelling «de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgt voor de student die niet over een coronatoegangsbewijs beschikt». Dat recht mag niet verdwijnen, is de regering dat met dit lid eens?

Voor het lid van de BBB-fractie is het zeer belangrijk dat geen enkele student die geen coronatoegangsbewijs kan of wil laten zien, studievertraging oploopt doordat er geen onderwijs kan worden aangeboden. Genoemd lid is van mening dat instellingen een resultaatverplichting hebben voor het aanbieden van een digitaal alternatief indien studenten geen coronatoegangsbewijs kunnen of willen overhandigen. Een inspanningsverplichting is wat dit lid betreft onvoldoende en biedt studenten, juridisch gezien, onvoldoende houvast.

De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen32 stelt dat de instelling «zorg draagt voor een toegankelijke voorziening waar de student zich kan laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2». Tevens stelt de wet dat «bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur» vastgesteld moet worden hoe instellingen voor die toegankelijke voorzieningen moeten zorgen.

Wat de definitie van «toegankelijk» precies betekent, is op dit moment voor het lid van de BBB-fractie onduidelijk. Wat dit lid betreft zijn zeer toegankelijke testfaciliteiten en een snel testresultaat belangrijke eisen voor de inzet van coronatoegangsbewijzen in het hoger onderwijs. Testfaciliteiten op de campus lijken noodzakelijk om die toegankelijke testvoorzieningen te bewerkstelligen, aangezien dit lid regelmatig van studenten hoort dat ze ver moeten reizen om naar de huidige testvoorzieningen te kunnen gaan.

Voor zowel het controleren op coronatoegangsbewijzen als het aanbieden van een digitaal alternatief lijkt extra personeel nodig te zijn. De vraag hoe dit gefinancierd gaat worden moet wat dit lid betreft zo snel mogelijk beantwoord worden, aangezien het zeer bepalend zal zijn voor de uitvoering. Het lid van de BBB-fractie wil absoluut voorkomen dat de inzet van coronatoegangsbewijzen ten koste gaat van de huidige onderwijsbegroting. Straks worden de medezeggenschapspartners geconfronteerd met bezuinigingen, veroorzaakt door maatregelen waar ze geen medezeggenschap in gehad hebben.

Dit studiejaar is gebleken dat internationale studenten niet altijd tijdig of helemaal niet hun vaccinatiebewijs of herstelbewijs kunnen omzetten naar de Nederlandse QR-code. Wanneer coronatoegangsbewijzen ingezet gaan worden, moet dit opgelost zijn zodat alle internationale studenten die gevaccineerd zijn óf een herstelbewijs hebben, toegang hebben tot de instelling. Hoe gaat de regering dit oplossen en per wanneer?

9. Toezicht en handhaving

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel geen toezichts- of handhavingsaspecten heeft. Dat mag voor het wetsvoorstel in enge zin het geval zijn, maar dat geldt toch niet voor de AMvB en/of de ministeriele regeling? Kan dit nader worden toegelicht?

De leden van de SGP-fractie merken uit de reactie van de Onderwijsinspectie dat er veel scepsis is over de vraag of effectieve handhaving mogelijk is, mede vanwege te beperkte capaciteit. Hoe heeft de regering de signalen van uitvoerders en toezichthouders gewogen? Bovendien vragen deze leden waarom de regering met name de Onderwijsinspectie in stelling brengt als het gaat om handhaving. Deze leden wijzen erop dat bij de vraag of het beleid inzake fysiek en digitaal onderwijs tot voldoende kwaliteit leidt, bij uitstek ook het accreditatiestelsel in beeld is. Waarom speelt de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) in de toelichting niet een belangrijke rol en heeft de regering met dit accreditatieorgaan overlegd?

10. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat veel van de opmerkingen en het commentaar zijn verwerkt in de concept-AMvB, maar niet in het wetsvoorstel. Waarom is er door de regering niet voor gekozen om deze zaken ook in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel op te nemen?

Kan de regering ingaan op het op 23 november 2021 naar de Kamer gezonden commentaar van de VH en UNL?33 Kan de regering ook ingaan op het op 16 november 2021 naar de Kamer gezonden commentaar van de MBO Raad?

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het doel van het inzetten van coronatoegangsbewijzen in het mbo en ho is om zoveel als mogelijk fysiek onderwijs aan studenten aan te kunnen blijven bieden. Hoe verhoudt zich dit doel met de zorg geuit vanuit de VSNU en VH dat het lastig wordt om naast fysiek onderwijs aan studenten met een coronatoegangsbewijs ook een volwaardig, studeerbaar onlineprogramma aan te bieden aan studenten zonder coronatoegangsbewijs? Op welke manier wordt voorkomen dat dit er automatisch toe leidt dat instellingen ervoor kiezen om enkel een onlineprogramma aan te bieden, in plaats van zowel een fysiek als een onlineprogramma?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of, en op welke wijze zij voornemens is om de eerste twee genoemde adviespunten van de Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)34 op te volgen.

De leden van de DENK-fractie vragen naar de reactie van de regering op het advies van de ATR, namelijk dat inzicht in de besmettingscijfers op het mbo en het ho onmisbaar zijn in het licht van het voorliggende wetsvoorstel.

11. Consultatie overig

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering heeft besloten om geen internetconsultatie te doen bij dit wetsvoorstel, terwijl dit een zeer verstrekkend wetsvoorstel is dat voor de nodige commotie in de samenleving zorgt. Waarom vindt de regering het negeren van de samenleving bij een dergelijk wetsvoorstel een verantwoorde manier van handelen in een tijd waarin het vertrouwen in de overheid toch al tot een dieptepunt is gedaald?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel is voorgelegd aan onderwijskoepels en studentenorganisaties. Daaruit begrijpen zij dat de onderwijskoepels het schrappen van de medezeggenschapsbepaling uit de Wpg steunen. Studentenorganisaties vinden het belangrijk dat de instellingen en medezeggenschapsorganen een stem hebben in de toepassing van het coronatoegangsbewijs. In de memorie van toelichting staat dat het gesprek met de medezeggenschap en andere partijen over de toepassing van de maatregelen en het monitoren van de effecten ervan mogelijk blijft. Waarom wordt in het voorliggend wetsvoorstel niet verankerd dat medezeggenschapsorganen het recht krijgen om over operationele aspecten van het coronatoegangsbewijs in de praktijk advies te mogen uitbrengen?

De leden van de JA21-fractie lezen dat de onderwijskoepels onderkennen dat coronatoegangsbewijzen verplichten in het onderwijs het instemmingsrecht van de medezeggenschap doorkruist. Een instemmingsrecht telt zwaarder dan het adviesrecht. Daarvoor zijn zwaarwegende redenen aan te voeren. In de wetsgeschiedenis en jurisprudentie is sprake van een zorgvuldige afweging over het uitoefenen van rechten in de medezeggenschap. De leden van de JA21-fractie verbazen zich dan ook over de laconieke constatering dat de onderwijskoepels het schrappen van de medezeggenschapsbepaling uit de Wpg «dan ook» ondersteunen. Welke betekenis blijft er nog over van medezeggenschap, wat is nog de waarde van medezeggenschap, als het instemmingsrecht in situaties waarin het er werkelijk op aankomt, zonder pardon bij het grofvuil kan worden gezet?

De leden van de JA21-fractie zien zich gesterkt in deze overtuiging door de brief van het Platform Medezeggenschap MBO van 29 november 2021 aan de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de Tweede Kamer,35 waarin het platform aangeeft dat het schrappen van een medezeggenschapsbevoegdheid het raadplegen van alle betrokkenen veronderstelt. Uit de toelichting op onderhavig wetsvoorstel blijkt echter dat alleen ambtelijk en bestuurlijk overleg met onderwijskoepels, vakbonden en studentenorganisaties heeft plaatsgevonden. Niet met de vertegenwoordiging van de ondernemingsraden, terwijl deze toch het meest geraakt worden door deze wetswijziging. Deze passages acht het platform weinig hoopgevend voor de rol van de medezeggenschap waar het gaat om gestalte te geven aan het onderwijs, als een mogelijk groot deel van de studenten bij invoering van een verplicht coronatoegangsbewijs geen fysiek onderwijs meer kan volgen.

12. Inwerkingtreding

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de voorliggende wetswijziging in conflict is met vele mensenrechten zoals het recht op lichamelijke integriteit, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op eerbiediging van familie of gezinsleven. Wat het lid van de BBB-fractie betreft betekent dit dat zaken als proportionaliteit, noodzaak en subsidiariteit voldoende moeten worden aangetoond alvorens men kan overgaan tot een dergelijke wetswijziging. De regering geeft daarbij aan dat het doel van de maatregel gelegen is in de bestrijding van de epidemie en het kunnen blijven borgen van de beschikbaarheid van de zorg.

De regering geeft echter niet aan hoe deze maatregel daartoe bijdraagt en hoe groot deze verwachte bijdrage dan is. De subsidiariteit van de maatregel kan enkel dan worden beoordeeld als duidelijk is welke bijdrage de voorgestelde maatregel levert aan het bestrijden van de epidemie en het ontlasten van de zorg. Een berekening hiervan ontbreekt, waardoor niemand een oordeel kan geven over de doeltreffendheid en dus proportionaliteit van deze maatregelen.

De berekening zou volgens het lid van de BBB-fractie gebaseerd moeten zijn op de leeftijd van de studenten en docenten, de daaraan gekoppelde kans om op de ic te belanden, en hoeveel ic-opnames dit dan verspreid in de tijd kan opleveren. Daarbij dient dan ook de gemiddelde leeftijd in de verschillende onderwijssegmenten meegenomen te worden. Het risico is immers afhankelijk van de leeftijdsgroep. Per onderwijssegment kan dit sterk verschillen. Deze vraag kan eenvoudig uitgezet worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het lid van de BBB-fractie vraagt dan ook aan de regering om dit te doen en de oordeelsvorming over deze wetswijziging door de Kamer pas dan te laten plaatsvinden nadat deze analyse in het bezit van de Kamer is. Graag verneemt het lid van de BBB-fractie wanneer de regering deze kan aanleveren.

13. Overig

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de nota van toelichting op de concept AMvB36 dat onderwijsinstellingen de verplichting hebben om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen en een alternatief moeten bieden indien een student het coronatoegangsbewijs niet kan of wil tonen. Dat alternatief kan fysiek, hybride of volledig online. De regering zal ongetwijfeld het standpunt van de VH en de UNL gelezen hebben waarin dit onhaalbaar wordt geacht. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren en te vragen hoe de regering het zeer verontrustende geluid dat het aannemelijk is dat de inzet van het coronatoegangsbewijs zal leiden tot studievertraging bij een deel van de studenten zonder coronatoegangsbewijs mee zal nemen in de nadere uitwerking van de ministeriële regeling. Voor de leden van de ChristenUnie-fractie staat onverminderd voorop dat er geen sprake moet zijn van tweedeling. Zij maken zich ernstig zorgen als zij lezen dat studenten zonder coronatoegangsbewijs vooral aangewezen zijn op online of hybride onderwijs en de VH en UNL aangeven dat dat onuitvoerbaar is.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen voorts over de groep studenten zonder coronatoegangsbewijs dat er meer beleidsruimte voor instellingen komt en een inspanningsverplichting voor instellingen. Wanneer is deze inspanning voldoende geleverd? Op welke wijze wordt hier toezicht op gehouden?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ervan uitgegaan wordt dat indien coronatoegangsbewijzen in het ho en mbo ingevoerd worden, dit voor een zo kort mogelijke periode zal zijn. Om die reden, zo schrijft de regering, worden studenten die vertraging oplopen, geacht de eventuele studievertraging binnen het reguliere programma in te halen. Als we één ding kunnen concluderen uit bijna twee jaar coronacrisis is dat deze pandemie zich onmogelijk laat voorspellen. Deze leden zien daarom risico’s in de aanname dat een eventuele vertraging vast binnen het reguliere programma ingehaald kan worden. Zij vragen hoe de regering daarbij weegt de al opgelopen vertragingen, de invloed van niet-volwaardig onderwijs en de uitsluiting vanwege het niet hebben of willen van het coronatoegangsbewijs van sociale contacten op het studentenwelzijn. Zij delen de gedachte van de regering dat het zeer te prefereren is dat inzet van deze beperkende maatregelen zo kort mogelijk moet zijn, maar vragen wel hoe de regering reeds nu de overtuiging kan hebben dat het om een korte periode gaat. Deze leden vragen tevens om aan te geven wat volgens de regering een nadere definitie is van het begrip «korte periode». Om welke tijdsspanne gaat het dan? Zij vragen op welk moment de regering de gevolgen van het inhalen van de studievertraging zal bezien. Een korte periode op de gehele studieduur van gemiddeld vier jaar, is toch substantieel. Hoe is de regering van plan deze gevolgen te ondervangen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen voorts dat de regering het onwenselijk vindt de testcapaciteit door instellingen te laten organiseren. Als argument hiervoor noemt de regering dat pilotuitkomsten erop wijzen dat onderwijsinstellingen niet beschikken over de brede expertise en capaciteit die nodig zijn om zelf een testvoorziening op te zetten. Om die reden zal worden aangesloten bij de bestaande landelijke testinfrastructuur. Deze leden wijzen ten eerste de regering erop dat in het 130ste OMT-advies37 wordt aangegeven dat de GGD »en hun maximale testcapaciteit bereikt hebben. Deze leden begrijpen dat onderwijsinstellingen zélf inderdaad niet de juiste expertise hebben, maar zij vragen de regering waarom de verantwoordelijkheid bij onderwijsinstellingen neer wordt gelegd om de dekkingsgraad op te hogen via Stichting Open Nederland (SON). Testen voor toegang zal voor een aantal studenten de enige mogelijkheid zijn om onder het coronatoegangsbewijs fysiek onderwijs te kunnen genieten. Waarom besluit de regering dan niet om zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor het waarborgen van die toegang tot onderwijs, maar wordt dit uitbesteed aan SON, zo vragen deze leden.

Ten tweede lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de Minister van VWS eindverantwoordelijk is voor het aanbieden van voldoende testcapaciteit, waarbij in ieder geval overal in Nederland een testfaciliteit op maximaal een half uur reistijd bereikbaar is. Genoemde leden vragen de regering bij het berekenen van die reistijd rekening te houden met het feit dat studenten over het algemeen niet in staat zijn om met de auto naar een teststraat te komen, met studenten die gratis in het weekeinde kunnen reizen, en die doordeweeks ov-kosten moeten betalen indien het halve uur ook geldt met de bus. Deze leden vragen de regering hoe deze aspecten gewogen zijn. Deze leden horen geluiden dat er nu al situaties bekend zijn waarin testen voor toegang ontoereikend zal zijn, bijvoorbeeld bij studenten die studeren aan onderwijsinstellingen in meer afgelegen gebieden. Deze leden vragen de regering hoe zij gaat waarborgen dat bij een eventuele invoering van het coronatoegangsbewijs er zich niet vanaf het begin voorspelbare problemen zullen voordoen?

Zij vragen tevens op welk moment de regering het verstandig vindt om de inzet van nabije gratis test-, informatie- en vaccinatiefaciliteiten ook bij mbo en hbo te realiseren.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Krijger


X Noot
1

Kamerstukdossier 35 526

X Noot
2

Kamerstukdossier 35 807

X Noot
3

Kamerstukdossier 35 971

X Noot
4

Kamerstukdossier 35 973

X Noot
5

Kamerstukdossier 35 973

X Noot
6

Kamerstukdossier 35 807

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1468

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1468

X Noot
9

Kamerstuk 31 288, nr. 931

X Noot
10

Kamerstukdossier 35 807

X Noot
11

Kamerstuk 35 807, nr. 56

X Noot
12

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1422

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1555

X Noot
14

Kamerstukdossier 35 971

X Noot
15

Kamerstukdossier 35 973

X Noot
16

Documentnummer 2021D44881

X Noot
17

Kamerstukdossier 35 961

X Noot
18

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1468

X Noot
19

Kamerstukdossier 35 971

X Noot
20

Bijlage bij Kamerstuk 35 972, nr. 3

X Noot
22

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1468

X Noot
23

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1519

X Noot
24

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1560

X Noot
25

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1555

X Noot
26

Onder andere Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1519

X Noot
27

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1555

X Noot
28

Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, New York, 16-12-1966, wetten.nl – Regeling – Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, New York, 16-12-1966 – BWBV0001016 (overheid.nl)

X Noot
29

Kamerstuk 35 807, nr. 3, p. 52

X Noot
30

Documentnummer 2021D46144

X Noot
31

Kamerstukdossier 35 807

X Noot
32

Kamerstukdossier 35 807

X Noot
33

Documentnummer 2021D46144

X Noot
34

Bijlage bij Kamerstuk 35 972, nr. 3

X Noot
35

Documentnummer 2021D46571

X Noot
36

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1553

X Noot
37

Bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1555

Naar boven