Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35946 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35946 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om op gebundelde wijze diverse vooral wetstechnische en redactionele wijzigingen aan te brengen in met name de wetten die onder de verantwoordelijkheid vallen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In artikel 7, tiende lid, onderdeel b, van de Algemene Kinderbijslagwet vervalt «, onderdeel b,».
In artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Ambtenarenwet 2017 vervalt «, onderdeel c,».
In artikel 274d, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vervalt «, onderdeel b,».
In artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 vervalt «, onderdeel b,».
In artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Gaswet vervalt «, onderdeel b,».
De Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel LVII, onderdeel E, komt te luiden:
E
Artikel 7.25, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 38 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 2.20 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
2. De onderdelen a tot en met d worden vervangen door twee onderdelen, luidende:
a. het diploma vwo, bedoeld in artikel 2.58, tweede lid, onderdeel a, of 2.80, tweede lid, onderdeel a, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
b. het diploma havo, bedoeld in artikel 2.58, tweede lid, onderdeel a, of 2.80, tweede lid, onderdeel a, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
B
Na artikel LXXXI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 1, van de Leerplichtwet 1969 vervalt «, onderdeel b,».
De Les- en cursusgeldwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel e, en onderdeel f, subonderdeel 4°, vervalt «, onderdeel b,».
B
Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
1. Zodra de student zich heeft ingeschreven ontstaat van rechtswege de verplichting tot betaling van het wettelijk lesgeld.
In artikel 25h, eerste lid, onderdeel b, van de Mededingingswet vervalt «, onder c,».
De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.65 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «Een aanwijzing» ingevoegd «als regionale publieke media-instelling» en wordt «van rechtswege na afloop van deze periode» vervangen door «daarna van rechtswege vervalt».
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Een aanwijzing als lokale publieke media-instelling geschiedt op aanvraag, geldt voor vijf jaar en vervalt daarna van rechtswege.
B
In artikel 3.29c, vierde lid, wordt «het derde lid» vervangen door «deze leden».
C
In artikel 9.14f wordt na «een aanwijzing» ingevoegd «als regionale publieke media-instelling».
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3;
gegevens als bedoeld in artikel 4.4.6, eerste lid, onderdelen a tot en met d;
onderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid;
opleiding als bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid;
beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.7, vierde lid;
beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid;
onderricht in de praktijk van het beroep als bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid;
a. wat een openbare instelling betreft: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regels dan wel door het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
b. wat een bijzondere instelling betreft: het college van bestuur, of indien artikel 9.1.8 is toegepast, het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat;
c. wat een instelling als bedoeld in de artikelen 1.4.1 dan wel 1.4a.1 betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat, dan wel de natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt;
d. wat een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1 betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat;
instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
examen of examenonderdeel bestaande uit door het College voor toetsen en examens, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor toetsen en examens, vastgestelde toetsen die door of in opdracht van de instelling worden afgenomen;
Centraal register beroepsonderwijs, genoemd in artikel 6.4.1, eerste lid;
orgaan van de bijzondere instelling dat als zodanig in de statuten is aangewezen;
degene die een opleiding educatie volgt, met uitzondering van een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs;
route als bedoeld in artikel 8.5a.2, tweede lid;
onderwijs bestemd voor volwassenen als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid;
eindtermen als bedoeld in artikel 7.3.3;
instelling als bedoeld in artikel 1.6.1;
het nemen van een beslissing over de inhoud en het niveau van een examen, procedures en voorwaarden waaronder een examen wordt afgenomen, alsmede het vaststellen van de uitslag van een examen;
degene die hoger onderwijs volgt, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Inspectie van het onderwijs als bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;
regionaal opleidingencentrum, vakinstelling of agrarisch opleidingscentrum;
examen of examenonderdeel, bestaande uit toetsen die zijn vastgesteld en worden afgenomen door of in opdracht van de instelling;
keuzedeel als bedoeld in artikel 7.1.3, tweede lid;
kwalificatie als bedoeld in artikel 7.1.3, eerste lid;
document waarin een of meer kwalificaties zijn beschreven;
leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, tenzij anders bepaald;
register als bedoeld in artikel 4.4.1;
ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
educatie en beroepsonderwijs;
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
instelling in stand gehouden door een gemeente dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;
opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid;
opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a;
samenhangend geheel van kwalificatiedossiers die zijn gericht op en van belang zijn voor eenzelfde bedrijfstak of groep van bedrijfstakken;
a. benoemde docenten en overig personeel dat is benoemd aan de instelling;
b. onder a bedoeld personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld aan de instelling, tenzij het betreft de toepassing van de artikelen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3, en de toepassing van daarmee verband houdende wettelijke bepalingen;
burgerservicenummer dan wel door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer als bedoeld in artikel 8.1.1a, vierde lid;
regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1;
register onderwijsdeelnemers als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers;
registervoorportaal als bedoeld in artikel 4.4.14;
samenwerkingsverband tussen instellingen dat ertoe strekt onder gezamenlijke verantwoordelijkheid een of meer beroepsopleidingen of opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs te verzorgen, niet zijnde een fusie als bedoeld in artikel 2.1.8;
rechtspersoon, aangewezen op grond van artikel 1.5.1, eerste lid;
degene die beroepsonderwijs volgt;
tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daarop volgend jaar;
vakinstelling als bedoeld in artikel 1.3.2a;
degene die een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs volgt;
in Nederland woonachtige van 18 jaren of ouder;
fonds als bedoeld in artikel 2.8.1.
B
Artikel 1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, onder b,».
2. In lid 1a, laatste volzin, wordt «elfde lid» vervangen door «tiende lid».
3. In lid 1b vervalt «, onder b,».
4. In het tiende lid vervalt «, onderdeel b,».
C
In artikel 1.4.2, eerste lid, vervalt «, onderdeel b,».
D
Artikel 1.4a.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1.4a.1, eerste lid, wordt «de artikelen 7.4.4 en 7.4.7» vervangen door «de artikelen 7.4.4, 7.4.5, achtste lid, en 7.4.7».
2. In het tweede lid vervalt «, onder b,».
3. In het zevende lid vervalt «, onder b».
4. In het achtste lid vervalt «, onderdeel b,».
E
Artikel 1.5.1, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.
F
In artikel 2.1.2, eerste lid, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b1°,» vervangen door «een regionaal opleidingencentrum».
G
In artikel 6.1.1, tweede lid, vervalt «, onderdeel b,».
H
In artikel 6.2.2, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 1.4.1, zesde lid, onderdelen a tot en met c,» vervangen door «artikel 1.4.1, tiende lid, onderdelen a tot en met c,».
I
In artikel 7.4.4a, eerste lid, vervalt «, onder b,».
J
Artikel 7.4.6a, eerste lid, komt te luiden:
1. Een student die ten minste één waardering voor een onderdeel of voor een deel daarvan van de opleiding heeft behaald waarvoor geen diploma als bedoeld in artikel 7.4.6, eerste lid, of certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3, eerste lid, kan worden uitgereikt, ontvangt op zijn verzoek, een door de examencommissie af te geven verklaring.
K
In artikel 7.4.8a, derde lid, vervalt «, onder w,».
L
In artikel 8.1.1, tweede lid, eerste volzin, wordt «een opleiding educatie» vervangen door «een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs».
M
Het vierde lid van artikel 8.1.1c komt te luiden:
4. Het bevoegd gezag van een regionaal opleidingencentrum biedt een betrokkene de mogelijkheid zich te laten inschrijven aan een opleiding aan de instelling waarvoor de inschrijving wel mogelijk is, rekening houdend met diens voorkeuren, indien:
a. de betrokkene niet wordt ingeschreven op grond van het tweede lid;
b. de betrokkene niet wordt ingeschreven omdat hij niet voldoet aan de voor die opleiding krachtens artikel 8.2.2a gestelde eisen; of
c. paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969 op hem van toepassing is, en de betrokkene niet wordt ingeschreven:
1°. omdat hij zich niet uiterlijk op de datum, genoemd in artikel 8.0.1, eerste lid, heeft aangemeld, voor zover het een opleiding betreft die start bij de aanvang van het op die datum volgende studiejaar, en voor zover het derde lid van dat artikel niet van toepassing is; of
2°. omdat ten behoeve van hem geen studiekeuzeadvies is uitgebracht als bedoeld in artikel 8.0.4, voor zover het bevoegd gezag daartoe voor diegene verplichte intakeactiviteiten organiseert.
N
In artikel 8.1.7, tweede lid, vervalt «, eerste lid».
De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.8» vervangen door «een diploma als bedoeld in artikel 7.4.8 of certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3».
2. In het zevende lid, tweede volzin, wordt «het aantal uitgereikte certificaten en diploma's, bedoeld in artikel 7.4.8» vervangen door «het aantal uitgereikte diploma’s en certificaten, bedoeld in artikel 7.4.8 respectievelijk 7.2.3».
B
Artikel 1.4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.8» vervangen door «een diploma als bedoeld in artikel 7.4.8 of certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3».
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt toegevoegd «met uitzondering van artikel 7.4.7, achtste lid,».
C
In artikel 6.2.1, derde lid, onderdeel b, wordt «geen diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.8» vervangen door «geen diploma als bedoeld in artikel 7.4.8 of certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3».
D
In artikel 6.2.2, derde lid, wordt «geen diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.8» vervangen door «geen diploma als bedoeld in artikel 7.4.8 of certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3».
E
Artikel 7.4.8a, eerste lid, komt te luiden:
1. Een student die ten minste één waardering voor een onderdeel of voor een deel daarvan van de opleiding heeft behaald waarvoor geen diploma als bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid, of certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3, eerste lid, kan worden uitgereikt, ontvangt op zijn verzoek, een door de examencommissie af te geven verklaring.
In bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens wordt «de artikelen 1.1.1, onderdeel b, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door «de artikelen 1.1.1, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs».
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling van «mbo-student» vervalt «, onderdeel n2,».
2. In de begripsbepaling van «vavo-student» vervalt «, onderdeel n4,».
B
Artikel 114, zesde lid, komt te luiden:
6. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid, vastgesteld, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend en worden regels gesteld over de termijnen van de betaling daarvan.
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.7a, zesde lid, vervalt «, onderdeel b,».
B
In artikel 1.8, tweede lid, wordt «onder a, c, h en j» vervangen door «onder a, h en j».
C
In artikel 2.9, lid 1a, vervalt «, onderdeel b,».
D
In artikel 6.5, tweede lid, wordt «Artikel 5.21, eerste en tweede lid,» vervangen door «Artikel 5.21, eerste, tweede en derde lid,».
E
In artikel 7.8a, eerste lid, vervalt «, onderdeel b,».
F
In artikel 7.25, vierde lid, vervalt «, onderdeel b,».
G
In artikel 7.34, vierde lid, vervalt «, onderdeel b,».
H
In artikel 9.40, eerste lid, onderdeel b, wordt «de artikelen 9.30a, 9.18, 9.32, 9.33, 9.33a, eerste, tweede lid en derde lid, onder b, 9.34, 9.35, 9.36, 9.38 en 9.38a» vervangen door «de artikelen 9.18, 9.30a, 9.32, 9.33, 9.33a, eerste, tweede en derde lid, onder b, 9.34, 9.35, 9.36, 9.38 en 9.38a».
I
In artikel 9.46, eerste lid, vervalt de tweede volzin.
J
In artikel 10.17, achtste lid, vervalt «, onderdeel b,».
Artikel 1 van de Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
1. In lid l1 vervalt «, onderdeel n2,».
2. In lid l3 vervalt «, onderdeel n4,».
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsomschrijving van «instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» te luiden: «instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet op de expertisecentra;».
B
In artikel 9, veertiende lid, wordt «artikel 8, zevende lid» vervangen door «artikel 8, negende lid».
C
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd.
1. In het tweede lid wordt «de in het vierde lid bedoelde normering» vervangen door «de in het vijfde lid bedoelde normering».
2. In het vijfde lid vervalt in de tweede volzin «onderdeel a,».
D
In artikel 74, tweede lid, onderdeel b, onder 3°, wordt «zesde tot en met achtste lid» vervangen door «zesde en zevende lid».
E
Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt «in het tweede kalenderjaar» vervangen door «in het kalenderjaar», en vervalt de derde volzin.
2. Aan het zevende lid wordt toegevoegd: Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak op bekostiging, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in het zesde lid bedoelde besluit, geen onderwijs wordt gegeven.
F
Aan artikel 84a, eerste lid, wordt aan het slot toegevoegd:
In afwijking van artikel 75, derde lid, vangt de bekostiging aan op 1 augustus volgend op het besluit van Onze Minister. Artikel 75, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
G
Artikel 116, zesde lid, komt te luiden:
6. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid, vastgesteld, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend en worden regels gesteld over de termijnen van de betaling daarvan.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 27a1, eerste lid, vervalt de tweede volzin.
B
In artikel 64, derde lid, onderdeel b, onder 3°, wordt «het voor de desbetreffende schoolsoort geldende aantal leerlingen» vervangen door «het voor de desbetreffende schoolsoort in het eerste lid bedoelde aantal leerlingen».
C
Artikel 64a, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In subonderdeel 4° vervalt «met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid» en wordt aan het slot toegevoegd «of».
2. De subonderdelen 5° en 6° vervallen.
3. Een subonderdeel wordt toegevoegd, luidende:
5°. 120 leerlingen voor praktijkonderwijs;.
D
In artikel 68, derde lid, onderdelen a en b, wordt bij de indicator w «in de leeftijd van 12 en 13 jaar» vervangen door «in de leeftijd van 12 jaar en in de leeftijd van 13 jaar».
E
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «in het tweede kalenderjaar» vervangen door «in het kalenderjaar», en vervalt de tweede volzin.
2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak op bekostiging, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in het tweede lid bedoelde besluit geen onderwijs wordt gegeven.
F
Artikel 73b, vierde lid, komt te luiden:
4. Op een nevenvestiging van een scholengemeenschap kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in het tweede of derde lid genoemde leerjaren van de schoolsoort die ingevolge artikel 64a, eerste of tweede lid, voor bekostiging in aanmerking is gebracht.
G
In artikel 108, vierde lid, tweede volzin, wordt «van de scholengemeenschap» vervangen door «van de school die deel uitmaakt van de scholengemeenschap» en «elk van de samenstellende scholen» door «de desbetreffende school».
H
Artikel 118ff komt te luiden:
1. Op aanvragen die voor 1 november 2020 zijn ingediend op grond van de artikelen 67, eerste lid, en 74b, eerste lid, onderdelen b en c, blijft Titel III, zoals die titel luidde op 31 oktober 2020 van toepassing.
2. Op besluiten tot bekostiging waarvan de aanvraag voor 1 november 2020 is ingediend op grond van artikel 67, eerste lid, blijft artikel 108 zoals dat artikel luidde op 31 oktober 2020 van toepassing.
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel h, wordt «de Wet medezeggenschap op scholen» vervangen door: «de medezeggenschap in de school».
2. In het zesde lid vervalt «, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde bijzondere school van een andere richting bij uitbreiding van het onderwijs aan een school met onderwijs van een of meer richtingen, en bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool».
B
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «dienen burgemeester en wethouders» vervangen door «dient het bestuurscollege».
2. In het derde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door «het bestuurscollege».
C
Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «in het tweede kalenderjaar» vervangen door «in het kalenderjaar», en vervalt de derde volzin.
2. Aan het zesde lid wordt toegevoegd: Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak op bekostiging, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in het vijfde lid bedoelde besluit geen onderwijs wordt gegeven.
D
Artikel 100, vijfde lid, komt te luiden:
5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, vastgesteld, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend en worden regels gesteld over de termijnen van de betaling daarvan.
Artikel 13 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen komt te luiden:
1. Voor het uitlenen van gedrukte werken of overige werken door lokale bibliotheken aan personen beneden de leeftijd van achttien jaar wordt geen contributie of andere geldelijke bijdrage geheven.
2. Voor personen beneden de leeftijd van achttien jaar wordt geen tarief als bedoeld in artikel 14, contributie of geldelijke bijdrage vastgesteld voor de toegang tot door de Koninklijke Bibliotheek aangewezen digitale werken.
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
ouder die geen partner heeft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget,
2. In de begripsomschrijvingen van «afsluitend examen», «beroepsonderwijs», «opleiding niveau 1 of 2», «opleiding niveau 3 of 4» en «specialistenopleiding» wordt «van de Wet educatie en beroepsonderwijs» telkens vervangen door «WEB».
3. In de begripsomschrijvingen van «afsluitend examen», «studiepunt» en «wettelijk collegegeld» wordt «van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» telkens vervangen door «WHW».
4. In de begripsomschrijvingen van «hoger beroepsonderwijs», «voltijdse opleiding» en «wetenschappelijk onderwijs» wordt «in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» telkens vervangen door «in de zin van de WHW».
5. In de begripsomschrijvingen van «associate degree-opleiding», «bacheloropleiding» en «masteropleiding» wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
B
Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «teneinde» vervangen door «om».
2. In het eerste lid, onderdelen b en c, en het tweede lid, wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».
C
In artikel 2.4, onderdeel a, vervalt «, onderdeel b,».
D
In artikel 2.4, onderdelen a en b, wordt «van de WEB» vervangen door «WEB».
E
Artikel 2.7a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. De onderdelen c en d worden aangeduid als tweede en derde lid.
3. In het eerste lid (nieuw) wordt «studiefinanciering beroepsonderwijs» vervangen door «studiefinanciering voor beroepsonderwijs».
4. In het tweede en derde lid (nieuw) wordt «In afwijking van onderdeel b» vervangen door «In afwijking van het eerste lid, onderdeel b,» en wordt «genoemd in onderdeel b» vervangen door «genoemd in het eerste lid, onderdeel b».
F
Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het eerste lid wordt «artikel 1.1 van de WHW» vervangen door «artikel 1.1 WHW».
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de accreditatie van een opleiding wordt geweigerd, beëindigd of ingetrokken of aan een opleiding het recht op bekostiging of graadverlening, genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, WHW, wordt ontnomen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn waarin de student de betreffende opleiding op grond van artikel 5.21, derde en zesde lid, 5.32 of 6.5, tweede lid, WHW, mag vervolgen.
G
In artikel 2.12, onderdelen b, c en d, aanhef en subonderdelen 2 en 3, wordt «van de WHW» vervangen door «WHW».
H
Artikel 2.13a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot tweede tot en met vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Dit artikel is niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet en op mbo-studenten die op grond van artikel 2.2, tweede lid, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs ontvangen.
2. In het tweede lid (nieuw) vervalt «, met uitzondering van het levenlanglerenkrediet,».
3. In het derde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door «bedoeld in het tweede lid».
4. Het vierde lid (nieuw) vervalt.
I
In artikel 2.16, tweede lid, wordt «studiefinanciering beroepsonderwijs» vervangen door «studiefinanciering voor beroepsonderwijs».
J
In artikel 2.17, eerste lid, wordt «Een mbo-student die voor ten minste één maand rechtens zijn vrijheid is ontnomen» vervangen door «Een mbo-student wiens vrijheid voor ten minste een maand rechtens is ontnomen».
K
In artikel 3.2, derde lid, wordt «eentwaalfde deel» vervangen door «een twaalfde deel» en wordt «vastgestelde of herziene bedrag» vervangen door «geldende bedrag».
L
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor studenten die aanspraak hebben op studiefinanciering voor het volgen van een opleiding buiten Nederland bestaat de reisvoorziening uit het bedrag, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.3, eerste lid, tenzij in plaats daarvan als reisvoorziening een reisrecht wordt aangevraagd.
2. In het vijfde lid wordt «alsmede regels» vervangen door «, en».
M
Artikel 3.8 komt te luiden:
N
In artikel 3.9, tweede lid, vervalt «als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget».
O
In artikel 3.12 wordt «Indien het na het peiljaar een ouder zonder partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget» vervangen door «Indien een ouder na het peiljaar een ouder zonder partner wordt».
P
Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de veronderstelde ouderlijke bijdrage negatief is, wordt deze vastgesteld op nihil.
2. Het derde lid wordt vervangen door twee leden, luidende:
3. Bij de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage per studerend kind wordt de bijdrage verdeeld over de studerende kinderen van een ouder indien:
a. meer dan een van deze kinderen voor de betreffende maand aanspraak heeft op studiefinanciering; en
b. de kinderen voor de betreffende maand een aanvullende beurs hebben aangevraagd.
4. Bij de verdeling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage, bedoeld in het derde lid, wordt een kind dat tevens onder de reikwijdte van artikel 3.9, vierde lid, onderdeel b, valt, buiten beschouwing gelaten.
Q
In de artikelen 3.16a, tweede lid, 3.16b, tweede lid, onderdeel b, 3.16c, tweede lid, onderdelen a en b, en 3.16d, eerste lid, onderdeel a, wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
R
In artikel 3.17, achtste lid, wordt «waarop de beschikking terzake is gegeven» vervangen door «waarop Onze Minister een vordering wegens meerinkomen heeft vastgesteld».
S
In artikel 3.20 wordt «Indien» vervangen door «Zolang».
T
In de artikelen 4.3, derde lid, en 4.5, tweede lid, onderdeel a, wordt «van de WEB» telkens vervangen door «WEB».
U
In artikel 4.11 wordt «en hij in dat studiejaar ophoudt studiefinanciering te genieten vóór 1 februari, en hij» vervangen door «, in dat studiejaar ophoudt studiefinanciering te genieten vóór 1 februari, en».
V
In artikel 4.21, tweede lid, wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».
W
In de artikelen 5.2, eerste lid, onderdelen a en b, 5.2c, eerste lid, onderdelen a, b en c, en derde lid, onderdeel b, 5.7, tweede en vierde lid en 5.9, eerste en tweede lid, wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
X
In de artikelen 6.10, tweede lid, onderdeel b, en 6.13 vervalt «als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget».
Y
In artikel 9.5, tweede lid, wordt «van de WHW» vervangen door «WHW».
Z
In artikel 10a.3 wordt na «6.8» ingevoegd «, 6.9a».
AA
In de artikelen 10a.8, tweede lid, en 10a.9 vervalt «als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget».
BB
Voor paragraaf 12.1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 1.1 wordt voor de begrippen in deze paragraaf de begripsomschrijving gelezen in artikel 1 van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidde op 31 augustus 2000.
1. In geval de verplichting tot terugbetaling van renteloze voorschotten, verstrekt door Onze Minister met betrekking tot de lasten, verbonden aan het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs nog niet is aangevangen op 1 oktober 1986, vangt deze terugbetaling niet eerder aan dan op het tijdstip waarop op grond van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidde op 31 augustus 2000, de verplichting tot terugbetaling van de rentedragende lening begint.
2. De artikelen 40, eerste en derde lid, 41 tot en met 50, 107, 121 tot en met 127, 130 en 132 van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidden op 31 augustus 2000, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van samenloop van terugbetalingen van renteloze voorschotten, verstrekt door Onze Minister met betrekking tot de lasten, verbonden aan het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs en terugbetaling van rentedragende lening, wordt het door de debiteur op jaarbasis te betalen bedrag gevormd door de som van het op jaarbasis vastgestelde terug te betalen bedrag aan renteloze voorschotten en van het jaarbedrag aan termijnen, waarin de rente en aflossing van de rentedragende lening ingevolge artikel 41 van de Wet op de studiefinanciering, zoals dat luidde op 31 augustus 2000, vervallen.
2. De artikelen 40, eerste en derde lid, 41 tot en met 48, 50, 107, 121 tot en met 127, 130 en 132 van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidden op 31 augustus 2000, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien de draagkracht van de debiteur lager is dan de te betalen termijn, de terugbetaling allereerst strekt ter voldoening van de oudste openstaande schuld.
In geval van samenloop van terugbetalingen als bedoeld in artikel 12.0c, wordt, zolang het renteloos voorschot nog niet is afgelost, voor de betrokkene artikel 41, derde lid, van de Wet op de studiefinanciering, zoals dat luidde op 31 augustus 2000, zo toegepast dat het minimumbedrag van f 1200,– wordt verminderd met het in het desbetreffende jaar terug te betalen bedrag aan renteloos voorschot.
Op 1 januari volgend op het tijdstip waarop de in artikel 12.0c bedoelde voorschotten volledig moeten zijn terugbetaald, wordt de termijn, bedoeld in artikel 41 van de Wet op de studiefinanciering, zoals dat luidde op 31 augustus 2000, opnieuw vastgesteld.
1. Ingeval de verplichting tot terugbetaling van renteloze voorschotten verstrekt door Onze Minister met betrekking tot de lasten, verbonden aan het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs is aangevangen voor dan wel op 1 oktober 1986, zijn de artikelen 40, eerste en derde lid, 42 tot en met 48, 50, 107, 121 tot en met 127, 130 en 132 van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidden op 31 augustus 2000, van overeenkomstige toepassing.
2. Voor de toepassing van de artikelen 42 tot en met 50 van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidden op 31 augustus 2000, wordt de aflosfase gesteld op 15 jaar en vangt de aflosfase aan op 1 januari 1987.
Op een studerende van 18 jaren of ouder aan wie tot 1 oktober 1986 op grond van een onderwijswet een rijksstudietoelage werd toegekend voor het volgen van wetenschappelijk onderwijs of hoger beroepsonderwijs dan wel op een studerende van 21 jaren of ouder aan wie een soortgelijke rijksstudietoelage werd toegekend voor het volgen van overig voortgezet onderwijs, is met ingang van 1 oktober 1986 hoofdstuk II met uitzondering van artikel 8 van de Wet op de studiefinanciering, zoals dat luidde op 31 augustus 2000, van overeenkomstige toepassing tot het moment waarop hij de voor 1 oktober 1986 aangevangen studie heeft voltooid dan wel gestaakt.
Op een studerende aan wie tot 1 oktober 1986 op grond van een onderwijswet een rijksstudietoelage werd toegekend onafhankelijk van het inkomen van de ouders of een van hen, is met ingang van 1 oktober 1986 hoofdstuk II uitgezonderd paragraaf 2 van titel 3 van de Wet op de studiefinanciering, zoals dat luidde op 31 augustus 2000, van overeenkomstige toepassing tot het moment waarop hij de voor 1 oktober 1986 aangevangen studie heeft voltooid dan wel gestaakt.
CC
Artikel 12.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot het eerste en tweede lid.
2. In het eerste en tweede lid (nieuw) wordt «van de WHW» vervangen door «WHW».
DD
Artikel 12.1a vervalt.
EE
Artikel 12.1a0 vervalt.
FF
In artikel 12.1b, eerste, tweede en derde lid, wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
GG
Artikel 12.1ba vervalt.
HH
In artikel 12.10, eerste lid, onderdelen a, b en c, tweede lid, derde lid, onderdelen a en b, en vierde lid, onderdeel b, wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
II
In artikel 12.10a1, wordt «eerste lid van de WHW» vervangen door «eerste lid, WHW».
JJ
De artikelen 12.11 en 12.13 vervallen.
KK
Artikel 12.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en vijfde lid wordt «van de WHW» vervangen door «WHW».
2. In het vierde lid wordt «artikel 6.1, eerste lid» vervangen door «artikel 6.1, tweede lid».
LL
In artikel 12.15, tweede lid, onderdeel c, wordt na «associate degree-» een komma ingevoegd en wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
MM
In artikel 12.23 wordt «vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet invoering associate degree-opleiding» telkens vervangen door «op 31 december 2017» en wordt «van de WHW» vervangen door «WHW».
NN
Artikel 12.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinssnede «Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip» wordt vervangen door «Tot 1 juni 2019».
2. De zinsnede «voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet invoering associate degree-opleiding» wordt vervangen door «op 31 december 2017».
OO
In artikel 12.25 wordt «Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip» vervangen door «Tot 1 juni 2019».
PP
In artikel 12.26 wordt «tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip» vervangen door «tot 1 september 2019» en wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
Artikel 12.27 komt te luiden:
1. Artikel 3.27, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018, blijft van toepassing op de bedragen die op 31 december 2018 reeds op grond van artikel 3.27, tweede lid, verschuldigd waren.
2. De persoon die op 31 december 2018 reeds op grond van artikel 3.27, tweede lid, een bedrag verschuldigd was, wordt voor de berekening van de hoogte van het bedrag dat hij vanaf 1 januari 2019, op grond van artikel 3.27, tweede lid, verschuldigd is, gelijkgesteld met de student wiens aanspraak op reisrecht is beëindigd op 1 januari 2019.
RR
In artikel 12.28 worden de zinsneden «onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, van de Wet houdende wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering (Stb. 2019, 20) in werking is getreden» en «onmiddellijk voorafgaand aan het genoemde tijdstip van inwerkingtreding» vervangen door «op 23 juli 2019».
SS
In artikel 12.29 wordt «zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel XXX, onderdeel E, van de Wet tot wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 2020) (Stb. 2020, 76) in werking is getreden» vervangen door «zoals deze luidden op 31 maart 2020».
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2.9 wordt onder vervanging van «; of» aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «; of» een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. voor bij ministeriële regeling aangewezen onderwijs, vergelijkbaar met de onderdelen a tot en met d.
B
In artikel 2.10 vervalt «, onderdeel b,».
C
In artikel 2.13, onderdeel a, vervalt «, onderdeel b,».
De Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
examencommissie, bedoeld in artikel 2.60d;
examenprogramma, bedoeld in artikel 2.54;
examensecretaris, bedoeld in artikel 2.51a;
2. In de begripsbepaling van «instelling voor beroepsonderwijs» wordt «artikel 1.1.1, onderdeel b, WEB» vervangen door «artikel 1.1.1 WEB» en wordt «artikel 1.1.1, onderdeel b, WEB BES» vervangen door «artikel 1.1.1 WEB BES».
3. In de begripsbepaling van «mbo-student» vervalt «, onderdeel n2,».
4. In de begripsbepaling van «opleidingsdomein» vervalt «, onderdeel t2,».
5. In de begripsbepaling van «vavo-student» vervalt «, onderdeel n4,».
B
In artikel 2.30, tweede lid, aanhef, wordt na «Het bevoegd gezag kan» ingevoegd «bij het samenwerkingsverband».
C
In artikel 2.43, derde lid, wordt «Artikel 2.30, vierde lid, onderdelen a en b, en vijfde de lid,» vervangen door «Artikel 2.30, tweede lid, onderdelen a en b, derde lid en vijfde lid,».
D
In artikel 2.51, derde lid, vervalt de laatste volzin.
E
Na artikel 2.51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De rector of directeur wijst een of meer van de personeelsleden van de school aan tot examensecretaris van het eindexamen.
2. De rector of directeur en de examensecretaris verrichten gezamenlijk de taken bedoeld in de artikelen 2.57, tweede lid, en 2.58, vierde lid.
3. De examensecretaris heeft de taak om de rector of directeur te ondersteunen bij:
a. het organiseren en afnemen van het eindexamen;
b. de uitvoering van het examenreglement, bedoeld in artikel 2.60, eerste lid;
c. de uitvoering van het programma van toetsing en afsluiting, bedoeld in artikel 2.60a, eerste lid; en
d. de verstrekking van de beoordeling van het schoolexamen, bedoeld in artikel 2.55a.
4. De rector of directeur stelt een taakomschrijving voor de examensecretaris vast waarin in ieder geval de taken bedoeld in het tweede en derde lid worden opgenomen.
5. De rector of directeur verstrekt de taakomschrijving aan het bevoegd gezag, aan de examensecretaris en aan de examencommissie.
6. De rector of directeur draagt er zorg voor dat het deskundig functioneren van de examensecretaris is gewaarborgd.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de taken van de examensecretaris.
F
Na artikel 2.55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De rector of directeur verstrekt de beoordeling van het schoolexamen aan de examenkandidaat voor aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het verstrekken van de beoordeling van het schoolexamen.
G
In artikel 2.57, tweede lid, wordt «de secretaris van het eindexamen» vervangen door: «de examensecretaris».
H
In artikel 2.58 wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. De rector of directeur en de examensecretaris tekenen de cijferlijsten, diploma’s, getuigschriften en certificaten, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.
I
Artikel 2.60 wordt vervangen door zes artikelen, luidende:
1. Het bevoegd gezag stelt een examenreglement vast, dat in elk geval bevat:
a. regels over de organisatie van het eindexamen en de gang van zaken tijdens het eindexamen;
b. informatie over de toepassing van de maatregelen bedoeld in artikel 2.61, eerste lid;
c. inhaal- en herkansingsmogelijkheden van het schoolexamen, waarbij in ieder geval wordt voorzien in een inhaalmogelijkheid voor de examenkandidaat die door ziekte of ten gevolge van een bijzondere van zijn wil onafhankelijke omstandigheid niet in staat is geweest aan een of meer toetsen van het schoolexamen deel te nemen; en
d. de samenstelling en het adres van de in artikel 2.63 bedoelde commissie van beroep.
2. Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het examenreglement slechts afwijken van het voorstel, bedoeld in artikel 2.60e, eerste lid, onderdeel a:
a. na overleg met de examencommissie; en
b. indien het bevoegd gezag de afwijking schriftelijk heeft gemotiveerd.
3. Het bevoegd gezag zendt de schriftelijke motivering, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk aan de examencommissie en de medezeggenschapsraad.
4. Het bevoegd gezag hoeft voor het vaststellen van het examenreglement de instemming van de medezeggenschapsraad van de school voor voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, WMS.
5. Het bevoegd gezag zendt jaarlijks voor 1 oktober het vastgestelde examenreglement aan de kandidaten en de inspectie.
1. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks voor 1 oktober een programma van toetsing en afsluiting vast voor het desbetreffende schooljaar.
2. Het programma van toetsing en afsluiting vermeldt in ieder geval:
a. welke examenstof van het examenprogramma in het schoolexamen wordt getoetst;
b. welke door het bevoegd gezag vast te stellen examenstof in het schoolexamen wordt getoetst;
c. de inhoud van de toetsen die onderdeel uitmaken van het schoolexamen;
d. de wijze waarop en tijdvakken waarbinnen de toetsen en herkansingen van het schoolexamen plaatsvinden;
e. de regels voor de wijze waarop het cijfer voor het schoolexamen voor een examenkandidaat tot stand komt.
3. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat ten aanzien van de toetsen die deel uitmaken van het schoolexamen, in het programma van toetsing en afsluiting duidelijk en herleidbaar wordt aangegeven welke toetsen bijdragen aan de afsluiting van:
a. de verplichte examenstof van het examenprogramma die behoort bij het schoolexamen;
b. de examenstof van het examenprogramma die behoort tot de verplichte examenstof van het centraal examen, maar die ook in het schoolexamen zal worden getoetst; en
c. examenstof die is gekozen door het bevoegd gezag.
1. Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het programma van toetsing en afsluiting als bedoeld in artikel 2.60a, eerste lid, slechts afwijken van het voorstel van de examencommissie, bedoeld in artikel 2.60e, eerste lid, onderdeel b:
a. na overleg met de examencommissie; en
b. indien het bevoegd gezag de afwijking schriftelijk heeft gemotiveerd.
2. Het bevoegd gezag zendt de schriftelijke motivering, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk aan de examencommissie en de medezeggenschapsraad.
3. Het bevoegd gezag behoeft voor het vaststellen van het programma van toetsing en afsluiting de instemming van de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, WMS.
4. Het bevoegd gezag zendt jaarlijks voor 1 oktober het vastgestelde programma van toetsing en afsluiting voor het desbetreffende schooljaar aan de kandidaten en de inspectie.
1. Het bevoegd gezag kan het programma van toetsing en afsluiting na 1 oktober slechts wijzigen:
a. in het geval van een bijzonder onvoorziene omstandigheid die leidt tot praktische onuitvoerbaarheid van het programma van toetsing en afsluiting; of
b. ter verbetering van een kennelijke onjuistheid of kennelijke onvolledigheid in het programma van toetsing en afsluiting.
2. De examencommissie wordt vooraf in de gelegenheid gesteld om te adviseren over een wijziging als bedoeld in het eerste lid.
3. Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van een wijziging van het programma van toetsing en afsluiting slechts afwijken van het advies van de examencommissie:
a. na overleg met de examencommissie; en
b. indien het bevoegd gezag de afwijking schriftelijk heeft gemotiveerd.
4. Het derde en vierde lid van artikel 2.60b zijn van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van de wijziging van het programma van toetsing en afsluiting na 1 oktober.
1. Het bevoegd gezag:
a. stelt een of meer examencommissies in ten behoeve van de borging van de kwaliteit van de schoolexaminering;
b. benoemt de leden van de examencommissie; en
c. draagt zorg voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie.
2. De examencommissie heeft een oneven aantal leden en ten minste drie leden.
3. Niet kunnen worden benoemd tot lid van de examencommissie:
a. leden van het bevoegd gezag;
b. de directeur van de school;
c. leden van de medezeggenschapsraad of de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de school als bedoeld in de artikelen 3 en 4 WMS;
d. leerlingen van de school of hun wettelijk vertegenwoordigers.
4. Bij de benoeming van de leden van de examencommissie draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat de examencommissie deskundig is op het gebied van:
a. de desbetreffende schoolsoort;
b. de regelgeving over examinering in het voortgezet onderwijs; en
c. de kwaliteit van examinering.
5. Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort het bevoegd gezag de overige leden van de examencommissie.
1. De examencommissie heeft voor de borging van de kwaliteit van de schoolexaminering de volgende taken en bevoegdheden:
a. het opstellen van een voorstel voor een examenreglement als bedoeld in artikel 2.60 voor het bevoegd gezag;
b. het jaarlijks opstellen van een voorstel voor een programma van toetsing en afsluiting als bedoeld in artikel 2.60a voor het bevoegd gezag;
c. het borgen van het afsluitend karakter en de kwaliteit van het schoolexamen;
d. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen om te komen tot een beoordeling van het schoolexamen; en
e. overige door het bevoegd gezag aan de commissie opgedragen taken en bevoegdheden.
2. De examencommissie stelt regels vast over haar werkwijze.
3. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden.
4. De examencommissie evalueert jaarlijks de kwaliteit van de schoolexaminering en stelt een advies op aan het bevoegd gezag en de directeur over noodzakelijke en wenselijke verbeteringen.
5. De examencommissie verstrekt de regels over haar werkwijze, het verslag, de evaluatie en het advies, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid, aan het bevoegd gezag, aan de directeur en aan de examensecretaris van een school.
J
In artikel 2.82, wordt bij het vijfde lid de aanduiding «54.» vervangen door «5.».
K
In artikel 2.107g, tweede lid, vervalt «, onderdeel r,».
L
In artikel 2.107j, vierde lid, wordt «de secretaris» vervangen door: «de examensecretaris».
M
In artikel 4.2, derde lid, onderdeel b, onder 3°, wordt «het voor de desbetreffende schoolsoort geldende aantal leerlingen» vervangen door «het voor de desbetreffende schoolsoort in het eerste lid bedoelde aantal leerlingen».
N
Artikel 4.2a, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In subonderdeel 4° vervalt «met 1 profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid».
2. Subonderdeel 5° vervalt, onder vernummering van het zesde subonderdeel tot het vijfde subonderdeel en onder verplaatsing van «of» naar het slot van het vierde subonderdeel.
3. In subonderdeel 5° (nieuw) wordt «60 leerlingen» vervangen door «120 leerlingen».
O
In de artikelen 4.6, derde lid, onderdelen a en b, en 11.45b, derde lid, onderdelen a en b, wordt in de indicator w «in de leeftijd van 12 en 13 jaar» vervangen door «in de leeftijd van 12 jaar en in de leeftijd van 13 jaar».
P
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «in het tweede kalenderjaar» vervangen door «in het kalenderjaar», en vervalt de tweede volzin.
2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: De aanspraak op bekostiging vervalt in dat geval, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in het tweede lid bedoelde besluit geen onderwijs wordt gegeven.
Q
Artikel 4.14, vierde lid, komt te luiden:
4. Op een nevenvestiging van een scholengemeenschap kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in het tweede of derde lid genoemde leerjaren van de schoolsoort die ingevolge artikel 4.2a, eerste of tweede lid, voor bekostiging in aanmerking is gebracht.
R
In artikel 4.24, vijfde lid, wordt «eidigt» vervangen door «eindigt».
S
In artikel 4.25, derde lid, tweede volzin, wordt «van de scholengemeenschap» vervangen door «van de school die deel uitmaakt van de scholengemeenschap» en «elk van de samenstellende scholen» door «de desbetreffende school».
T
In artikel 5.15, eerste lid, wordt «als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid» vervangen door «als bedoeld in het tweede, derde, respectievelijk vierde lid».
U
In artikel 7.14, tweede lid, wordt «verrvuld» vervangen door «vervuld».
V
In artikel 7.24, eerste lid, onderdeel a, wordt «de de» vervangen door «de».
W
In artikel 7.29, tweede lid, wordt «bestuurvan» vervangen door «bestuur van».
X
In artikel 7.43, eerste lid, onderdeel a, wordt «isdan» vervangen door «is dan».
Y
Artikel 8.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.
2. Het tweede tot en met het vierde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
3. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het berekenen en betalen van de uitkering, bedoeld in het eerste lid. De berekening geschiedt in elk geval aan de hand van het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering, waarbij rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau en met de etnische achtergrond van die inwoners. Bij de berekening van een deel van de uitkering kunnen de volwassen inwoners van gemeenten die op grond van een andere regeling reeds een vergoeding voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten ontvangen, buiten beschouwing worden gelaten. Onze Minister hanteert het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio dat blijkt uit de gegevens die het Centraal Bureau voor de Statistiek op verzoek van Onze Minister daarover verstrekt.
4. Het vierde lid (nieuw), eerste volzin, wordt vervangen door «Indien het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente het bepaalde bij of krachtens dit artikel, met uitzondering van het vierde lid, en de artikelen 8.22, 8.23, en 8.25 niet nakomt, kan Onze Minister de uitkering geheel of gedeeltelijk inhouden of opschorten.»
Z
Na artikel 11.24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 2.60, vierde lid, 2.60b, tweede en derde lid, zijn niet van toepassing, met dien verstande dat het bevoegd gezag de schriftelijke motivering bedoeld in artikel 2.60b, tweede lid, wel zo spoedig mogelijk aan de examencommissie zendt.
AA
Artikel 12.42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Op besluiten tot bekostiging waarvan de aanvraag voor 1 november 2020 is ingediend op grond van artikel 67 van de Wet op het voortgezet onderwijs blijft artikel 108 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals dat artikel luidde op 31 oktober 2020 van toepassing.
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 124, derde lid, onderdeel h, wordt «de Wet medezeggenschap op scholen» vervangen door: «de medezeggenschap in de school».
B
In artikel 124a, derde lid, onderdelen a en b, komt bij de indicator w «in de leeftijd van 12 en 13 jaar» te luiden: «in de leeftijd van 12 jaar en in de leeftijd van 13 jaar».
C
Artikel 125 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «in het tweede kalenderjaar » vervangen door «in het kalenderjaar».
2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak op bekostiging, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in het tweede lid bedoelde besluit geen onderwijs wordt gegeven.
In artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, subonderdeel 3, van de Wet kinderopvang, vervalt «, onderdeel b,».
In artikel 58ra, derde lid en vierde lid, onderdeel a, van de Wet publieke gezondheid, vervalt «, onder h».
De Wet van 25 februari 2021 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (Stb. 2021, 171) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel N, onder 2, komt te luiden:
2. In het vijfde lid wordt «artikel 163b, eerste lid» vervangen door «artikel 153, eerste lid».
2. Onderdeel LL, komt te luiden:
LL
In artikel 144 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 157, eerste, tweede of derde lid» vervangen door «artikel 143, eerste, tweede of derde lid» en wordt «artikel 153, eerste, tweede en derde lid» vervangen door «artikel 139, eerste, tweede en derde lid».
3. De onderdelen AAA, BBB en CCC komen te luiden:
AAA
In artikel 171 (nieuw) wordt «artikel 176c» vervangen door «artikel 172», wordt «artikel 176f» vervangen door «artikel 175» en wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel 174».
BBB
In artikel 173 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176g, eerste lid, onder a» vervangen door «artikel 176, eerste lid, onderdeel a».
CCC
In artikel 174 (nieuw), eerste lid, en artikel 176 (nieuw), eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 176c, tweede lid, onder c» vervangen door «artikel 172, tweede lid, onderdeel c».
4. Onderdeel HHH vervalt.
5. In onderdeel TTT wordt het voorgestelde artikel 214 van de Wet op het primair onderwijs als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1°. In onderdeel A wordt «1 februari van het jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «1 februari voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel».
2°. In de onderdelen D en E wordt telkens «1 oktober twee jaar voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «1 oktober van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel».
3°. In onderdeel F wordt «1 februari voorafgaande aan datum van de inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «1 februari voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel».
4°. In onderdeel H wordt «het aantal leerlingen op 1 oktober van de speciale school voor basisonderwijs twee jaar voorafgaand aan de datum inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «het aantal leerlingen van de speciale school voor basisonderwijs op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel».
b. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «het voorlaatste schooljaar, voor de inwerkingtreding van dit artikel,» vervangen door «het schooljaar dat eindigt in het jaar waarin dit artikel in werking is getreden».
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel J komt te luiden:
J
In artikel 75, derde lid, wordt «artikel 147 en artikel 148» vervangen door «artikel 137 en artikel 138».
2. Onderdeel S komt te luiden:
3. Onderdeel FF komt te luiden:
FF
Artikel 149 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 162b, tweede lid» vervangen door «artikel 147, tweede lid».
2. In het eerste lid wordt «artikel 162b, eerste lid, vierde volzin» vervangen door «artikel 147, eerste lid, vierde volzin».
3. In het vierde lid wordt «artikel 162b, vijfde lid» vervangen door «artikel 147, vijfde lid».
4. In het vijfde lid wordt «artikel 162b, zevende lid» vervangen door «artikel 147, zevende lid».
4. Onderdeel SS komt te luiden:
SS
Artikel 172 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «titel IV, afdelingen 1, 2, 4 tot en met 6, afdeling 7, paragrafen 2, 3, 6 en 7, en afdeling 8, artikelen 146 tot en met 149 en 151» vervangen door «titel IV, afdelingen 1, 2 en 4 en afdeling 5, paragraaf 1, afdeling 6, paragraaf 2, en afdeling 7, artikelen 133 tot en met 137 en artikel 140».
2. In het zevende lid wordt «titel IV, afdeling 4 tot en met 7 en afdeling 8, paragrafen 2, 3, 6 en 7» vervangen door «titel IV, afdelingen 4 en 5, afdeling 6, paragraaf 1 en afdeling 7, paragraaf 2».
5. Onderdeel VV vervalt.
6. Onderdeel WW komt te luiden:
WW
In artikel 177 (nieuw) wordt «artikel 164a, twaalfde tot en met vijftiende lid» vervangen door «artikel 161, twaalfde tot en met vijftiende lid».
7. In onderdeel YY wordt het voorgestelde artikel 188 van de Wet op de expertisecentra als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1°. In onderdeel A wordt «1 februari van het jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «1 februari voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel».
2° In onderdeel C wordt «in het derde jaar na» vervangen door «in het derde jaar na de inwerkingtreding van dit artikel;».
3°. In de onderdelen D en E wordt telkens «1 oktober twee jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «1 oktober van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel».
4°. In onderdeel F wordt «voorafgaande» vervangen door «voorafgaand».
b. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «het voorlaatste schooljaar, voor de inwerkingtreding van dit artikel,» vervangen door «het schooljaar dat eindigt in het jaar waarin dit artikel in werking is getreden».
C
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel C komt te luiden:
C
In artikel 28, vierde lid, wordt «artikel 119» vervangen door «artikel 99, derde lid».
2. In onderdeel K vervalt in het voorgestelde artikel 101 van de Wet primair onderwijs BES het tweede lid, alsmede de aanduiding « 1.» voor het eerste lid.
3. Onderdeel T vervalt.
D
Artikel V, onderdeel A, komt te luiden:
A
In artikel 1.4., tweede lid, wordt «artikel 180 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 166 van de Wet op de expertisecentra» vervangen door «artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 164 van de Wet op de expertisecentra».
E
Artikel X, onderdeel 1, komt te luiden:
1. In artikel 1 wordt in de zinsnede over de Wet op het primair onderwijs «artikel 140, vierde lid» vervangen door «artikel 128, vierde lid» en wordt in de zinsnede over de Wet op de expertisecentra «artikel 134, vierde lid» vervangen door «artikel 123, vierde lid».
F
Artikel XI komt te luiden:
1. De aanspraak op bekostiging voor materiële instandhouding op grond van Hoofdstuk I, Titel IV, Afdeling 4, van de Wet op het primair onderwijs, Hoofdstuk I, Titel III, Afdeling 4, van de Wet op de expertisecentra en Hoofdstuk I, Titel III, Afdeling 4, van de Wet primair onderwijs BES, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, blijft van kracht tot en met 31 december van het jaar van inwerkingtreding van deze wet.
2. De aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen 120, 129 en 132 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 117 en 124 van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 101 en 110 van de Wet primair onderwijs BES en artikel 85d van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag voor inwerkingtreding van dit artikel, blijft van kracht tot en met 31 juli van het jaar van inwerkingtreding van deze wet.
3. Voor de periode van 1 augustus tot en met 31 december volgend op de inwerkingtreding van deze wet wordt de aanspraak op personele bekostiging berekend op grond van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 120, 129 en 132 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 117 en 124 van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 101 en 110 van de Wet primair onderwijs BES, en artikel 85d van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet.
4. De artikelen 124 en 125b van de Wet op het primair onderwijs en artikel 85d van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op overdracht van de bekostiging, bedoeld in het tweede en derde lid.
5. Bij ministeriële regeling worden de bedragen vastgesteld waarop de aanspraak, bedoeld in het tweede en derde lid, betrekking heeft.
6. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2026.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 november 2020 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten (Kamerstukken 35 625) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel W, van die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, onderdeel M van deze wet, komt artikel XI, onderdeel M van deze wet te luiden als volgt:
M
Het vierde lid van artikel 8.1.1c komt te luiden:
4. Het bevoegd gezag van een regionaal opleidingencentrum biedt een betrokkene de mogelijkheid zich te laten inschrijven aan een opleiding aan de instelling waarvoor de inschrijving wel mogelijk is, rekening houdend met diens voorkeuren, indien:
a. de betrokkene niet wordt ingeschreven op grond van het tweede lid;
b. de betrokkene niet wordt ingeschreven omdat hij niet voldoet aan de voor die opleiding krachtens artikel 8.2.2a gestelde eisen; of
c. paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969 op hem van toepassing is, en de betrokkene niet wordt ingeschreven:
1°. omdat hij zich niet uiterlijk op de datum, genoemd in artikel 8.0.1, eerste lid, heeft aangemeld, voor zover het een opleiding betreft die start bij de aanvang van het op die datum volgende studiejaar, en voor zover het derde lid van dat artikel niet van toepassing is;
2°. omdat ten behoeve van hem geen studiekeuzeadvies is uitgebracht als bedoeld in artikel 8.0.4, voor zover het bevoegd gezag daartoe voor diegene verplichte intakeactiviteiten organiseert; of
3°. op grond van het derde lid, onderdeel d.
b. later in werking treedt dan artikel XI, onderdeel M van deze wet, komt artikel I, onderdeel W, subonderdeel 3, van die wet te luiden als volgt:
3. In het vierde lid, onderdeel c, wordt, onder vervanging van «; of» aan het slot van subonderdeel 1° door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 2° door «; of» een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. op grond van het derde lid, onderdeel d.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 november 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten (Kamerstukken 35 625) tot wet is of wordt verheven en artikel III, onderdeel C, van die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XII, onderdeel B (wijziging van artikel 1.4.2 WEB BES), van deze wet, komt artikel XII, onderdeel B als volgt te luiden:
B
In artikel 1.4.2, derde lid, onderdeel b, wordt «artikel 7.1.4» vervangen door «de artikelen 7.1.4 en 7.4.7, achtste lid,».
b. later in werking treedt dan artikel XII, onderdeel B, van deze wet, komt artikel III, onderdeel C, van die wet als volgt te luiden:
C
In artikel 1.4.2, derde lid, onderdeel b, wordt «artikel 7.4.7, achtste lid,» vervangen door «de artikelen 7.1.4 en 7.4.7, achtste lid,».
A
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs) (Kamerstukken 35 606) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel CC, van die wet later in werking treedt dan artikel XI, onderdeel M, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel CC, van die wet.
B
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs) (Kamerstukken 35 606) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet eerder in werking treedt dan artikel XI, onderdeel A, van deze wet, wordt het in artikel XI, onderdeel A, van deze wet voorgestelde artikel 1.1.1 als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen van «college van bestuur», «vakinstelling» en «agrarisch opleidingscentrum» vervallen.
2. De begripsbepaling van instelling komt te luiden:
regionaal opleidingencentrum of beroepscollege;
3. De begripsbepaling van «bevoegd gezag» komt te luiden:
a. van een openbare instelling:
1°. college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de instelling in stand houdt, behoudens voor zover de raad anders bepaalt en met inachtneming van door hem te stellen regels;
2°. bevoegd orgaan krachtens de betrokken gemeenschappelijke regeling waarbij het openbaar lichaam dat de instelling in stand houdt, is opgericht;
b. van een bijzondere instelling: rechtspersoon die de instelling in stand houdt als bedoeld in artikel 2.1.3, derde lid;
c. van een instelling met diploma-erkenning als bedoeld in de artikelen 1.4.1 of 1.4a.1: rechtspersoon of natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt;
d. van een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1: rechtspersoon die de exameninstelling in stand houdt;
4. In de begripsbepaling van «waarborgfonds» wordt «artikel 2.8.1» vervangen door «artikel 2.2.9».
5. In de alfabetische volgorde worden de volgende onderdelen ingevoegd:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2;
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1;
school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
school voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
scholengemeenschap als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
institutionele fusie of bestuursoverdracht;
samenvoeging van twee of meer instellingen tot een instelling;
overdracht van een instelling aan een ander bevoegd gezag.
C
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs) (Kamerstukken 35 606) tot wet is of wordt verheven en artikel X van die wet eerder in werking treedt dan artikel XIII van deze wet, vervalt artikel XIII van deze wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35946-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.