Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2021
Op 6 oktober 2021 (Kamerstuk 35 934 (R2158)) is het wetsvoorstel tot permanentmaking van de bevoegdheid tot intrekking
van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, bij uw Kamer ingediend.
Middels deze brief verzoek ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
dit wetsvoorstel met voorrang te behandelen.
Sinds 1 maart 2017 maakt de Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk het Nederlanderschap
in te trekken van een Nederlander die zich in het buitenland heeft aangesloten bij
een terroristische organisatie. Deze intrekking van het Nederlanderschap vindt plaats
in het belang van de nationale veiligheid en strekt ertoe legale terugkeer van deze
personen naar Nederland onmogelijk te maken, en illegale terugkeer te bemoeilijken.
Deze intrekking van het Nederlanderschap is geen automatisme: in elk individueel geval
wordt beoordeeld of de intrekking van het Nederlanderschap in het concrete geval noodzakelijk
is, mede in het licht van mogelijke alternatieve maatregelen. Intrekking van het Nederlanderschap
vindt in geen geval plaats, indien betrokkene als gevolg van die intrekking staatloos
zou worden.
Als gevolg van een horizonbepaling1 vervalt deze bevoegdheid tot intrekking van het Nederlanderschap op 1 maart 2022,
tenzij vóór deze datum een wet in werking treedt waarmee deze horizonbepaling wordt
geschrapt. Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe.
Dit is allereerst ingegeven door de resultaten van het evaluatieonderzoek dat in opdracht
van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC) is uitgevoerd.2 Ook het huidige dreigingsbeeld geeft aanleiding de regeling te handhaven. Tot slot
wordt met dit wetsvoorstel uitvoering gegeven aan de motie van de leden Yeşilgöz-Zegerius
en Van Toorenburg,3 waarin de regering wordt verzocht met een voorstel te komen om de regeling tot intrekking
van het Nederlanderschap permanent te maken, en aan de motie van het lid Van der Staaij
c.s.,4 die de regering verzoekt maximaal in te zetten op intrekking van het Nederlanderschap
van uitreizigers.
Het wetsvoorstel strekt niet tot enige inhoudelijke wijziging van de bevoegdheid tot
intrekking van het Nederlanderschap. De voorwaarden voor en de gevolgen van de intrekking
van het Nederlanderschap blijven dus ongewijzigd. Wel wordt voorgesteld om de taak
van de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna:
CTIVD) om toezicht te houden op de doelmatigheid van de toepassing van deze bevoegdheid,
te schrappen, omdat deze taak zich niet verhoudt tot de aard en positionering van
de CTIVD. Voorts wordt voorzien in een grondslag voor de verwerking van bijzondere
categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Het
betreft hier uitdrukkelijk géén nieuwe vorm van gegevensverwerking, maar een bevestiging
van de bestaande praktijk, die noodzakelijk is als gevolg van de inwerkingtreding
van de AVG.
Het opstellen van dit wetsvoorstel is direct na het verschijnen van het eerder genoemde
WODC-rapport ter hand genomen. Waar mogelijk is het wetgevingsproces versneld. Omdat
dit een voorstel van rijkswet betreft, was het echter niet mogelijk het wetsvoorstel
eerder bij uw Kamer in te dienen. Gezien de noodzaak om het verval van deze bevoegdheid
per 1 maart 2022 te voorkomen, verzoek ik uw Kamer daarom graag de behandeling van
dit wetsvoorstel met voorrang ter hand te nemen. Uiteraard zal ik van mijn kant ook
al het mogelijke doen om een spoedige voortgang van de parlementaire behandeling te
bevorderen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol