De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman al jaren aandacht vragen
voor kinderen van wie een van de ouders niet legaal in Nederland verblijft en die
daardoor in armoede opgroeien;
constaterende dat de controle op de verblijfsstatus van kinderen van toeslagaanvragers
in de huurtoeslag een knelpunt in de uitvoering vormde, en dat deze controle per 2022
wordt losgelaten;
constaterende dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat de Belastingdienst aarzelt
bij uitvoerbaarheid van de controle op verblijfsstatus van kinderen bij het kindgebonden
budget;
overwegende dat het kindgebonden budget een belangrijk hulpmiddel is voor alle legaal
verblijvende ouders om hun kind te onderhouden;
overwegende dat onuitvoerbare regelingen vermeden zouden moeten worden;
overwegende dat de groep legaal verblijvende ouders met kinderen zonder verblijfsstatus
gering is, maar dat de controle op deze status veel uitvoeringslasten veroorzaakt;
verzoekt de regering opnieuw in kaart te brengen wat de effecten zijn van het wel
of niet toetsen op de verblijfsstatus van het kind bij toekenning van het kindgebonden
budget, hierbij rekening houdend met de uitvoeringskosten, uitvoeringscapaciteit en
beleidskosten van het eventueel wel toekennen van kindgebonden budget aan legaal verblijvende
ouders met kinderen zonder verblijfsstatus, en de Kamer hierover uiterlijk 1 februari
te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Beukering-Huijbregts
Ceder
Maatoug