Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2022
In deze brief informeer ik u, in het kader van de juridische procedures die betrekking
hebben op de Wet verbod op kolen, over het besluit van het International Centre for Settelement of Investment Disputes (hierna: ICSID) arbitragetribunaal in zaak nr. ARB/21/22 tussen Uniper en het Koninkrijk
der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek van Uniper om een voorlopige voorziening
te treffen.
Uniper had het arbitragetribunaal verzocht te bepalen dat Nederland de procedure bij
de Duitse rechter moest intrekken omdat die in strijd zou zijn met artikel 26 en 41
van de ICSID Conventie. Uniper stelde dat krachtens deze artikelen een arbitragetribunaal
exclusief bevoegd is om te oordelen over haar bevoegdheid. Dit verzoek van Uniper
is door het arbitragetribunaal afgewezen.
Onder andere in brieven aan uw Kamer (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 77 en Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 83) is aangegeven dat de Nederlandse Staat in de arbitrageprocedures van RWE en Uniper
verweer voert op zowel de bevoegdheid van het tribunaal als op de inhoud van het geschil.
Daarbij is het uitgangspunt dat op grond van het EU-recht een investeerder-staat-arbitragebepaling
niet van toepassing kan zijn op geschillen tussen een EU-investeerder en een EU-lidstaat.
Dit geldt ook voor procedures onder het Energiehandvest.
Door de Nederlandse Staat zijn daarom op 11 mei 2021 twee procedures gestart bij de
Duitse rechter, één tegen RWE en één tegen Uniper. Deze procedures worden parallel
aan de ICSID-procedures gevoerd en hebben als doel een verklaring voor recht te krijgen
dat de arbitrageprocedures die door RWE en Uniper zijn begonnen, onverenigbaar zijn
met het Europees recht. De Nederlandse Staat geeft met de procedures bij de Duitse
rechter opvolging aan haar Europeesrechtelijke verplichtingen, zoals recentelijk door
het Europees Hof van Justitie bevestigd in zaak C-109/20 (PL Holdings). Verwacht wordt dat de Duitse rechtbank in het tweede kwartaal van 2022 uitspraak
zal doen in beide zaken.
Door een voorlopige voorziening aan te vragen met als doel te bepalen dat de Nederlandse
Staat de procedures bij de Duitse rechter moest intrekken, wilde Uniper een uitspraak
van de Duitse rechter voorkomen. Dit verzoek is door het arbitragetribunaal op 17 februari
2022 afgewezen.
In het besluit geeft het arbitragetribunaal aan weliswaar bezorgd te zijn over de
implicaties van de stappen die de Nederlandse Staat heeft genomen door procedures
in Duitsland te starten, maar maakt het arbitragetribunaal duidelijk onderscheid tussen
enerzijds haar eigen bevoegdheden onder de ICSID Conventie, en anderzijds de bevoegdheden
die rechtbanken van de lidstaten hebben bij de interpretatie en toepassing van het
Europees recht. Daarmee is een potentieel conflict tussen de internationaalrechtelijke
en Europeesrechtelijke verplichtingen van Nederland op dit moment niet aan de orde.
De tussenuitspraak van het arbitragetribunaal wordt binnenkort openbaar en wordt gepubliceerd
op de website van het ICSID. Vooralsnog heeft het arbitragetribunaal alleen haar besluit
gedeeld. De overwegingen volgen op een later moment. Daarnaast is de Nederlandse Staat
nog in afwachting van het besluit van het arbitragetribunaal over de processuele regels
die op het verdere verloop van de procedure van toepassing zijn. Daarbij is de inzet
van de Nederlandse Staat om de grootste mate van transparantie in deze procedures
te bieden en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de UNCITRAL Transparantieregels.
Vervolg
Ik zal u blijven informeren over belangrijke procesmomenten met betrekking tot de
zeven juridische procedures die betrekking hebben op de Wet verbod op kolen. Daarbij
ligt de focus de aankomende periode op de nationale procedures onder Duits en Nederlands
recht, die eerder worden behandeld dan de arbitrageprocedures. De stukken die de Nederlandse
Staat inbrengt in de Nederlandse procedures worden gepubliceerd op de website van
de rijksoverheid.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten