Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35925-VIII nr. G |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35925-VIII nr. G |
Vastgesteld 7 september 2022
De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hadden kennisgenomen van de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 april 20222 waarin zij de Kamer de Staat van het Onderwijs 2022 en de beleidsreactie daarop aanbieden. De leden van de fracties van GroenLinks, de PVV en de PvdD wensten naar aanleiding hiervan de regering een aantal vragen te stellen.
Naar aanleiding hiervan is op 18 mei 2022 een brief gestuurd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een gelijkluidende brief is verzonden aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs hebben op 1 september 2022 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dragstra
Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Den Haag, 18 mei 2022
De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en u van 13 april 20223 waarin u de Kamer de Staat van het Onderwijs 2022 en de beleidsreactie daarop aanbiedt. De leden van de fracties van GroenLinks, de PVV en de PvdD wensen naar aanleiding hiervan de regering de volgende vragen te stellen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs benadrukt dat een duurzame renovatie van het stelsel nodig is om het fundament van het onderwijs, dat op meerdere plekken onder druk staat, te verstevigen. Dit om te zorgen voor kansengelijkheid voor de groepen die nu nog achterblijven en die soms zelfs niet eens de minimale bagage aan kennis en vaardigheden meekrijgen. Deelt de regering dit standpunt en zo ja, hoe gaat deze duurzame renovatie vorm krijgen? De Inspectie van het Onderwijs noemt concreet de modellen in Zweden en Ierland. Kan de regering hierop reflecteren, waarbij eveneens de toegankelijkheid en segregatie in het onderwijs worden meegenomen?
De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering wil inzetten op intensievere samenwerking tussen onder andere reguliere en speciale scholen, het praktijkonderwijs, de gemeenten en jeugdhulpinstellingen om op deze wijze de toegankelijkheid van het (voortgezet) special onderwijs en de perspectieven van leerlingen te vergroten. Is deze ambitie volgens de betrokken partijen uitvoerbaar, gezien de hoge werkdruk in zowel het (voortgezet) speciaal onderwijs als de Jeugdzorg? Wat zijn de reacties van belangenorganisaties – zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Jeugdzorg Nederland, de sectorvereniging voor het primair onderwijs (PO-Raad) en de Vereniging van scholen in het voortgezet onderwijs (VO-Raad) – op de beleidsinzet van de regering en wil de regering deze met de Kamer delen? Op welke wijze zorgt de regering er bovendien concreet voor dat niet alleen de toegankelijkheid van het speciaal onderwijs zelf, maar ook de toegang tot verschillende leerniveaus en profielen binnen het speciaal onderwijs en een succesvolle doorstroom naar een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt gewaarborgd blijven? Op welke wijze waarborgt de regering in haar visie de digitalisering in het (hoger) onderwijs in die zin dat elke leerling toegang heeft tot online onderwijs en een goede thuiswerkplek? Het voornemen om tot 2025 één miljard euro uit te trekken voor meer kansengelijkheid in het onderwijs juichen de leden van de fractie van GroenLinks toe. Deze leden vragen de regering hoe dit betrekking heeft op de toegankelijkheid van het onderwijs. Is de regering voornemens de middelen voor kansengelijkheid te koppelen aan toegankelijkheid?
Naast toegankelijkheid in relatie tot kansengelijkheid zien de leden van de fractie van GroenLinks graag dat er ook concreet in het voorkomen van segregatie binnen het onderwijs wordt geïnvesteerd. Hoe verhoudt zich dit tot het alloceren van de hiervoor genoemde middelen? De Inspectie van het Onderwijs constateert dat de onderwijssegregatie naar opleidingsniveau van de ouders groot is en niet afneemt. Het valt de fractieleden van GroenLinks op dat de regering in haar brief niet expliciet ingaat op het thema onderwijssegregatie, terwijl onderwijssegregatie samenhangt met verschillen in onderwijskwaliteit, kansengelijkheid en daarmee de toegankelijkheid van vervolgopleidingen en de arbeidsmarkt. Hoe verhouden de ambities van de huidige regering zich tot de Beleidsagenda tegen segregatie in het funderend onderwijs4 en de lopende initiatieven om segregatie in het onderwijs te verminderen, bijvoorbeeld de Gelijke Kansen Alliantie?5 Op welke manieren integreert de regering de aanpak van onderwijssegregatie in de in haar brief aangekondigde visies en plannen? De Inspectie van het Onderwijs constateert bovendien dat de verschillen tussen scholen in lees- en rekenresultaten groter zijn geworden. Wat is de relatie tussen deze dalende basisvaardigheden en schoolsegregatie? Hoe ondersteunt de regering concreet de slechtst scorende scholen in het verbeteren van de basisvaardigheden van leerlingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de fractie van de PVV merken op dat het Nationaal Programma Onderwijs een eenmalige investering betreft van 8,5 miljard euro om onder andere de gevolgen van de pandemie tegen te gaan. Deze gelden kunnen scholen en instellingen inzetten voor het wegwerken van leervertragingen en voor interventies voor verbetering van het welzijn van leerlingen en studenten. Deze leden merken daarnaast op dat het «Masterplan Basisvaardigheden» wordt geïntroduceerd om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, waaronder ook de verbetering van de zogenaamde basisvaardigheden (lezen, taal en rekenen) van leerlingen. De leden van de fractie van de PVV hebben in dit kader de navolgende vragen.
1. Scholen en instellingen kunnen door de beschikbaar gestelde gelden extra leraren, schoolleiders, vakleerkrachten, jongerenwerkers, mentoren en overig ondersteunend personeel aanstellen alsmede extra uren creëren voor culturele of sportieve activiteiten, bijscholing, sociale vaardigheidstrainingen en anderszins. Kan de regering aangeven in hoeverre deze investering voor extra inzet van functionarissen en ondersteunende activiteiten ook op de langere termijn structureel zal zijn?
2. Kan de regering aangeven op welke wijze zij ervoor gaat zorgen dat het «Masterplan Basisvaardigheden», om in het funderend onderwijs en in het MBO tot een goede beheersing van de basisvaardigheden (met name lezen, schrijven en rekenen) te komen, op alle scholen en instellingen dezelfde prioriteit zal krijgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering de vergroting van kansengelijkheid als een belangrijke maatschappelijke opgave ziet en dat de regering geld uittrekt om die via het onderwijs te bevorderen. Deze leden vragen de regering of zij bereid is om in het kader hiervan ook aandacht te besteden aan de kansenongelijkheid tussen meisjes en jongens die wordt versterkt door de significant verschillende rollen die zij krijgen toebedeeld in schoolboeken en examens, en middelen uit te trekken om deze oorzaak van kansenongelijkheid te reduceren.
Meerdere onderzoeken naar onderwijsmateriaal laten zien dat vrouwen en de beroepen die vooral door vrouwen worden beoefend (zoals de zorg en het onderwijs) sterk ondervertegenwoordigd zijn in het lesmateriaal.6 Deze leden merken op dat er veel minder vrouwelijke dan mannelijke personages voorkomen in schoolboeken en examens en dat zij, indien zij wel voorkomen, een lagere maatschappelijke status hebben. Het verschil is zelfs groter dan in de werkelijkheid. Volgens deskundigen heeft dit verschil, dat vermoedelijk onbedoeld en onbewust in het materiaal terechtkomt, een negatief effect op het zelfvertrouwen en de ambitie van meisjes. Voor zover het lesmateriaal de attitude van leerkrachten reflecteert, zou dit bedoeld effect versterken en de kansenongelijkheid nog verder kunnen vergroten. Ook kan de ondervertegenwoordiging van (personages in) de zorgsector en het onderwijs ertoe leiden dat scholieren minder geneigd zijn een beroep in deze sectoren als aantrekkelijk te zien.
Is de regering zich bewust van dit aspect van kansenongelijkheid, dat deze leden niet zien terugkomen in de Staat van het Onderwijs? Is de regering bereid om dit aspect mee te nemen bij de aanpak van kansenongelijkheid in het onderwijs? Ziet de regering daarbij kans om dit bij de Inspectie van het Onderwijs en het College voor Toetsen en Examens onder de aandacht te brengen met de vraag hieraan aandacht te besteden?
De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief. Een gelijkluidende brief is verzonden aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J. Verkerk
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2022
Wij danken de leden van de fracties van GroenLinks, de PVV en de PvdD voor de vragen over de Staat van het Onderwijs 2022 en de beleidsreactie hierop. In het navolgende beantwoorden wij de vragen van uw leden per fractie, in de volgorde waarin de vragen zijn gesteld.
De vragen werden ingezonden op 18 mei 2022 met kenmerk 171126.01U en 171126.02U.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs benadrukt dat een duurzame renovatie van het stelsel nodig is om het fundament van het onderwijs, dat op meerdere plekken onder druk staat, te verstevigen. Dit om te zorgen voor kansengelijkheid voor de groepen die nu nog achterblijven en die soms zelfs niet eens de minimale bagage aan kennis en vaardigheden meekrijgen. De leden vragen of de regering dit standpunt deelt en zo ja, hoe gaat deze duurzame renovatie vorm krijgen? De Inspectie van het Onderwijs noemt concreet de modellen in Zweden en Ierland. Kan de regering hierop reflecteren, waarbij eveneens de toegankelijkheid en segregatie in het onderwijs worden meegenomen?
Te veel leerlingen verlaten het onderwijs zonder goede beheersing van de basisvaardigheden. Daarom is dit kabinet met een masterplan Basisvaardigheden gekomen. Ook het bevorderen van kansengelijkheid is een belangrijke ambitie van dit kabinet. Voor beide doelen heeft de regering met het coalitieakkoord structureel € 1 miljard per jaar uitgetrokken. Na de zomer zullen wij de Kamer informeren over de uitvoering van de ambities uit het coalitieakkoord op dit onderwerp.
De leden van de fractie van GroenLinks merken daarbij op dat de regering wil inzetten op intensievere samenwerking tussen onder andere reguliere en speciale scholen, het praktijkonderwijs, de gemeenten en jeugdhulpinstellingen om op deze wijze de toegankelijkheid van het (voortgezet) special onderwijs en de perspectieven van leerlingen te vergroten. De leden vragen of deze ambitie volgens de betrokken partijen uitvoerbaar is, gezien de hoge werkdruk in zowel het (voortgezet) speciaal onderwijs als de Jeugdzorg.
Wij realiseren dat het op grotere schaal toewerken naar inclusiever onderwijs ambitieus is, zeker gezien de hoge werkdruk in het onderwijsveld. Wij werken daarom in goed overleg met het onderwijsveld aan een Routekaart Inclusiever Onderwijs voor 2035, waarin komt te staan hoe we in die periode stapsgewijs toe zullen werken naar inclusiever onderwijs. Daarmee nemen wij ruim de tijd om deze omvangrijke verandering geleidelijk te laten gaan. Daarbij sluiten wij ook aan op die plekken waar nu al stappen worden gezet op dit onderwerp. Zo zijn er nu al mogelijkheden in het kader van de beleidsregel samenwerking regulier en speciaal onderwijs, waarin naast scholen voor regulier en speciaal onderwijs in toenemende mate ook instanties op het terrein van jeugdhulp en dagopvang participeren. Juist die mogelijkheden tot intensieve samenwerking op één locatie heeft een positieve invloed op de ervaren werkdruk. Deze goede voorbeelden kunnen een inspiratie zijn voor anderen, daarvan zal in de route naar inclusiever onderwijs dan ook gebruik van worden gemaakt.
De leden van de fractie willen graag weten wat de reacties zijn van belangenorganisaties ― zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Jeugdzorg Nederland, de sectorvereniging voor het primair onderwijs (PO-Raad) en de Vereniging van scholen in het voortgezet onderwijs (VO-Raad) ― op de beleidsinzet van de regering en of de regering deze met de Kamer wil delen.
Alle hierboven genoemde partijen zijn betrokken bij de totstandkoming van de Routekaart Inclusiever Onderwijs. Deze routekaart is naar verwachting deze zomer af en wordt daarna getoetst bij de achterban van de betrokken partijen zodat er zo breed mogelijk draagvlak voor is. Daarna wordt uw Kamer geïnformeerd over de routekaart.
Verder vragen de leden op welke wijze de regering er bovendien concreet voor zorgt dat niet alleen de toegankelijkheid van het speciaal onderwijs zelf, maar ook de toegang tot verschillende leerniveaus en profielen binnen het speciaal onderwijs en een succesvolle doorstroom naar een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt gewaarborgd blijven.
Deze aspecten worden meegenomen in de totstandkoming van de routekaart. Zoals aangegeven in de verbeteraanpak passend onderwijs 2021 werken we in de komende 15 jaar toe naar inclusievere onderwijsvoorzieningen met behoud en doorontwikkeling van het speciaal onderwijs naar specialistische netwerken. Zodat leerlingen met en zonder ondersteuningsbehoefte steeds vaker naar dezelfde school kunnen, (zoveel mogelijk) in de dezelfde klas zitten, samen spelen of elkaar ontmoeten op het schoolplein. Binnen de samenwerkingsmogelijkheden tussen regulier en speciaal onderwijs blijft er aandacht voor de verschillende leerroutes. Zo kan de samenwerking tussen een reguliere school voor voortgezet onderwijs en een school voor voortgezet speciaal onderwijs die het uitstroomprofiel vervolgonderwijs aanbiedt juist een meerwaarde hebben doordat er breder aanbod gerealiseerd kan worden voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte en kan de reguliere school profiteren van het ondersteuningsaanbod dat de school voor vso kan bieden. Daarnaast zal er voor leerlingen die dat nodig hebben altijd speciaal onderwijs blijven bestaan. De mogelijkheden voor bijvoorbeeld de verbrede toelating van leerlingen maken het mogelijk de expertise en het aanbod te garanderen.
De leden van de fractie willen graag weten op welke wijze de regering in haar visie de digitalisering in het (hoger) onderwijs waarborgt, in die zin dat elke leerling toegang heeft tot online onderwijs en een goede thuiswerkplek.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal in het najaar een visie op digitalisering van het mbo/ho naar de Kamer sturen. Deze visie wordt opgesteld door de instellingen met ondersteuning van OCW. Het is aan de instellingen om in hun visie aandacht te geven aan toegang tot online onderwijs en thuiswerkplekken.
Voor het funderend onderwijs is het uitgangspunt dat elke leerling onderwijs moet volgen. In principe fysiek op school maar als dat niet lukt kan dat ook digitaal zijn. En uiteindelijk kan dit ook volledig bij een digitale school zijn. Daarmee is digitaal afstandsonderwijs een alternatief voor het niet kunnen volgen van onderwijs. Fysiek onderwijs is en blijft belangrijk omdat dit kinderen elkaar laat ontmoeten, wat bijdraagt aan belangrijke sociale vaardigheden en persoonsvorming. In beginsel gebeurt het aanbieden van het digitale afstandsonderwijs onder verantwoordelijkheid van de fysieke school waar het kind staat ingeschreven en de school zorgt – in overleg met kind en ouders – voor een doorgaande leerlijn. Wanneer een school ondersteuning nodig heeft bij het bieden van het digitale afstandsonderwijs, wordt het samenwerkingsverband ingeschakeld voor ondersteuning.
Het voornemen om tot 2025 één miljard euro uit te trekken voor meer kansengelijkheid in het onderwijs juichen de leden van de fractie van GroenLinks toe. Deze leden vragen de regering hoe dit betrekking heeft op de toegankelijkheid van het onderwijs. Is de regering voornemens de middelen voor kansengelijkheid te koppelen aan toegankelijkheid?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vragen van de GroenLinks fractie is ook het bevorderen van kansengelijkheid naast het versterken van de basisvaardigheden, een belangrijke ambitie van dit kabinet. Voor beide doelen heeft de regering met het coalitieakkoord structureel € 1 miljard per jaar uitgetrokken. Na de zomer zullen wij de Kamer informeren over de uitvoering van de ambities uit het coalitieakkoord op dit onderwerp.
Naast toegankelijkheid in relatie tot kansengelijkheid zien de leden van de fractie van GroenLinks graag dat er ook concreet in het voorkomen van segregatie binnen het onderwijs wordt geïnvesteerd. Hoe verhoudt zich dit tot het alloceren van de hiervoor genoemde middelen? De Inspectie van het Onderwijs constateert dat de onderwijssegregatie naar opleidingsniveau van de ouders groot is en niet afneemt. Het valt de fractieleden van GroenLinks op dat de regering in haar brief niet expliciet ingaat op het thema onderwijssegregatie, terwijl onderwijssegregatie samenhangt met verschillen in onderwijskwaliteit, kansengelijkheid en daarmee de toegankelijkheid van vervolgopleidingen en de arbeidsmarkt. Hoe verhouden de ambities van de huidige regering zich tot de Beleidsagenda tegen segregatie in het funderend onderwijs en de lopende initiatieven om segregatie in het onderwijs te verminderen, bijvoorbeeld de Gelijke Kansen Alliantie? Op welke manieren integreert de regering de aanpak van onderwijssegregatie in de in haar brief aangekondigde visies en plannen, zo vragen de leden zich af.
De regering is het eens het met de GroenLinks-fractie en ziet ook dat onderwijssegregatie samenhangt met kansenongelijkheid. Immers, scholen met veel kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status kennen vaker een concentratie van problemen: ze hebben vaak te maken met leerlingen die in armoede leven en die vaker leer- en ontwikkelachterstanden hebben. Deze scholen hebben ook vaker een tekort aan schoolleiders en leraren. De maatregelen tegen onderwijssegregatie die door het vorige kabinet zijn ingezet gaan door. U kunt hierbij denken aan het lopende onderzoek naar effectieve maatregelen (nationaal en lokaal) tegen segregatie in het onderwijs, waarbij een consortium van onderzoeksbureaus, door middel van beleidssimulaties, werkt aan het vergroten van de kennis over effectieve beleidsinstrumenten. Ook start de regering dit jaar onderzoek naar centraal aanmeldbeleid in het po en vo. Het netwerk van scholen en gemeenten die zich inzetten om onderwijssegregatie te bestrijden breidt zich uit. Ook via de Gelijke Kansen Alliantie worden goede voorbeelden gedeeld en segregatiemaatregelen opgenomen in de Gelijke Kansen Agenda. Verder organiseert het ministerie dit najaar een inspiratiebijeenkomst voor scholen, gemeenten en andere stakeholders.
Op gemeenteniveau is segregatie één van de onderwerpen waarover gemeenten, schoolbesturen en het samenwerkingsverband jaarlijks, in het kader van de Lokale Educatieve Agenda (LEA), spreken en waar zij afspraken over maken. De inspectie verbetert het toezicht op de LEA in samenhang met het toezicht op de kinderopvang en de voor- en vroegschoolse educatie (vve). Ten slotte blijft OCW brede (heterogene) brugklassen en brede scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs financieel stimuleren, als instrument om segregatie tegen te gaan. Dit kabinet investeert vooral ook in de kwaliteit van scholen. In het Masterplan basisvaardigheden beginnen we in het primair en voortgezet onderwijs bij de scholen waar dit het hardste nodig is. Na de zomer informeren wij Uw Kamer over de uitvoering van de ambities uit het coalitieakkoord op gebied van kansengelijkheid.
De fractieleden zien dat de Inspectie van het Onderwijs bovendien constateert dat de verschillen tussen scholen in lees- en rekenresultaten groter zijn geworden. Zij vragen wat de relatie is tussen deze dalende basisvaardigheden en schoolsegregatie. Hoe ondersteunt de regering concreet de slechtst scorende scholen in het verbeteren van de basisvaardigheden van leerlingen?
Schoolsegregatie heeft in potentie nadelige gevolgen voor de onderwijskwaliteit, maar niet noodzakelijk.7, 8 Versterkte schoolsegregatie kan zorgen voor zaken als hogere absentie van leerlingen, zittenblijven en minder effectieve onderwijstijd. Leerkrachten kunnen dan veel tijd kwijt zijn aan het managen van gedrag of lage verwachtingen over de capaciteit van leerlingen hebben, waardoor ook leerlingprestaties omlaag kunnen gaan.9 Maar dit is zeker niet altijd het geval. Wanneer er sprake is van goede binnen- en buitenschoolse begeleiding, hoge verwachtingen en een rijk, ambitieus curriculum kunnen ook scholen met uitdagende populaties goed presteren.10, 11, 12, 13 Het Mast erplan Basisvaardigheden en de Rijke schooldag richten zich in het primair en voortgezet onderwijs op het creëren van een dergelijke omgeving. Hierbij stellen we onder andere op korte termijn voor circa 500 risicoscholen een subsidieregeling beschikbaar om via bewezen effectieve interventies de basisvaardigheden te verbeteren. Hierbij worden 150 scholen die dat willen en het meest nodig hebben, ondersteund via basisteams, om scholen te ondersteunen en ontzorgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de fractie van de PVV merken op dat het Nationaal Programma Onderwijs een eenmalige investering betreft van 8,5 miljard euro om onder andere de gevolgen van de pandemie tegen te gaan. Deze gelden kunnen scholen en instellingen inzetten voor het wegwerken van leervertragingen en voor interventies voor verbetering van het welzijn van leerlingen en studenten. Deze leden merken daarnaast op dat het «Masterplan Basisvaardigheden» wordt geïntroduceerd om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, waaronder ook de verbetering van de zogenaamde basisvaardigheden (lezen, taal en rekenen) van leerlingen. De leden van de fractie van de PVV hebben in dit kader de navolgende vragen.
Scholen en instellingen kunnen door de beschikbaar gestelde gelden extra leraren, schoolleiders, vakleerkrachten, jongerenwerkers, mentoren en overig ondersteunend personeel aanstellen alsmede extra uren creëren voor culturele of sportieve activiteiten, bijscholing, sociale vaardigheidstrainingen en anderszins. Kan de regering aangeven in hoeverre deze investering voor extra inzet van functionarissen en ondersteunende activiteiten ook op de langere termijn structureel zal zijn?
Scholen en instellingen hebben in het kader van het NP Onderwijs middelen ontvangen voor herstel van de leervertragingen. Het gaat om incidentele middelen en dat betekent dat een deel van de maatregelen die scholen en instellingen nemen om leerlingen en studenten weer op niveau te brengen ook van tijdelijke aard zullen zijn. Met de plannen uit het regeerakkoord, waaronder het Masterplan Basisvaardigheden, wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de ingezette investeringen vanuit het NP Onderwijs. Deze middelen uit het regeerakkoord zijn wel structureel. Wij hebben de scholen en instellingen in de brief van 25 februari jl. daarnaast meer tijd gegeven om deze middelen uit te geven.14 Dit geeft hen de mogelijkheid om personeel dat zij inzetten voor de uitvoering van het NP Onderwijs langer aan te houden en later ook in te zetten voor de uitvoering van het Masterplan Basisvaardigheden in het po, vo en mbo.
Kan de regering aangeven op welke wijze zij ervoor gaat zorgen dat het «Masterplan Basisvaardigheden», om in het funderend onderwijs en in het MBO tot een goede beheersing van de basisvaardigheden (met name lezen, schrijven en rekenen) te komen, op alle scholen en instellingen dezelfde prioriteit zal krijgen?
Laat voorop staan dat elke school en elke instelling mee gaat in de doelstellingen van het masterplan: het onderwijs in de basisvaardigheden moet beter zodat de resultaten over de gehele linie stijgen. Hiervoor zullen we in het primair en voortgezet onderwijs onder andere alle leraren ondersteunen met extra professionaliseringsmogelijkheden en schoolleiders met extra hulp en ontzorging via de basisteams. Maar dat betekent niet noodzakelijk dat alle scholen en instelling dezelfde prioriteit moet geven. De problematiek rondom de basisvaardigheden verschilt namelijk per vaardigheid, per regio en per school/instelling. Soms heeft een school veel leerlingen met een niet-westerse achtergrond waardoor er taalproblemen zijn, maar zijn er geen problemen op het gebied van rekenvaardigheid. En soms heeft een bepaalde opleiding bij een instelling juist geen moeite met taal, maar met de burgerschapskennis van haar studenten. Daarbij speelt dat op sommige scholen de problematiek over het algemeen hoger is. Voor deze scholen willen we extra ondersteuning bieden in de vorm van een subsidieregeling en ondersteuning via basisteams.
Voor wat betreft het middelbaar beroepsonderwijs heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer in de zomer geïnformeerd over het Masterplan Basisvaardigheden in het mbo. Met bestuurlijke partners in de sector worden nu gesprekken gevoerd over de Werkagenda mbo. Kort na Prinsjesdag informeert hij uw Kamer over de afspraken die hij met de mbo-sector heeft gemaakt in de Werkagenda mbo.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering de vergroting van kansengelijkheid als een belangrijke maatschappelijke opgave ziet en dat de regering geld uittrekt om die via het onderwijs te bevorderen. Deze leden vragen de regering of zij bereid is om in het kader hiervan ook aandacht te besteden aan de kansenongelijkheid tussen meisjes en jongens die wordt versterkt door de significant verschillende rollen die zij krijgen toebedeeld in schoolboeken en examens, en middelen uit te trekken om deze oorzaak van kansenongelijkheid te reduceren.
Wij zien inderdaad de vergroting van kansengelijkheid als een belangrijke maatschappelijke opgave. Daarom zet het kabinet zich ervoor in om optimale kansen te creëren voor alle leerlingen en studenten, zodat zij zich op school of opleiding en daarbuiten optimaal kunnen ontwikkelen. Genderverschillen in het onderwijs dragen bij aan vermindering van die kansen, zoals de verkenning van het Onderwijsraad scherp in beeld bracht: de schoolloopbaan van jongens verloopt minder goed dan die van meisjes, maar vervolgens loopt de beroepsloopbaan van vrouwen minder optimaal dan die van mannen. De Onderwijsraad wees ook op de rol van stereotypen in leermiddelen.
Wij vinden het uitermate onwenselijk dat genderverschillen in het onderwijs bestaan, aangezien dit van invloed is op de keuzes die gemaakt worden door leerlingen en studenten in hun school- en beroepsloopbaan. Daarom hebben wij mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 12 mei verschillende maatregelen aangekondigd om genderverschillen in het onderwijs te verminderen. Hier komen wij verder in de beantwoording op terug.
Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van het Kamerlid Bisschop (SGP)15 over leermiddelen aangegeven heeft de overheid echter geen financiële invloed op de leermiddelenmarkt, dus de regering trekt geen middelen uit om genderstereotiepe rollen in schoolboeken en examens te reduceren. Het is aan scholen om een heldere vraag te formuleren, op basis waarvan aanbieders een kwalitatief goed, pluriform en betaalbaar aanbod kunnen ontwikkelen. Zoals wij ook aangeven in het Coalitieakkoord, leidt die vrijheid voor scholen ook tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op naleving van onderwijswetgeving en zal optreden tegen scholen die leerlingen afwijzen of ongelijk behandelen, aangezien dit niet in overeenstemming is met een veilige en gelijkwaardige schoolcultuur.
De leden van de PvdD-fractie geven aan dat meerdere onderzoeken naar onderwijsmateriaal laten zien dat vrouwen en de beroepen die vooral door vrouwen worden beoefend (zoals de zorg en het onderwijs) sterk ondervertegenwoordigd zijn in het lesmateriaal. Deze leden merken op dat er veel minder vrouwelijke dan mannelijke personages voorkomen in schoolboeken en examens en dat zij, indien zij wel voorkomen, een lagere maatschappelijke status hebben. Het verschil is zelfs groter dan in de werkelijkheid. Volgens deskundigen heeft dit verschil, dat vermoedelijk onbedoeld en onbewust in het materiaal terechtkomt, een negatief effect op het zelfvertrouwen en de ambitie van meisjes. Voor zover het lesmateriaal de attitude van leerkrachten reflecteert, zou dit bedoeld effect versterken en de kansenongelijkheid nog verder kunnen vergroten. Ook kan de ondervertegenwoordiging van (personages in) de zorgsector en het onderwijs ertoe leiden dat scholieren minder geneigd zijn een beroep in deze sectoren als aantrekkelijk te zien. De leden vragen of de regering zich bewust is van dit aspect van kansenongelijkheid, dat deze leden niet zien terugkomen in de Staat van het Onderwijs. Is de regering bereid om dit aspect mee te nemen bij de aanpak van kansenongelijkheid in het onderwijs? Ziet de regering daarbij kans om dit bij de Inspectie van het Onderwijs en het College voor Toetsen en Examens onder de aandacht te brengen met de vraag hieraan aandacht te besteden?
Ja, wij zijn ons bewust van dit aspect van kansenongelijkheid. Vanuit de rijksoverheid zetten wij ons al langere tijd in om genderstereotypen tegen te gaan. Zo ondersteunen wij bijvoorbeeld de Alliantie Werk en de Toekomst. Deze alliantie zet zich in om genderstereotypering in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te doorbreken en richt zich daarbij zowel op jongens als op meisjes. De verkenning «Sekseverschillen in het onderwijs»16 van de Onderwijsraad onderstreepte deze kansenongelijkheid door genderstereotypering nogmaals. Daarom hebben wij in de reactie op dit rapport mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gesteld dat wij het uitermate onwenselijk vinden dat genderstereotiepe verwachtingen momenteel van invloed zijn in het onderwijs.17 Daarom hebben wij een pakket aan maatregelen geformuleerd gericht op de leerlingen, de leerkrachten en de beroepsloopbaan.
Als overheid is onze rol in het tegengaan van genderstereotypering in leermiddelen beperkt door de vrijheid van onderwijs. Dat laat onverlet dat die vrijheid van onderwijs leidt tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op naleving van onderwijswetgeving en zal optreden tegen scholen die leerlingen afwijzen of ongelijk behandelen, aangezien dit niet in overeenstemming is met een veilige en gelijkwaardige schoolcultuur.
Evenwel is OCW in gesprek met uitgeverijen over de inhoud en kwaliteit van lesmethoden, aan de hand van onderzoeken zoals dat van Judi Mesman.18 Wij voeren bijvoorbeeld gesprekken met de educatieve uitgeverijen van lesmateriaal om na te gaan welke stereotyperingen hierin voorkomen om ze vervolgens te voorkomen. Mede in navolging van de motie-Peters19 zet de overheid zich ervoor in dat educatieve uitgeverijen transparanter zijn over welke keuzes zij maken bij de ontwikkeling van hun leermiddelen – zij hebben in een rondetafelgesprek met de Tweede Kamer, eind 2021, reeds aangegeven hiermee aan de slag te willen gaan.
De overheid neemt dus al veel initiatief in het tegengaan van genderstereotypering. Er ligt een belangrijke taak bij de scholen, ontwikkelaars van lesmateriaal en uitgeverijen zelf om aandacht te besteden aan het tegengaan van genderstereotypen.
Samenstelling:
Essers (CDA), Ganzevoort (GL), Van Strien (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Pijlman (D66) (ondervoorzitter), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), De Bruijn-Wezeman(VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Beukering (Fractie-Nanninga). A.J.M. van Kesteren (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Vos (PvdA), Van den Berg (VVD), Dessing (FVD), Doornhof (CDA), Veldhoen (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), De Vries (Fractie-Otten), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) Verkerk (CU) (voorzitter), Prast (PvdD) en Fiers (PvdA).
Zie hiervoor: https://esb.nu/esb/20046594/vrouwen-in-de-economie-een-levenslange-ontmoediging en https://www.judimesman.nl.
Oakes, J., Stuart Wells, A., Jones, M., & Datnow, A. (1997). Detracking: The social construction of ability, cultural politics, and resistance to reform. Teachers College Record, 98(3), 482–510.
Ehren, M. Position Paper ten behoeve van Rondetafelgesprek over kansenongelijkheid, onderwijsachterstanden en segregatie op 10 november 2021.
Rosenthal, R., & Jacobson, L. (1968). Teacher expectations for the disadvantaged. Scientific American, 218(4), 19–23.
Jussim, L., & Harber, K.D. (2005). Teacher expectations and self-fulfilling prophecies: Knowns and unknowns, resolved and unresolved controversies. Personality and Social Psychology Review, 9(2), 131–155.
Banks, J. A. (1993). Multicultural education: Historical development, dimensions, and practice. Review of Research in Education, 19, 3–49.
https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2020/10/07/verkenning-sekseverschillen-onderwijs.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35925-VIII-G.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.