35 925 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022

Nr. 171 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2022

Met deze brief informeer ik u over de voortgang ten aanzien van vier toezeggingen: over de modernisering van de Wet op de lijkbezorging, over de kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt Nederland, de evaluatie van de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen en over de uitvoering van drie moties betreffende de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Voortgang modernisering Wet op de lijkbezorging

In mijn brief van 4 februari jl.1 heb ik aangegeven dat mijn inzet is om het onderzoek naar eeuwigdurende grafrust voor het reces aan uw Kamer aan te bieden en dat ik verwacht het wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging eind dit jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Dit blijkt niet langer haalbaar.

Het onderzoek naar eeuwigdurende grafrust zal ik spoedig na het reces aan uw Kamer aanbieden, waarbij mijn inzet is om dan ook mijn reactie te geven. Het bureau dat het onderzoek uitvoert, verwacht het eindrapport, anders dan aanvankelijk beoogd, niet voor eind juli te kunnen opleveren, wegens personele tegenslag en extra tijd die nodig was voor het opstellen van vragenlijsten.

Het wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging verwacht ik in de eerste helft van 2024 bij uw Kamer te kunnen indienen. In de brief van 10 april 20202 heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat de geadviseerde uitbreiding van bevoegdheden van de gemeentelijk lijkschouwer betrokken zou worden bij de voorbereiding van het wetsvoorstel. Deze uitbreiding is onderdeel van een pakket aan maatregelen om de forensische geneeskunde te versterken, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie van 15 november 2021 op het rapport van de IGJ «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn». De besluitvorming over de financiering hiervan is gelaten aan het huidige kabinet en moet nog plaatsvinden3.

Voortgang kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt Nederland

Op 24 februari jl. verzocht Uw Kamer, bij monde van de leden Leijten (SP) en Van der Graaf (CU), om een kabinetsreactie op het rapport Atlas van afgehaakt Nederland. Over buitenstaanders en gevestigden van Josse de Voogd en René Cuperus. Deze publicatie laat zien hoe, vaak gestapelde, verschillen in opleidingsniveau, inkomen en gezondheid over het land zijn verdeeld en zich daar vertalen in sociaal-culturele voorkeuren en keuzes. Feitelijke of gevoelde maatschappelijke deprivatie kan ertoe leiden dat mensen «afhaken» van het democratisch bestel.

Op dit moment werk ik samen met enkele collegaministers aan de gevraagde reactie. Ik verwacht die kort na het zomerreces aan u te kunnen aanbieden.

Voortgang evaluatie gemeenteraadsverkiezingen

Op 12 april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de opzet van de evaluatie van zowel de opkomst als de organisatie van de in maart gehouden gemeenteraadsverkiezingen.4 Het deel over de evaluatie van de organisatie had ik uw Kamer kort voor aanvang van het reces toegezegd. De zorgvuldige afronding hiervan vergt echter meer tijd. Ik ben voornemens deze voor het einde van het zomerreces aan uw Kamer te doen toekomen.

Over het onderzoek naar de opkomst van de gemeenteraadsverkiezingen zal ik uw Kamer zoals eerder toegezegd na het zomerreces informeren.

Voortgang uitvoering moties Wet gemeenschappelijke regelingen

Naar aanleiding van het debat over de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen is op 1 juni 2021 een drietal moties door uw Kamer aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 79, item 27). Ik heb u toegezegd uw Kamer voor de zomer van 2022 te informeren over de voortgang van deze moties.

1. Motie van het lid Bromet5

Het lid Bromet (GroenLinks) verzoekt de regering om in overleg met de decentrale overheden een kader op te stellen voor democratische controle op privaatrechtelijke samenwerkingen. Naast samenwerkingen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen gaan decentrale overheden ook regelmatig samenwerkingen aan door middel van privaatrechtelijke constructies, bijvoorbeeld via akkoorden en convenanten. Controle- en participatiemechanismen die op gemeenschappelijke regelingen van toepassing zijn, gelden niet zonder meer voor privaatrechtelijke samenwerking, terwijl decentrale volksvertegenwoordigers ook op dit soort samenwerkingen grip moeten kunnen houden.

Om decentrale volksvertegenwoordigers en de medeoverheden ondersteuning te bieden bij de omgang met privaatrechtelijke samenwerkingsconstructies, wordt op dit moment gewerkt aan een aanvulling op de Handreiking Verzelfstandiging en samenwerking bij decentrale overheden6 dat ook zal voorzien in het bedoelde kader. Ik verwacht uw Kamer de handreiking dit najaar te kunnen toesturen.

2. Motie van het lid Leijten7

Het lid Leijten (SP) verzoekt de regering wetenschappelijk onderzoek te doen naar de effectiviteit, legitimiteit en doelmatigheid van regionale regelingen, en hierover de Kamer te informeren.

Op dit moment werken prof. dr. K. Peters, prof. mr. G. Boogaard, mr. R.J.M.H de Greef en prof. dr. M.J.G.J.A. Boogers een stand van de wetenschap ten aanzien van regio’s uit. Zij inventariseren welk wetenschappelijk onderzoek er gedaan is naar effectiviteit, legitimiteit en doelmatigheid van regionale regelingen. Dat vullen zij aan met een analyse van de rapporten van lokale rekenkamers. Op basis van deze analyse wordt duidelijk waar lacunes zitten in het (wetenschappelijk) onderzoek naar regionale regelingen. Ik verwacht uw Kamer de resultaten van het onderzoek dit najaar te kunnen toesturen.

3. Motie van het lid Inge van Dijk8

Het lid Inge van Dijk (CDA) verzoekt de regering de fundamentele discussie over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur met concrete voorstellen af te ronden, en de Kamer daarover te informeren voor de zomer van 2022. In het commissiedebat van 7 april (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 149) heb ik een brief aangekondigd over de versterking van het bestuur. In die brief ga ik in op de uitvoering van deze motie. Daarbij betrek ik onder meer de uitkomsten van het onderzoek ter uitvoering van de onder 2 genoemde motie van het lid Leijten. Ik verwacht u de brief in het najaar te kunnen toezenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Kamerstuk 35 952, nr. 3.

X Noot
2

Kamerstukken 30 696 en 25 295, nr. 48.

X Noot
3

Kamerstuk 33 628, nr. 84.

X Noot
4

Kamerstuk 35 165, nr. 48.

X Noot
5

Kamerstuk 35 513, nr. 11.

X Noot
6

R.J.M.H. de Greef, S.E. Zijlstra en F.H.K. Theissen, Verzelfstandiging en samenwerking bij decentrale overheden: Afwegingskader voor de keuze tussen publiekrechtelijke of privaatrechtelijke vormgeving, Den Haag: Ministerie van BZK 2015.

X Noot
7

Kamerstuk 35 513, nr. 13.

X Noot
8

Kamerstuk 35 513, nr. 14.

Naar boven