Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2022
Op 17 februari 2021 is bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan tegen het Kamerlid
Baudet omdat hij zich, in de bewoording van de aangifte «bij voortduring racistisch
en antisemitisch uitlaat» en hiermee handelt in strijd met artikel 1 van de Grondwet
en de door hem afgelegde eed of belofte. In de aangifte wordt verwezen naar een artikel
in Elsevier Weekblad waarin wordt ingegaan op berichten in twee WhatsAppgroepen van
Forum voor Democratie.
Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal, de ministers
en de staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook
na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging
wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het protocol
inzake de behandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers
en staatssecretarissen (hierna: het protocol ambtsmisdrijven) geeft binnen de kaders
van artikel 119 van de Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid richtlijnen
voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen.
Conform dit protocol heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: pg Hoge
Raad) de aangifte onderzocht en is hij een oriënterend onderzoek gestart. Dit oriënterend
onderzoek heeft zich gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor het starten
van een opsporingsonderzoek. De resultaten van het oriënterend onderzoek heeft de
pg Hoge Raad op dinsdag 22 maart 2022 met mij gedeeld en toegelicht. Ik verwijs u
naar de pagina «publicaties» op de website van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl/over-ons/publicaties
Uit het protocol ambtsmisdrijven volgt dat het vervolgens aan de Minister van Justitie
en Veiligheid is om te beslissen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is. De PG
Hoge Raad heeft geconcludeerd dat uit het oriënterend onderzoek is gebleken dat in
dit geval geen sprake is van een ambtsmisdrijf en dat het onderzoek daarom geen aanknopingspunten
heeft opgeleverd voor een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte.
Op basis hiervan heb ik beslist dat een opsporingsonderzoek niet geïndiceerd is en
de PG Hoge Raad overeenkomstig bericht. Dat betekent dat er vanwege de regering geen
opdracht tot vervolging zal worden gegeven.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat de bevindingen van de PG Hoge Raad en mijn daaruit
voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten niet in de weg staan
aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius