35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Nr. 139 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2022

Op 17 februari 2021 is bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan tegen het Kamerlid Baudet omdat hij zich, in de bewoording van de aangifte «bij voortduring racistisch en antisemitisch uitlaat» en hiermee handelt in strijd met artikel 1 van de Grondwet en de door hem afgelegde eed of belofte. In de aangifte wordt verwezen naar een artikel in Elsevier Weekblad waarin wordt ingegaan op berichten in twee WhatsAppgroepen van Forum voor Democratie.

Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het protocol inzake de behandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen (hierna: het protocol ambtsmisdrijven) geeft binnen de kaders van artikel 119 van de Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid richtlijnen voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen.

Conform dit protocol heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: pg Hoge Raad) de aangifte onderzocht en is hij een oriënterend onderzoek gestart. Dit oriënterend onderzoek heeft zich gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een opsporingsonderzoek. De resultaten van het oriënterend onderzoek heeft de pg Hoge Raad op dinsdag 22 maart 2022 met mij gedeeld en toegelicht. Ik verwijs u naar de pagina «publicaties» op de website van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl/over-ons/publicaties

Uit het protocol ambtsmisdrijven volgt dat het vervolgens aan de Minister van Justitie en Veiligheid is om te beslissen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is. De PG Hoge Raad heeft geconcludeerd dat uit het oriënterend onderzoek is gebleken dat in dit geval geen sprake is van een ambtsmisdrijf en dat het onderzoek daarom geen aanknopingspunten heeft opgeleverd voor een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte. Op basis hiervan heb ik beslist dat een opsporingsonderzoek niet geïndiceerd is en de PG Hoge Raad overeenkomstig bericht. Dat betekent dat er vanwege de regering geen opdracht tot vervolging zal worden gegeven.

Ik hecht eraan erop te wijzen dat de bevindingen van de PG Hoge Raad en mijn daaruit voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten niet in de weg staan aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven