Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2022
Hierbij ontvangt u het onderzoeksrapport «Evaluatie Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders (KBvG)1. Dit onderzoek is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) in de periode december 2020 tot december 2021 uitgevoerd door een team van
onderzoeksbureau Pro Facto.2
Zoals in de Gerechtsdeurwaarderswet is voorgeschreven, wordt periodiek onderzoek gedaan
naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de KBvG.3 Dit betreft het tweede evaluatieonderzoek. De eerste evaluatie van de beroepsorganisatie,
getiteld Noblesse Oblige, is in 2009 uitgevoerd door de commissie-Van der Winkel. Mijn inhoudelijke beleidsreactie
op dit rapport volgt voor de zomer, gegeven de wisseling van het kabinet en mijn uitdrukkelijke
wens om ook de zienswijze van de KBvG op de aanbevelingen in het rapport in mijn reactie
te betrekken.
Het algemene beeld dat uit deze evaluatie naar voren komt, stemt mij positief. Ik
lees dat de KBvG zich de afgelopen jaren verder heeft ontwikkeld in de richting van
een volwassen organisatie. Waar de commissie-Van der Winkel in 2009 kritisch tegenover
het functioneren van de KBvG stond, is in dit onderzoek een positieve doorontwikkeling
zichtbaar. De KBvG is volgens de onderzoekers serieus aan de slag gegaan met de aanbevelingen
uit de eerste evaluatie. Zo is de verordenende activiteit toegenomen, neemt de KBvG
actief deel aan het publieke debat en levert de KBvG een bijdrage aan het bevorderen
van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Ook heeft de KBvG de laatste jaren fors
geïnvesteerd in de verbetering van de samenwerking met haar stakeholders.
De onderzoekers signaleren tegelijkertijd een aantal uitdagingen. Het merendeel van
de aanbevelingen richt zich op de doelmatigheid van het functioneren van de KBvG,
zoals een verdere uitwerking en borging van de integriteitsregels voor het bestuur,
versterking van de (informatie)positie van de ledenraad en de professionalisering
van het bureau. Juist bij deze punten die het functioneren van de publiekrechtelijke
beroepsorganisatie betreffen, hecht ik er aan dat de KBvG deze met de achterban kan
bespreken in het kader van de eigen toekomstbestendigheid en reflectie daarop, alvorens
naar mij te reageren.
Tot slot verheugt het mij dat de onderzoekers zien dat met het door mijn ambtsvoorganger
en de KBvG afgesloten convenant4 een goede weg is ingezet naar een duurzame samenwerking. Ik hoop hierop voort te
kunnen bouwen.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind