35 925 III Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2022

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2021

Bij de behandeling van de Begroting van het Ministerie van Algemene Zaken op 14 oktober 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 12, items 6 en 13) is een motie aanvaard van het lid Sneller inzake, kort samengevat, de omgang met zakelijke en financiële belangen van aantredende bewindspersonen.1 In het onderstaande schets ik het geldende beleid, en licht toe op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan de motie.

Beleid inzake zakelijke en financiële belangen van aantredend bewindspersonen

De werkwijze van de formateur inzake beoordeling van de kandidaat-bewindspersonen is vastgelegd in de Kamerbrief van Balkenende uit 2002, en de hierbij behorende bijlage.2 De relevante financiële en zakelijke belangen van de bewindspersonen en de omgang hiermee, komen aan de orde in het gesprek tussen de kandidaat-bewindspersoon en de formateur en worden vermeld in de brief die de Minister-President kort na het aantreden van het kabinet aan de Tweede Kamer stuurt.

Ten aanzien van financiële en zakelijke belangen van bewindspersonen geldt dat iedere schijn van niet-objectieve besluitvorming vermeden dient te worden. Hierom gelden stringente gedragsregels waar kandidaat-bewindspersonen zich aan moeten committeren. Het is de verantwoordelijkheid van de formateur om dit onderwerp in het gesprek met de kandidaat systematisch aan de orde te stellen. Het is de verantwoordelijkheid van de kandidaat om daarbij waarheidsgetrouw en volledig alle relevante feiten te melden. In geval tijdens het gesprek mogelijke onverenigbare financiële en/of zakelijke belangen worden geconstateerd is het de verantwoordelijkheid van de kandidaat-bewindspersoon om daarvoor tijdig een adequate regeling te treffen. De formateur neemt hiervan op hoofdlijnen kennis en geeft slechts aan of de gekozen oplossing hem in het gegeven geval plausibel voorkomt.

Het spreekt voor zich dat de formateur zich nooit zelfstandig een volledig beeld kan vormen van de zakelijke belangen van betrokkene en de juridische vormgeving daarvan. Hij moet bij de beoordeling van de zakelijke belangen en de gekozen oplossingsrichting afgaan op de informatie die de kandidaat-bewindspersoon verstrekt. Derhalve kan hij ook niet anders dan op hoofdlijnen beoordelen of betrokkene een adequate oplossing kiest voor geconstateerde probleempunten. De formateur kan ook niet controleren of betrokkene vervolgens op een juiste wijze uitvoering geeft aan die afspraken. De verantwoordelijkheid voor de gekozen oplossingsrichting en de juiste uitvoering daarvan blijven derhalve volledig bij de kandidaat-bewindspersoon rusten.

Ook tijdens de ambtsperiode mag een bewindspersoon uiteraard geen financieel of zakelijk belang creëren dat in strijd is met voornoemde richtlijnen. In de bijlage bij de brief uit 2002 wordt een (niet-limitatieve) opsomming gegeven van de gehanteerde richtlijnen aangaande financiële of zakelijke belangen en geaccepteerde oplossingsrichtingen.

Uitvoering van de motie

De motie verzoekt de regering de regels zodanig aan te passen dat de Minister-President bij het aantreden van een nieuw kabinet openbaar maakt wat de zakelijke belangen van de aantredende bewindspersonen zijn, hoe zij hun zakelijke belangen op afstand hebben geplaatst en dit jaarlijks bij te werken.

In het bovenstaande heb ik beschreven dat de zakelijke belangen van aantredend bewindspersonen en hoe zij hun zakelijke belangen, waar aan de orde, op afstand hebben geplaatst, aan de orde komen in de brief die na afloop van de formatie aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. De gekozen oplossing ten aanzien van het op afstand plaatsen van zakelijke belangen dient duurzaam te zijn voor de gehele ambtsperiode. Het is bewindspersonen niet toegestaan om tijdens de ambtsperiode een financieel of zakelijk belang te creëren of te aanvaarden dat in strijd is met voornoemde redenen.

Dit neemt niet weg dat de motie terecht aandacht vraagt voor de situatie waarin een bewindspersoon gedurende de ambtsperiode bijvoorbeeld op algemene titel, vanwege het aanvaarden van een erfenis of een schenking, zakelijke en financiële belangen aanvaardt die kunnen leiden tot een schijn van vooringenomenheid. Hiervoor volstaat evenwel het jaarlijks bijwerken niet. Bij het aanvaarden van een dergelijk belang dient een bewindspersoon hiervoor een voorziening te treffen en hiervan melding te maken aan de Tweede Kamer. Omdat het verwerven van dergelijke belangen uit de aard der zaak zal plaatsvinden in de persoonlijke levenssfeer van de betrokken bewindspersoon en de Minister-President hiervan niet zelfstandig kennis kan verwerven, rust deze verplichting op de bewindspersoon zelf.

Het bestaande beleid wordt dus uitgebreid met de verplichting voor bewindspersonen in functie om, wanneer zij door omstandigheden zakelijke en financiële belangen verwerven die kunnen leiden tot de schijn van vooringenomenheid, hiervoor een geaccepteerde oplossing te kiezen en hiervan melding te maken aan de Tweede Kamer. Hiermee geef ik uitvoering aan het verzoek uit de motie.

De motie verzoekt de regering voorts om nadere informatie aan de Kamer te verschaffen die ten minste omvat:

  • a. welke bewindspersonen onroerende zaken in het buitenland bezitten en in welk land;

  • b. voor zover het gaat om financiële of zakelijke belangen in ondernemingen, de namen van de betrokken vennootschappen;

  • c. en een beschrijving van de wijze waarop de zeggenschap in het beheer over financiële belangen op afstand is geplaatst,

  • d. Ten aanzien van onroerende zaken in het buitenland merk ik het volgende op. Binnen het geldende beleid dient een voorziening te worden getroffen voor onroerende goederen die commercieel worden geëxploiteerd, waarbij de betrokkene invloed heeft op het beheer en de exploitatie, en voor zover de gecumuleerde netto opbrengst op jaarbasis hoger ligt dan € 3.500. Dit uitgangspunt geldt, ongeacht of de onroerende zaak zich in het buitenland bevindt of in Nederland.

De motie heeft hiermee feitelijk vooral betrekking op onroerende goederen in het buitenland, die louter voor privédoeleinden gebruikt worden, zoals een vakantiewoning. Het bezit van onroerende zaken voor privédoeleinden in het buitenland leidt op zichzelf genomen niet tot een risico op schijn van belangenverstrengeling en een risico op niet-objectieve besluitvorming. Het kan bovendien raken aan de persoonlijke levenssfeer, ook van personen in de omgeving van de aangezochte bewindspersoon. Desalniettemin zal het beleid, conform de aangenomen motie, in de toekomst zijn om dit element mee te nemen in de gesprekken tussen de formateur en de aangezochte bewindspersoon en dit op te nemen de brief aan de Tweede Kamer. Dit betekent ook dat bewindspersonen waar een vakantiewoning in het buitenland in het bezit komt gedurende de ambtsperiode, dit onmiddellijk dienen te melden aan de Tweede Kamer.

Aantredende bewindspersonen hoeven voor zakelijke en financiële belangen in aandelen of risicodragende participaties/investeringen in individuele beursgenoteerde én niet-beursgenoteerde ondernemingen tot een bedrag van 25.000 euro geen voorziening te treffen. Bij financiële belangen van deze omvang wordt het risico op schijn van belangenverstrengeling ingeschat als zeer beperkt. Deze belangen worden dan ook niet vermeld in de Kamerbrief.

Aantredende bewindspersonen dienen voor financiële belangen in aandelen of risicodragende participaties/investeringen in individuele beursgenoteerde én niet-beursgenoteerde ondernemingen boven een bedrag van 25.000 euro een aanvaardbare voorziening te treffen om het risico op belangenverstrengeling weg te nemen. Tot een aanvaardbare voorziening behoort bijvoorbeeld het vervreemden van het belang. In dat geval is er geen sprake meer van een financieel belang dat het risico in zich draagt van niet-objectieve besluitvorming.

Daarnaast kunnen aantredend bewindspersonen het belang op afstand plaatsen, zodanig dat er geen sprake is van zeggenschap, aandelen in individuele ondernemingen omzetten in aandelen in openbare beleggingsfondsen, of verklaren dat aandelen of participaties niet zullen worden verhandeld tijdens de ambtsperiode. Uitgangspunt van de te treffen voorziening is dat betrokkene niet langer zelf invloed op zijn zakelijke belangen uit kan oefenen, waardoor het risico op schijn van belangenverstrengeling wordt gemitigeerd. De Tweede Kamer wordt op hoofdlijnen over de financiële en zakelijke belangen, en over de door betrokkene getroffen voorziening geïnformeerd.

In gevallen waarin het mogelijk zal zijn om, zoals de motie verzoekt, daarbij de namen van betrokken vennootschappen te noemen, zal dit ook worden gedaan, bijvoorbeeld wanneer de aantredend bewindspersoon een aanmerkelijk belang heeft in een besloten vennootschap. Het is echter niet zeker of dit in alle gevallen mogelijk is. Zo kan een aantredend bewindspersoon met het op afstand plaatsen van zakelijke belangen zelf niet langer invloed uitoefenen op de aandelen die hij of zij op enig moment heeft, en de waarde van deze aandelen kan door de tijd heen fluctueren.

Het is aan de aangezochte bewindspersoon zelf om zijn zakelijke en financiële belangen te melden aan de formateur en een afweging te maken over wat een aanvaardbare voorziening is. Het is eveneens aan de aangezochte bewindspersoon om te wegen, gelet op de zakelijke en financiële belangen en de te treffen voorziening, of de namen van de betrokken vennootschappen gemeld kunnen worden. De formateur kan kennis nemen van deze weging en deze zo nodig aan de orde stellen in het gesprek.

De beschrijving van de zeggenschap over financiële en zakelijke belangen, die reeds onderdeel is van brief die de formateur na afloop van de formatie aan de Tweede Kamer stuurt, zal vervolgens, naar aanleiding van de motie, waar mogelijk worden uitgebreid.

Tot slot

Het bovenstaande zal gelden als uitgangspunt in de eerstkomende formatie en worden verwerkt in de brief die de Minister-President na aantreden aan de Tweede Kamer zal sturen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte


X Noot
1

Kamerstuk 35 925 III, nr. 9.

X Noot
2

Kamerstuk 28 754, nr. 1.

Naar boven