De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel inzake bestuurlijk handhavingsinstrumentarium onderwijs
de bevoegdheid geeft om een aanwijzing te geven indien er sprake is van wanbeheer
door het in strijd handelen met de burgerschapsopdracht, wat leidt of dreigt te leiden
tot aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat;
constaterende dat op deze grond ook een spoedaanwijzing gegeven kan worden indien
er sprake is van een wezenlijk vermoeden van wanbeheer;
overwegende dat de burgerschapsopdracht en de invloed daarvan op het overbrengen van
democratische basiswaarden begrippen van zeer groot belang zijn, maar dat deze in
de praktijk ook omgeven kunnen zijn met onduidelijkheid of een verschil van interpretatie;
van mening dat het van belang is dat de onderwijsinspectie onafhankelijk toetst, maar
dat hierin wel richting nodig is met betrekking tot de vraag waarop moet worden getoetst;
verzoekt de regering te onderzoeken of het mogelijk is om het begrip basiswaarden
van de democratische rechtsstaat in relatie tot de burgerschapsopdracht van een meer
praktisch kader te voorzien in relatie tot de bevoegdheden in deze wet, teneinde meer
duidelijkheid te verschaffen voor onderwijsinstellingen en de onderwijsinspectie,
en dit te laten neerslaan in de onderzoekskaders van de onderwijsinspectie;
verzoekt de regering tevens te bezien of de onderzoekskaders van de onderwijsinspectie
in bredere zin specificatie behoeven naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Baarle