De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 153a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
II
In artikel II, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 132a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
III
In artikel III, onderdeel C, wordt in het voorgestelde artikel 3.38a, eerste lid,
onderdeel b, «redelijk» vervangen door «ernstig».
IV
In artikel IV, onderdeel I, wordt in het voorgestelde artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
V
In artikel V, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
VI
In artikel V, onderdeel E, wordt in het voorgestelde artikel 10.3e1, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
VII
In artikel V, onderdeel G, wordt in het voorgestelde artikel 11.7b, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
VIII
In artikel VI, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 122a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «ernstig».
IX
In artikel VII, onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 10.1a, eerste lid,
onderdeel b, «redelijk» vervangen door «ernstig».
Toelichting
De mogelijkheid om reeds bij een redelijk vermoeden van wanbeheer een spoedaanwijzing
te kunnen geven, verlaagt de drempel voor de Minister aanmerkelijk om preventief in
te grijpen, terwijl daarvoor achteraf bezien onvoldoende grond bleek te bestaan. De
Afdeling advisering van de Raad van State heeft daarom terecht gesteld dat sprake
zou moeten zijn van een ernstig vermoeden van wanbeheer. Het komt niet alleen zwabberend
over dat de regering het voorstel op dit punt opnieuw heeft aangepast, maar het vormt
inhoudelijk gezien een te lichtvaardige inbreuk op de verantwoordelijkheid van het
bevoegd gezag. Dit amendement houdt daarom vast aan de lijn dat bij een spoedaanwijzing
sprake dient te zijn van een ernstig vermoeden van wanbeheer.
Bisschop