35 897 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2022)

Nr. 12 VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 oktober 2021

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

In artikel 24c, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

2.

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het artikel komt te luiden: De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:.

2. Onder de aanhef van het artikel wordt de aanduiding «A» geplaatst.

3. De aanhef van onderdeel A (nieuw) komt te luiden: Artikel 2, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:.

4. Na onderdeel A (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

B

In artikel 55a, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

3.

In artikel III wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

In artikel 25, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

4.

Artikel VI, onderdeel E, komt te luiden:

E

Artikel 60c wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het opschrift wordt toegevoegd «in geval van opzet of grove schuld».

2. «is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen» wordt vervangen door «is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen».

5.

In artikel VIII wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

In artikel 36c, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

6.

In artikel X wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

In artikel 2:62, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

7.

Na artikel X wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XA WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN

In artikel 65a, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

8.

Na artikel XIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIIIA WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 475ab wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt na «In de artikelen 475a, 475d, 475da,» ingevoegd «475db, 475dc,».

2. In het tweede lid wordt «In de artikelen 475aa, 475g en 475ga» vervangen door «In de artikelen 475aa, 475g, 475ga en 475gb».

B

Aan artikel 475d wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing bij opgave van de beslagvrije voet op de wijze, bedoeld in artikel 475dc, tweede lid.

C

Artikel 475dc wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «het maandelijkse inkomen» telkens vervangen door «het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien sprake is van beslag op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitkeringen geeft de deurwaarder of, in geval van samenloop van beslagen als bedoeld in artikel 478 de coördinerende deurwaarder, bij toepassing van het eerste lid aan de derde-beslagene op dat de beslagvrijevoet 95% bedraagt van de voor de geëxecuteerde geldende bijstandsnorm inclusief vakantiebijslag, verminderd met het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet.

9.

Na artikel XVIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIIA WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

In artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

ARTIKEL XVIIIB WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

In artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

10.

In artikel XXIII wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 58, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

11.

In artikel XXXII wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In artikel 79a, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

12.

In artikel XXXIII wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

In artikel 34, tweede lid, wordt na «is ontstaan door het» ingevoegd «opzettelijk of door grove schuld».

13.

Voor artikel XXXV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

XXXVa SAMENLOOP

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 januari 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en het beperken van het verbod tot medewerking aan een schuldregeling bij een fraudevordering tot gevallen van opzet of grove schuld (Kamerstukken 35 374) tot wet is of wordt verheven en de artikelen I, onderdeel Aa, Ia, Ib, Ic, Id, Ie, If, Ig, Ih, Ii, Ij en Ik van die wet:

a. eerder in werking treden of zijn getreden dan de artikelen IA, II, onderdeel B, III, onderdeel aA, VI, onderdeel E, VIA, VII, VIII, onderdeel Ba, X, onderdelen Ea en G, XA, XVIIIA, XVIIIB, XIX, XXIII, onderdeel Aa, XXXII, onderdeel Da, XXXIII, onderdeel Ba, van deze wet, vervallen de artikelen IA, II, onderdeel B, III, onderdeel aA, VI, onderdeel E, VIII, onderdeel Ba, X, onderdeel Ea, XA, XVIIIA, XVIIIB, XXIII, onderdeel Aa, XXXII, onderdeel Da, XXXIII, onderdeel Ba, van deze wet;

b. later in werking treden dan de artikelen IA, II, onderdeel B, III, onderdeel aA, VI, onderdeel E, VIA, VII, VIII, onderdeel Ba, X, onderdelen Ea en G, XA, XVIIIA, XVIIIB, XIX, XXIII, onderdeel Aa, XXXII, onderdeel Da, XXXIII, onderdeel Ba, van deze wet, vervallen de artikelen I, onderdeel Aa, Ia, Ib, Ic, Id, Ie, If, Ig, Ih, Ii, Ij en Ik van die wet.

14.

In artikel XXXV wordt «de artikelen VII, X, onderdeel G, XIX en XX, onderdeel A, terugwerken» vervangen door «de artikelen IA, II, onderdeel B, III, onderdeel aA, VI, onderdeel E, VII, VIII, onderdeel Ba, X, onderdelen Ea en G, XA, XVIIIA, XVIIIB, XIX, XX, onderdeel A, XXIII, onderdeel Aa, XXXII, onderdeel Da, XXXIII, onderdeel Ba», kunnen terugwerken.

TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

Met deze vierde nota van wijziging worden enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen toegevoegd aan het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.

§ 2. Toelichting bij wijzigingen

§ 2.1 Beperking van het verbod tot medewerking aan schuldregelingen tot gevallen van opzet of grove schuld (alle onderdelen met uitzondering van onderdeel 8 – artikelen IA, II, III, VI, VIII, X, XIA, XVIIIA en XVIIIB, XXIII, XXXII en XXXIII, XXXV Verzamelwet SZW 2022 – Amendement van de leden Peters en Bruins, Kamerstukken II 2019/20 35 374, 11)

Onderdelen 1 tot en met 7 en 9 tot en met 14

Met de artikelen IA, II, onderdeel B, III, onderdeel aA, VI, onderdeel E, VIA, VIII, onderdeel Ba, X, onderdeel Ea, XIA, XVIIIA, XVIIIB, XX, onderdeel A, XXIII, onderdeel Aa, XXXII, onderdeel Da, XXXIII, onderdeel Ba wordt het verbod voor gemeenten, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om met betrekking tot vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldregeling tegen finale kwijting beperkt tot de gevallen waarbij er sprake is van opzet of grove schuld. De verbodsbepalingen in alle socialezekerheidswetten worden op dezelfde manier gewijzigd. Op deze manier wordt het geharmoniseerde handhavings- en sanctiestelsel in de sociale zekerheid behouden. Het gaat in de voorgestelde wijzigingen om de vorderingen van de ten onrechte verstrekte uitkering wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Voor bestuurlijke boetes geldt al langer de mogelijkheid om medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldregeling, tenzij er sprake is van opzet of grove schuld (zie bijvoorbeeld artikel 18a, dertiende lid, van de Participatiewet).

De voorgestelde wijzigingen zijn op 8 september 2020 al via een amendement (Kamerstukken II 2019/20, 35 374, 11) met Kamerbrede steun opgenomen in het bij koninklijke boodschap van 15 januari 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en het beperken van het verbod tot medewerking aan een schuldregeling bij een fraudevordering tot gevallen van opzet of grove schuld (Kamerstukken 35 374). Dit amendement is ingediend door de leden Peters (CDA) en Bruins (CU). Op verzoek van toenmalig Staatssecretaris Van ’t Wout is de behandeling in de Eerste Kamer van het voornoemde wetsvoorstel aangehouden (Kamerstukken I 2020/21, 35 374, F). Op dit moment is nog onduidelijk wanneer de behandeling wordt voortgezet. Met de inhoud van het amendement Peters/Bruins wordt een zwaarwegend maatschappelijk belang gediend. Het is belangrijk dat de betreffende wetswijzigingen zo snel mogelijk in werking treden. Daarom wordt de inhoud van het amendement via deze nota van wijziging opgenomen in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022. Op die manier kunnen de beoogde wetswijzigingen zo snel mogelijk in werking treden. De beoogde datum van inwerkingtreding wordt daarmee 1 januari 2022.

Voorgestelde wijziging

Op dit moment bestaat voor gemeenten, SVB en UWV bij openstaande vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht geen mogelijkheid om medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldregeling met finale kwijting. Dit verbod raakt aan situaties waarbij er sprake is van problematische schulden; een situatie waarin iemand vanwege de ontstane schulden niet meer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Dit kunnen schulden zijn bij de overheid, maar ook private schulden. Problematische schulden hebben een grote impact op het leven van burgers: het levert veel stress op en dit werkt door op verschillende leefdomeinen. Het helpen van mensen bij de aanpak van deze schulden is cruciaal. Door het geldende verbod tot medewerking komen veel schuldregelingen niet tot stand of moeten deze worden afgedwongen via een uitspraak – dwangakkoord – door de rechter. Dit is onwenselijk. Met de voorgestelde wijziging wordt het medewerkingsverbod bij vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht beperkt tot gevallen van opzet of grove schuld, als bedoeld in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Dat betekent dat gemeenten, SVB en UWV de bevoegdheid krijgen om in overige gevallen akkoord te gaan met een schuldregeling tegen finale kwijting. In individuele gevallen kan dan een afweging worden gemaakt met betrekking tot de wenselijkheid van het doorzetten van de incasso. Daarmee ontstaat ruimte om in bepaalde gevallen akkoord te gaan met een schuldregeling tegen finale kwijting. Dat dient een zwaarwegend maatschappelijk belang.

Inwerkingtreding en anticiperen op inwerkingtreding

Het voornemen is om gemeenten, SVB en UWV toestemming te geven om in de uitvoering te anticiperen op de inwerkingtreding van de benodigde wetswijzigingen. Dat betekent dat de betreffende verbodsbepalingen tijdelijk contra legem worden uitgevoerd in overeenstemming met de bedoeling van de voorgestelde wijzigingen, zoals deze zijn opgenomen in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022. De beoogde beperking van het verbod tot medewerking aan een schuldregeling tot gevallen van opzet of grove schuld heeft een begunstigend karakter en is in het belang van burgers die in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. De mogelijkheden hiertoe worden eerst met de uitvoering besproken en in overleg wordt een ingangsdatum bepaald. Om de voorgestelde wijzigingen terug te kunnen laten werken tot het moment waarop hierop wordt geanticipeerd, wordt in de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel opgenomen dat aan de genoemde wetswijzigingen bij koninklijk besluit terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip (zie onderdeel 13 van deze nota van wijziging).

Uitvoeringstoetsen

Gemeenten (via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten), SVB en UWV hebben via de in 2020 uitgevraagde uitvoeringstoetsen aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen goed uitvoerbaar zijn. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2022. In de uitvoeringstoets van UWV is naar voren gekomen dat bij het voornoemde amendement per abuis de betreffende verbodsbepalingen in de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW), hoofdstuk 3 en hoofdstuk 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten niet gewijzigd zijn. De reparatie van deze omissie is reeds opgenomen in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022 (zie de artikelen VII, X, onderdeel G, en XIX van het wetsvoorstel).

Financiële gevolgen

De financiële effecten van de onderdelen 1 tot en met 7 en 9 tot en met 14 zijn gering. Ondanks dat wordt uitgegaan van extra kwijtschelding (UWV EUR 850.000 structureel, SVB EUR 525.000 structureel), worden de budgettaire effecten als zeer beperkt ingeschat. De aanname is dat de daadwerkelijke invorderingen op deze schulden beperkt zouden zijn geweest, omdat de keuze om over te gaan tot kwijtschelding voornamelijk wordt gemaakt als er sprake is van problematische, niet of moeilijk inbare, schulden. De maatschappelijke effecten zijn daarentegen groot, omdat er meer schuldregelingen tot stand kunnen komen. De kwijt te schelden bedragen die UWV en SVB aangeven, hebben geen budgettaire gevolgen voor de begroting SZW. Deze zijn namelijk reeds meegenomen in de uitgavenramingen die samenhangen met de betreffende regelingen waarover een vordering bestaat.

Samenloopbepaling (onderdeel 13, artikel XXXVa)

Met het opnemen van de inhoud van voornoemd amendement in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022 staan de voorgestelde wetswijzigingen in twee wetsvoorstellen. Daarom wordt met onderdeel 13 van deze nota van wijziging een samenloopbepaling opgenomen. In het eerste lid van artikel XXXVa wordt de situatie geregeld waarin de genoemde onderdelen van de Verzamelwet SZW 2022 later in werking treden dan de bij amendement ingebrachte onderdelen in het wetsvoorstel 35 374. In dat geval vervallen de genoemde onderdelen in de in de Verzamelwet SZW 2022. Met het tweede lid wordt geregeld dat indien het voornoemde wetsvoorstel 35 374 tot wet is of wordt verheven, de bij amendement ingebrachte onderdelen van die wet komen te vervallen indien de genoemde onderdelen van de Verzamelwet SZW 2022 eerder in werking treden dan de genoemde onderdelen in die wet.

§ 2.2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (onderdeel 8 – artikel XIIIA Verzamelwet SZW 2022)

Onderdeel A. Wijziging van artikel 475ab Rv

Met deze wijziging worden omissies in artikel 475ab, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hersteld. In dit artikel zijn definities opgenomen en wordt verwezen naar de artikelen in Rv waar deze definities op van toepassing zijn. Per abuis ontbreekt artikel 475db Rv in de opsomming van het eerste lid. In de opsomming in het tweede lid ontbreekt artikel 475gb Rv. De ontbrekende verwijzingen worden met deze wijziging aan artikel 475ab, eerste en tweede lid, Rv toegevoegd.

Via de wijziging in onderdeel C is het begrip coördinerende deurwaarder opgenomen in artikel 475dc Rv. In artikel 475ab, eerste lid, Rv wordt dit begrip gedefinieerd. Daarom is artikel 475dc Rv toegevoegd aan artikel 475ab, eerste lid, Rv.

Onderdelen B en C. Wijziging van de artikelen 475d en 475dc

Wanneer iemand niet langer aan zijn of haar financiële verplichtingen kan voldoen, kan een schuldeiser beslagleggen op aan de schuldenaar toekomende vorderingen tot periodieke betalingen, zoals loon of een uitkering. De schuldenaar moet wel voldoende middelen overhouden om in de (basale) kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Hiervoor dient de beslagvrije voet. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wet vBVV) ingevoerd. Sindsdien wordt de beslagvrije voet zo veel mogelijk bepaald op basis van gegevens uit voor de beslagleggende partij beschikbare registraties, namelijk de Basisregistratie Persoonsgegevens en Polisadministratie van het UWV.

Na invoering van de Wet vBVV kwam een knelpunt naar voren bij het vaststellen van de beslagvrije voet. De beslagvrije voet bestaat op basis van artikel 475dc RV bij mensen die een (aanvullende) uitkering op bijstandsniveau van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ontvangen uit 95% van het netto inkomen inclusief vakantiebijslag (de 95%-regel). Of sprake is van reservering van vakantiebijslag wordt herleid uit het veld «Reservering vakantiebijslag» binnen de Polisadministratie. Een aantal inkomensverstrekkers heeft de mogelijkheid om vakantiebijslag administratief niet maandelijks te reserveren, maar deze enkel te boeken op het moment van uitbetaling. Dat betekent dat er in de geautomatiseerde berekening van de beslagvrije voet vanuit wordt gegaan dat voor het desbetreffende loon geen vakantiebijslag wordt gereserveerd, waardoor een te laag netto inkomen in de verdere berekening wordt meegenomen. Bij toepassing van de 95%-regel zorgt dit ervoor dat uitgegaan wordt van een beslagvrije voet van 95% van het vastgestelde netto inkomen zonder vakantiebijslag. De beslagvrije voet wordt in deze gevallen te laag vastgesteld. Hiervan is sprake bij bijstandsverstrekking. Dit is een onwenselijke situatie, omdat mensen daardoor na beslag onder het bestaansminimum terechtkomen. Op dit moment wordt dit opgelost via een handmatige herberekening van de beslagvrije voet bij toepassing van de 95%-regel. Om tot een structurele en geautomatiseerde oplossing te komen is voorgestelde wijziging van artikel 475dc Rv noodzakelijk.

In de hoofdregel bedraagt de beslagvrije voet een vast bedrag (artikelen 475da en db Rv). In afwijking van die artikelen is in artikel 475dc Rv bepaald dat de beslagvrije voet 95% van het maandelijkse inkomen bedraagt, als de beslagvrije voet, zoals vastgelegd in de artikelen 475da en 475db Rv, anders meer zou bedragen dan 95% van het maandelijkse inkomen. Het voorgestelde tweede lid van artikel 475dc Rv regelt dat de beslagleggende partij, bij beslag op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen uitkeringen, de beslagvrije voet mededeelt als percentage (95%) van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm inclusief vakantiebijslag. De hoogte van de beslagvrije voet blijft gelijk aan 95% van de geldende bijstandsnorm. De derdebeslagene, die de geldende bijstandsnorm kent omdat deze de bijstand verstrekt, berekent na de mededeling van de beslagvrije voet door de beslagleggende partij, welk bedrag na aftrek van de juiste beslagvrije voet kan worden afgedragen aan de beslaglegger.

De reikwijdte van het voorgestelde artikel 475dc, tweede lid, Rv is beperkt tot situaties die ook onder de reikwijdte van artikel 475dc, eerste lid, Rv vallen. Deze beperking is opgenomen, omdat er situaties zijn, waarin de beslagvrije voet niet als een percentage van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm gecommuniceerd kan worden.1 Om te voorkomen dat het voorgestelde artikel 475dc, tweede lid Rv wel van toepassing zou zijn in deze situaties, is bepaald dat, dat lid uitsluitend van toepassing kan zijn op situaties die ook onder het eerste lid van artikel 475dc Rv vallen. Uitkeringsverstrekkers geven maandelijks inzage in de hoogte van de uitkering die wordt uitgekeerd na aftrek van eventuele inhoudingen. Op die manier weten burgers waar ze aan toe zijn als beslag is gelegd op hun uitkering.

De beslaglegger geeft op dat de beslagvrije voet 95% bedraagt van de bijstandsnorm, verminderd met inkomen, als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. De reden dat neveninkomsten in mindering worden gebracht is dat, indien de beslagvrije voet wordt berekend zonder aftrek van neveninkomsten, de beslagvrije voet hoger kan uitkomen dan het bedrag dat iemand aan bijstand ontvangt. In dat geval zou, onterecht, geen beslag kunnen worden gelegd op de bijstand.

Bij de voorgestelde wijziging is rekening gehouden met de ondeelbaarheid van de bijstandsuitkering. Deze ondeelbaarheid houdt in dat de bijstand de gehuwden (of met hen gelijkgestelden) gezamenlijk toevalt en niet ieder voor de helft. In dat licht raakt een beslag ten laste van een van beide gehuwden ook de volledige bijstandsuitkering en bedraagt de beslagvrije voet daarom ook 95% van de desbetreffende gehuwdennorm.

De vaststelling van een beslagvrije voet geldt in beginsel gedurende twaalf maanden (artikel 475d, tweede lid, Rv). Daarna moet de beslagleggende partij de beslagvrije voet opnieuw berekenen. Daarbij wordt rekening gehouden met wijzigingen in de woon- en leefsituatie en het inkomen van de schuldenaar (artikel 475d, derde lid, Rv). Indien de beslagvrije voet feitelijk is vastgesteld als 95% van de geldende bijstandsnorm, is het niet nodig om de beslagvrije voet jaarlijks opnieuw te berekenen. De geldende bijstandsnorm wordt immers aangepast aan de woon- en leefsituatie van de beslagene. Omdat de herberekening in deze situatie geen doel dient, zijn de beperkte geldigheid van de beslagvrije voet en de verplichting om een herberekening uit te voeren niet van toepassing in situaties zoals omschreven in 475dc, tweede lid, Rv. Dit wordt geregeld in het voorgestelde artikel 475d, zevende lid, Rv.

Uitvoeringstoetsen

Onderdeel 8 van deze nota van wijziging is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de Belastingdienst, UWV, SVB, CJIB, VNG, LBIO en KBvG. Alle partijen geven aan dat de wetswijziging uitvoerbaar is. Naar aanleiding van de reacties is het voorgestelde artikel XIIIA, onderdeel B, en de toelichting op enkele punten verduidelijkt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Dat is bijvoorbeeld zo wanneer de beslagene in een inrichting woont (475e, tweede lid, Rv), als zijn woon- of verblijfadres onbekend is (475da, vierde lid, Rv) of wanneer sprake is van een kennelijk onevenredige hardheid en toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is (475fa Rv).

Naar boven