Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 18, eerste lid, als volgt
gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «een verzoek tot».
2. In onderdeel a wordt «erkenning of de weigering daarvan» vervangen door «een verzoek
tot erkenning of de weigering daarvan».
3. In onderdelen b en c vervalt telkens «kennisneming van».
B
In artikel II wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Aan artikel 11, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De kinderrechter van
deze rechtbank is bevoegd ook kennis te nemen van door partijen tijdens de procedure
onderling getroffen regelingen over de ouderlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in
de verordening, en kan deze geheel of gedeeltelijk in zijn beschikking opnemen.
C
In artikel IV wordt «de Verordening (EG) nr. 2019/1111» vervangen door «de Verordening
(EU) nr. 2019/1111».
D
Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VA
De artikelen I, II en IV van deze wet zijn van toepassing op procedures, authentieke
akten en geregistreerde overeenkomsten als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van
de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid,
de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de
ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU
L 178).
Toelichting
A en C
Met de wijzigingen in de onderdelen A en C worden enkele tekstuele verbeteringen in
het wetsvoorstel aangebracht.
Onderdeel A betreft het voorgestelde artikel 18, eerste lid, van de Uitvoeringswet
internationale kinderbescherming in artikel I, onderdeel E, van het wetsvoorstel.
Na de aanpassing van dit lid tot een artikellid met drie onderdelen blijken enkele
woorden in de onderdelen b en c van dit artikellid abusievelijk dubbel achter elkaar
voor te komen. Met deze nota van wijziging worden de herhaalde woorden geschrapt.
Onderdeel C betreft een kleine verschrijving in artikel IV van het wetsvoorstel die
met deze nota van wijziging wordt hersteld.
B
Met onderdeel Ba is van de gelegenheid gebruik gemaakt om aan artikel 11, eerste lid,
van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering een bepaling toe te voegen.
Hiermee wordt verduidelijkt dat de kinderrechter van de rechtbank Den Haag – exclusief
bevoegd in teruggeleidingsprocedures na internationale kinderontvoering – ook de bevoegdheid
toekomt om kennis te nemen van de tussen partijen gemaakte afspraken in het kader
van een mediationtraject in deze procedure, bijvoorbeeld over de omgang van het kind
na terugkeer of de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het kind. Dus als partijen
in de loop van de teruggeleidingsprocedure naar mediation worden verwezen en in dat
traject afspraken maken over zaken over de ouderlijke verantwoordelijkheid na terugkeer
of niet-terugkeer van het kind, dan kan de rechter die over de terugkeer van het kind
beslist, de uitkomsten van het mediationtraject geheel of gedeeltelijk in zijn beslissing
opnemen, waardoor de tussen partijen gemaakte afspraken voor tenuitvoerlegging vatbaar
worden.
D
Met dit artikel wordt verduidelijkt dat de bestaande verordening Brussel II-bis (Verordening
(EG) nr. 2201/2003) van toepassing blijft op procedures die zijn ingesteld, authentieke
akten die zijn verleden en overeenkomsten die zijn geregistreerd vóór 1 augustus 2022,
de datum waarop de herschikte verordening van toepassing wordt. Deze overgangsrechtelijke
bepaling sluit aan bij de bepaling van het overgangsrecht in artikel 100 van de herschikte
verordening. Dit betekent dat voor de tenuitvoerlegging van sommige beslissingen inzake
ouderlijke verantwoordelijkheid – bijvoorbeeld een in een andere lidstaat gegeven
beslissing over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een kind waar de buitenlandse
rechter vóór 1 augustus 2022 om is verzocht – ook na 1 augustus 2022 nog om verlof
tot tenuitvoerlegging van die beslissing moet worden verzocht.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker