35 876 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comite van de Regio's over de strategie voor de bestrijding van mensenhandel

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 september 2021

De leden van de vaste commissies voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad1 en voor Justitie en Veiligheid2 van de Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben kennisgenomen van de op 14 april 2021 gepubliceerde mededeling COM(2021)171 van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s over de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021–2025.3

Naar aanleiding hiervan en mede gelet op het ontvangen BNC-fiche4 over deze mededeling is op 6 juli 2021 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met de vragen en opmerkingen van enkele fracties.

De Staatssecretaris heeft op 14 september 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL/JBZ-RAAD EN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 6 juli 2021

De leden van de vaste commissies voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben met belangstelling kennisgenomen van de op 14 april 2021 gepubliceerde mededeling COM(2021)171 van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s over de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021–2025.5 De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben naar aanleiding hiervan, en mede gelet op het ter zake van genoemd voorstel ontvangen BNC-fiche6, gezamenlijk de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mededeling en hebben naar aanleiding van deze mededeling een aantal vragen. De leden van de fractie van de SP hebben naar aanleiding van deze mededeling besloten enkele vragen te stellen aan de Europese Commissie en daarnaast wensen de leden van deze fractie enkele vragen aan u voor te leggen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn het eens met de regering en de Europese Commissie dat mensenhandel een groot grensoverschrijdend probleem is en deze leden onderschrijven het belang van het nemen van vervolgstappen om mensenhandel gezamenlijk te bestrijden. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben nog enkele vragen over de vormen van mensenhandel, de uitgangspunten van de strategie en de evaluatie van de EU mensenhandel richtlijn7.

De regering licht in het BNC-fiche toe dat de Europese Commissie vooral voorstellen doet over het bestrijden van arbeidsuitbuiting en seksuele uitbuiting. Andere vormen van mensenhandel worden hier volgens de regering vergeten. De Europese niet-gouvermentele organisatie (NGO) tegen mensenhandel La Strada International benoemt deze ondervertegenwoordiging in het voorstel van vormen van mensenhandel als criminele uitbuiting, gedwongen bedelen en het gedwongen afstaan van organen. De aan het woord zijnde leden onderschrijven met de regering het belang van de bestrijding van alle vormen van mensenhandel, ook de vormen die in mindere mate voorkomen. Hoe gaat de regering zich tegenover de Europese Commissie hard maken voor het belang van het betrekken van alle vormen van mensenhandel bij de EU-strategie ter bestrijding van mensenhandel?

Is de regering het met de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties eens dat het strafbaar stellen van het gebruik maken van door slachtoffers van mensenhandel verleende diensten, afhankelijk van de formulering, ook negatieve gevolgen kan hebben? Zo stelt de NGO La Strada International dat het gebruik van het woord «vraag» en de focus op gebruikers kan leiden tot onvoldoende onderscheid tussen mensenhandel en prostitutie. Dit kan in de praktijk betekenen dat sekswerk of klanten van sekswerkers gecriminaliseerd worden, wat weer leidt tot een toename van geweld en andere mensenrechtenschendingen tegen sekswerkers. Hoe ziet de regering dit? Wat zouden volgens de regering belangrijke aandachtspunten zijn bij het eventuele vaststellen van minimumnormen? Kan de regering hierbij onder meer ingaan op de reikwijdte van de strafbaarstelling (wanneer heeft iemand bewust gebruikgemaakt van diensten van een slachtoffer van mensenhandel) en op de mogelijke gevolgen voor de meldingsbereidheid van klanten? Hoe beoogt de regering deze aandachtspunten bij de Europese Commissie aan de orde te stellen?

Aansluitend op de vragen over de verschillende vormen van mensenhandel willen leden van de fracties van GroenLinks en PvdA graag verduidelijking over hoe de Europese Commissie ervoor zal zorgen dat de hulp aan slachtoffers voor de verschillende slachtoffers toereikend genoeg is. In het BNC-fiche stelt de regering dat er weinig aandacht is voor slachtoffers met multi-problematiek. De aan het woord zijnde leden achten het van groot belang dat er bij slachtofferhulp veel aandacht wordt besteed aan de verschillende overlappende klachten die slachtoffers kunnen hebben. Hoe gaat de regering hier bij de Europese Commissie aandacht voor vragen?

In de strategie legt de Europese Commissie nadruk op het inperken van de vraag die mensenhandel in de hand werkt, en stelt de Europese Commissie te gaan onderzoeken of het mogelijk is om op EU-niveau minimumregels vast te stellen die het gebruik maken van diensten die door slachtoffers van mensenhandel worden verleend, strafbaar te stellen. De regering geeft aan dat zij de keuze voor deze strafbaarstelling aan individuele lidstaten over zou willen laten. Kan de regering uitleggen waarom zij dit aan de lidstaten wil overlaten? Hoe verhoudt zich dat tot de vrees van de Europese Commissie dat als er verschillende regimes ontstaan, de mensensmokkel zich naar het laagste punt verschuift? Deelt de regering die vrees? Zo nee, waarom niet, en zo ja, hoe zou dat dan geadresseerd moeten worden?

De NGO La Strada International pleit voor meer onvoorwaardelijke steun aan slachtoffers, losgekoppeld van strafprocedures. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn het daarmee eens; slachtoffers van mensenhandel hebben al genoeg te verduren gehad. Deze leden zien hierover geen voorstellen terug in de EU-strategie. Is de regering het ermee eens dat slachtoffers meer onvoorwaardelijke steun moet worden geboden? Hoe staat de regering tegenover het bieden van nazorg aan slachtoffers van mensenhandel, bijvoorbeeld door mee te denken over eventuele woongelegenheden voor slachtoffers?

De Europese Commissie streeft ernaar om een Europees verwijzingsmechanisme op te zetten, dat slachtoffers doorverwijst naar de juiste bijstands- en beschermingsdiensten, om slachtoffers in grensoverschrijdende situaties beter te ondersteunen. In het BNC-fiche is de regering sceptisch over dit plan, omdat zij de meerwaarde niet duidelijk genoeg vindt toegelicht. Ook is de regering van mening dat de nationale verwijzingsmechanismen beter moeten functioneren, voordat een Europees verwijzingsmechanisme kan werken. De leden van de fracties van GroenLinks- en de PvdA merken hierbij op dat de Europese Commissie erkent dat de verwijzingsmechanismen eerst nationaal verbeterd moeten worden en het voorstel biedt ook handvatten om dit te kunnen doen. Het Europese mechanisme wordt in het voorstel uitgelegd als een streven, een uiteindelijk doel. Vindt de regering dit streven naar een Europees verwijsmechanisme een slecht idee op zich? Waar moet een EU-verwijzingsmechanisme volgens de regering aan voldoen om wel als meerwaarde gezien te worden? Daarenboven vragen de aan het woord zijnde leden aan de regering een appreciatie te geven van het Nederlandse verwijzingsmechanisme. Zo zijn deze leden benieuwd naar hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting de weg weten te vinden naar blijf-van-mijn-lijf huizen. Ook zijn deze leden benieuwd op welke wijze de regering potentiële slachtoffers van mensenhandel weet te vinden en benaderen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

Hoewel niet verrast door de aantallen, hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie toch weer geschokt kennis genomen van het feit dat binnen de EU in 2017 en 2018 meer dan 14.000 slachtoffers van mensenhandel werden geregistreerd, waarbij de Europese Commissie terecht aantekent dat veel slachtoffers onder de radar blijven. Bovendien is bijna één op de vier slachtoffers een kind. Deze gegevens alleen al onderstrepen de urgentie en de prioritering van dit onderwerp. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben de volgende vragen.

De leden van de ChristenUnie wijzen erop dat het juist is dat mensenhandel een thema is dat in Europees verband al jarenlang aandacht heeft. De Europese Commissie stelt dat in die jaren in veel opzichten vooruitgang geboekt is. De mededeling van de Europese Commissie is op dat punt echter opvallend algemeen geformuleerd. Deelt de regering deze optimistische stellingname van de Europese Commissie en is zij in staat voor wat betreft de Nederlandse bijdrage en resultaten meer inzicht te verschaffen in de ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar?

De Europese Commissie betitelt mensenhandel als een complexe vorm van criminaliteit die vraagt om een brede respons. Die brede respons wordt in de mededeling van de Europese Commissie geïllustreerd met een grafische weergave die eveneens complex mag heten. Hoe ziet in de visie van de regering de «brede respons» die de Europese Commissie voorstelt er concreet uit? Wordt daarover al overleg gevoerd met partners binnen en buiten de overheid?

Op pagina 4 van de mededeling constateert de Europese Commissie: «De daders gaan in de EU vaak nog vrijuit en het aantal vervolgingen en veroordelingen van mensenhandelaren blijft laag.» Die vaststelling spijt onze fractieleden bijzonder. Kan de regering aangeven hoe Nederland in dit opzicht «presteert»?

Dat grensoverschrijdende onderzoeken naar strafbare feiten – en dus ook naar mensenhandel – complexer kunnen zijn, moge zo zijn, de faciliteiten zijn daarentegen soms weer een stuk rianter dan bij onderzoek op uitsluitend eigen bodem. Te denken is aan de bijstand van Europol en EuroJust, maar ook aan de voordelen die het werken in bijvoorbeeld een Joint Investigation Team met zich brengt. Maakt Nederland voldoende gebruik van deze faciliteiten?

De Europese Commissie benoemt in de mededeling de inzet van «transnationale verwijzingsmechanismen» ter vergemakkelijking van de toegang van slachtoffers tot hun rechten. Daarbij doelt de Europese Commissie op «platforms voor grensoverschrijdende samenwerking tussen overheidsinstanties en organisaties van het maatschappelijk middenveld die betrokken zijn bij de follow-up van de identificatie, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van mensenhandel.». De leden van de fractie van de ChristenUnie kan zich op basis van deze formulering met de beste wil van de wereld geen concreet beeld vormen van wat de Europese Commissie voor ogen heeft. Beschikt de regering wellicht over aanvullende gegevens die hierin klaarheid kunnen brengen?

Hoe verwerpelijk ook, de Europese Commissie merkt terecht op dat mensenhandel in hoge mate een kwestie is van vraag en aanbod. Daar liggen dus ook belangrijke aangrijpingspunten in voor de bestrijding van mensenhandel. Welke bewezen goede ervaringen deelt Nederland in dit verband met Europese partners en welke initiatieven van elders kunnen hier worden ingezet?

Een van de concrete verzoeken van de Europese Commissie aan de lidstaten is om «de capaciteit van arbeidsinspecties en/of sociale partners te verbeteren en de samenwerking tussen diverse instanties op te voeren zodat slachtoffers van mensenhandel voor arbeidsuitbuiting kunnen worden geïdentificeerd en de daders voor de rechter worden gebracht.» Op welke wijze zal de regering concreet gevolg geven aan deze dringende oproep?

Op welke wijze kan met name de kwetsbaarheid van kinderen, gehandicapten, LHBTIQ+ personen en etnische minderheden als potentiële slachtoffers van mensenhandel worden beperkt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe de aantallen en vormen van geregistreerde mensenhandel in Nederland zich verhouden tot de overige EU-lidstaten. Zijn er relaties in dat opzicht met de omvang van de mensenhandel in Nederland of eerder met de aanpak van mensenhandel? In hoeverre is het in de EU geldende vrije verkeer van arbeidskrachten belemmerend in de strijd tegen mensenhandel?

Ziet de Nederlandse regering ook in Nederland een toename van mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting? En in welke sectoren komt die toename in Nederland dan met name tot stand?

Nederland heeft het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel8 ondertekend en geratificeerd maar de Europese Unie, voor wie die mogelijkheid ook openstaat, heeft dat tot dusver niet gedaan. Wil de Nederlandse regering de Europese Commissie oproepen stappen in die richting te zetten, teneinde een pan-Europese afstemming van de strijd tegen mensenhandel te bevorderen?

De leden van de vaste commissies voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad en Justitie en Veiligheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad, M.H.M. Faber-van de Klashorst

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2021

Aanleiding

Op 14 april jl. heeft de Europese Commissie een EU-strategie ten aanzien van de bestrijding van mensenhandel uitgebracht. Op 21 mei jl. is het BNC-fiche omtrent deze strategie aan uw Kamer verzonden. Op 6 juli jl. heeft uw Kamer een brief gestuurd met vragen over deze strategie en het bijbehorende BNC-fiche. Met onderhavige brief geef ik antwoord op de door uw Kamer gestelde vragen.

Beantwoording vragen

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA

Hoe gaat de regering zich tegenover de Europese Commissie hard maken voor het belang van het betrekken van alle vormen van mensenhandel bij de EU-strategie ter bestrijding van mensenhandel?

Antwoord: Nederland zal in het najaar in gesprek gaan met de Europese Commissie om de belangrijkste standpunten voor het voetlicht te brengen. Hierbij zal benadrukt worden dat alle vormen van mensenhandel in Nederland aandacht krijgen en dat Nederland dit op Europees niveau ook terug wil zien.

Is de regering het met de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties eens dat het strafbaar stellen van het gebruik maken van door slachtoffers van mensenhandel verleende diensten, afhankelijk van de formulering, ook negatieve gevolgen kan hebben? Zo stelt de NGO La Strada International dat het gebruik van het woord «vraag» en de focus op gebruikers kan leiden tot onvoldoende onderscheid tussen mensenhandel en prostitutie. Dit kan in de praktijk betekenen dat sekswerk of klanten van sekswerkers gecriminaliseerd worden, wat weer leidt tot een toename van geweld en andere mensenrechtenschendingen tegen sekswerkers. Hoe ziet de regering dit? Wat zouden volgens de regering belangrijke aandachtspunten zijn bij het eventuele vaststellen van minimumnormen? Kan de regering hierbij onder meer ingaan op de reikwijdte van de strafbaarstelling (wanneer heeft iemand bewust gebruikgemaakt van diensten van een slachtoffer van mensenhandel) en op de mogelijke gevolgen voor de meldingsbereidheid van klanten? Hoe beoogt de regering deze aandachtspunten bij de Europese Commissie aan de orde te stellen?

Kan de regering uitleggen waarom zij de keuze voor de strafbaarstelling voor het gebruik van diensten van slachtoffers van mensenhandel aan de lidstaten wil overlaten? Hoe verhoudt zich dat tot de vrees van de Europese Commissie dat als er verschillende regimes ontstaan, de mensensmokkel zich naar het laagste punt verschuift? Deelt de regering die vrees? Zo nee, waarom niet, en zo ja, hoe zou dat dan geadresseerd moeten worden?

Antwoord: Bij de beantwoording van deze vragen wordt toegespitst op de strafbaarstelling van klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Strafbaarstelling van de klant die gebruik maakt van dergelijke diensten van een slachtoffer van mensenhandel sluit aan bij de doelstellingen van het geïntensiveerde kabinetsbeleid inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel binnen de prostitutiebranche. Klanten die gebruik maken van slachtoffers van mensenhandel dragen namelijk bij aan de instandhouding van seksuele uitbuiting. Ik ben het dan ook oneens met de stelling van de leden van GroenLinks en PvdA dat het gebruik van het woord «vraag» en de focus op gebruikers kan leiden tot onvoldoende onderscheid tussen mensenhandel en prostitutie. Er ligt een verantwoordelijkheid bij de klant van sekswerk om zich te informeren over het onderscheid tussen beide begrippen en hier op te anticiperen. Op 30 maart jl. is het initiatiefwetsvoorstel dat strekt tot strafbaarstelling van de klant van een prostituee die slachtoffer is van mensenhandel, door een ruime meerderheid aanvaard door de Eerste Kamer, inclusief de leden van GroenLinks en PvdA (mede-initiatiefnemer).

Een algemene en uniforme strafbaarstelling van klanten (die gebruik maken van diensten van slachtoffers) op EU-niveau is niet aan de orde. Ik schreef dat het kabinet dan terughoudend zou zijn wat betreft het eventueel formuleren van minimumregels voor strafbaarstelling van het gebruik maken van door slachtoffers van mensenhandel verleende diensten. Dit heeft ermee te maken dat regimes van prostitutie-modellen in de verschillende lidstaten zeer uiteenlopen. Enerzijds wil het kabinet er daarom voor waken dat er stappen gezet worden om prostitutie op Europees niveau te criminaliseren. Prostitutie is een legaal beroep in Nederland en ik deel de zorgen van La Strada International dat voorkomen dient te worden dat sekswerk of verantwoordelijke klanten van sekswerk gecriminaliseerd worden. Hoe meer sekswerk zich aan het zicht onttrekt, des te groter zijn risico’s op geweld, uitbuiting en andere misstanden. Hier mag geen misverstand over bestaan, en daarom de terughoudendheid met betrekking tot uniformiteit. Anderzijds steunt het kabinet de achterliggende doelstelling om slachtoffers van mensenhandel te beschermen en is het van belang dat ieder land ambitieus beleid voert om dit mogelijk te maken, juist om te voorkomen dat mensenhandel zich «naar het laagste punt verschuift». Het is uiteindelijk aan de lidstaten zelf om dit adequaat vorm te geven.

In het BNC-fiche stelt de regering dat er weinig aandacht is voor slachtoffers met multi-problematiek. De aan het woord zijnde leden achten het van groot belang dat er bij slachtofferhulp veel aandacht wordt besteed aan de verschillende overlappende klachten die slachtoffers kunnen hebben. Hoe gaat de regering hier bij de Europese Commissie aandacht voor vragen?

Antwoord: Vanuit onze eigen ervaringen weten wij hoe belangrijk de specialistische zorg voor slachtoffers is. Daarom hebben wij via het BNC-fiche dit signaal af willen geven aan de Europese Commissie. Dit onderwerp zal ook aan bod komen tijdens het eerder genoemde gesprek met de Europese Commissie. Daar zal ook een link gelegd worden met de verschillende soorten uitbuiting en de zorg die deze verschillende slachtoffers nodig hebben.

De NGO La Strada International pleit voor meer onvoorwaardelijke steun aan slachtoffers, losgekoppeld van strafprocedures. Is de regering het ermee eens dat slachtoffers meer onvoorwaardelijke steun moet worden geboden?

Antwoord: Slachtoffers van mensenhandel moeten kunnen rekenen op goede hulp en opvang in een veilige omgeving. Het uitgangspunt is dan ook om maatwerk te leveren voor het slachtoffer9. Hierbij wordt reeds op verschillende manieren onvoorwaardelijke steun geboden.

In overeenstemming met het Verdrag inzake de bestrijding van mensenhandel van de Raad van Europa verleent Nederland een verblijfsvergunning aan slachtoffers die meewerken aan de strafrechtelijke procedure dan wel vanwege zijn of haar persoonlijke situatie. Hierbij wordt gestreefd naar een balans tussen het belang om daders aan te pakken en het belang van het slachtoffer om bescherming te ontvangen. De koppeling van de verblijfsregeling aan de aangifte is bewust gemaakt, aangezien het doel van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel tweeledig is. Naast het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt het van groot belang geacht dat deze slachtoffers aangifte doen. Deze aangiften dragen bij aan de opsporing van daders van mensenhandel en daardoor hopelijk ook aan het voorkomen van eventuele nieuwe slachtoffers.

De balans, zoals hierboven genoemd, wordt als volgt geborgd: bij de geringste indicatie van mensenhandel heeft een slachtoffer toegang tot opvang en zorg. Indien het slachtoffer een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling is, wordt een bedenktijd van drie maanden geboden waarbinnen hij of zij kan beslissen om aangifte te doen van mensenhandel10. Gedurende deze periode krijgt hij of zij toegang tot de benodigde zorg en opvang. Na uiterlijk drie maanden kan het slachtoffer aangifte doen en krijgt hij of zij, behoudens contra-indicaties, op basis van de Verblijfsregeling Mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning. Vervolgens zal de politie een onderzoek starten, waarna, indien er voldoende indicaties zijn, het Openbaar Ministerie (OM) over kan gaan tot vervolging van de dader. Als het OM overgaat tot vervolging van een dader of indien een strafrechtelijk onderzoek meer dan drie jaar duurt, kan er overgegaan worden tot verlening van een niet-tijdelijke verblijfsvergunning.

Ook in het geval vervolging niet wordt voortgezet en de strafzaak geseponeerd of voortijdig beëindigd wordt, kan het mogelijke slachtoffer in aanmerking komen voor een niet-tijdelijke verblijfsvergunning11.

Hoe staat de regering tegenover het bieden van nazorg aan slachtoffers van mensenhandel, bijvoorbeeld door mee te denken over eventuele woongelegenheden voor slachtoffers?

Antwoord: Het kabinet erkent dat het inspelen op de individuele behoefte aan zorg, ondersteuning en opvang erg belangrijk is. Dit vraagt om individueel maatwerk en dat wordt dan ook zo veel als mogelijk geboden in de verschillende opvanglocaties voor slachtoffers. Hierbij wordt per slachtoffer de best passende hulp en hulp bij het vinden van passende huisvesting/woongelegenheid geboden. Doorstroom en uitstroom uit de opvanginstelling vraagt om maatwerk en de mogelijkheden hierin zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van de voor deze slachtoffers betaalbare huisvesting. De werkelijkheid is hierin weerbarstig vanwege krapte op de woningmarkt.

Vindt de regering het streven naar een Europees verwijsmechanisme een slecht idee op zich? Waar moet een EU-verwijzingsmechanisme volgens de regering aan voldoen om wel als meerwaarde gezien te worden? Daarenboven vragen de aan het woord zijnde leden aan de regering een appreciatie te geven van het Nederlandse verwijzingsmechanisme.

Antwoord: Bij brief van 24 oktober 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, aangekondigd12 dat een nationaal verwijzingsmechanisme uitgewerkt zou worden. Daarbij is aangegeven dat dit een wegwijzer of raamwerk zou moeten zijn waarin wordt aangegeven hoe de verschillende ketenpartners van zowel de zijde van de overheid (waaronder OM, politie, lokaal bestuur, KMar, ISZW, IND, COA, jeugdzorg, UWV, Slachtofferhulp Nederland, RIECs, Veiligheidshuizen) als maatschappelijke organisaties (zoals de vrouwenopvang en Comensha) handelen om slachtoffers van mensenhandel te identificeren, ondersteunen en indien nodig op te vangen. Zodoende is een nationaal verwijzingsmechanisme voor Nederland een instrument om de hulp aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren door meer gecoördineerd handelen. Ik verwijs u voor gedetailleerdere informatie over de uitgangspunten van het Nederlandse verwijsmechanisme naar de desbetreffende brief13. Tot op heden is deze werkwijze gehanteerd en worden afspraken, instrumenten en documenten regelmatig geactualiseerd.

Ten aanzien van het plan van de Europese Commissie om een Europees verwijzingsmechanisme op te zetten, heeft het kabinet nog onvoldoende beeld om antwoord te geven op de vraag of dit een slecht idee op zich is. Van belang is dat eerst in alle lidstaten van de Europese Unie onderzocht wordt of een verwijzingsmechanisme, of een structuur die aan dezelfde doelen tegemoet komt, voldoende aanwezig is. Vervolgens kan bezien worden óf en hoe een Europees mechanisme zou kunnen werken.

Zo zijn deze leden benieuwd naar hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting de weg weten te vinden naar blijf-van-mijn-lijf huizen. Ook zijn deze leden benieuwd op welke wijze de regering potentiële slachtoffers van mensenhandel weet te vinden en benaderen.

Antwoord: De vrouwenopvang (voorheen blijf-van-mijn-lijf huizen) is gericht op de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld met rechtmatig verblijf die niet veilig zijn in hun thuissituatie. Het kan zijn dat seksuele uitbuiting hier een rol bij speelt. Op dit moment wordt landelijk niet geregistreerd hoe vaak dit het geval is. In de vrouwenopvang is men zich er bewust van dat het, in het kader van verwijzing en het bieden van hulp, belangrijk is om ook te signaleren op het gebied van mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting. Naast de vrouwenopvang zijn er ook de Categorale Opvang voor Slachtoffers Mensenhandel (COSM) en de Opvang voor Slachtoffers van Mensenhandel met Multiproblematiek (OMM) waar slachtoffers van mensenhandel worden opgevangen. In de COSM verblijven 29 personen, waarvan ca. 80% slachtoffer is van seksuele uitbuiting. In de OMM verblijven 28 slachtoffers met multiproblematiek.

Ten aanzien van het vinden en benaderen van potentiele slachtoffers verwijs ik naar het antwoord op de vorige vragen met betrekking tot de uitleg over de samenwerking binnen Nederland om zicht te krijgen op de slachtoffers, het zogenaamde verwijzingsmechanisme.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

Deelt de regering de optimistische stellingname van de Europese Commissie ten aanzien van de geboekte vooruitgang en is zij in staat voor wat betreft de Nederlandse bijdrage en resultaten meer inzicht te verschaffen in de ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar.

Antwoord: Het kabinet interpreteert de optimistische stellingname van de Europese Commissie genuanceerder. In haar strategie stelt zij dat er voortgang geboekt is op vele vlakken, die geleid hebben tot vervolgingen en veroordelingen van daders en ook tot betere identificatie van en hulp aan slachtoffers. Ook op het gebied van preventie is geïnvesteerd. Tegelijk onderkent zij dat mensenhandel een bedreiging binnen de EU blijft. Ten aanzien van de ontwikkelingen en cijfers op Europees niveau baseert de Europese Commissie zich in haar strategie op het Third Progress Report dat op 20 oktober 202014 is uitgebracht. In dat rapport constateert de Europese Commissie dat mensenhandel binnen de EU lijkt te zijn geëvolueerd en dat er nieuwe risico’s zijn ontstaan. Voor mijn reactie op dit rapport verwijs ik u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 17 december 202015 waarin ik deze conclusies onderschrijf. Er moet meer gedaan worden op het gebied van preventie, om daders op te sporen en aan te pakken, en om slachtoffers te signaleren en te ondersteunen. De Nederlandse inzet op dit vlak is breed. In dat verband verwijs ik naar mijn brief van 18 november 2020 aan de Tweede Kamer waarin ik de voortgang van de Nederlandse aanpak van mensenhandel heb toegelicht16 en de laatst verschenen Slachtoffer- en Dadermonitors die door de Nationaal Rapporteur zijn uitgebracht17.

Hoe ziet in de visie van de regering de «brede respons» die de Europese Commissie voorstelt er concreet uit? Wordt daarover al overleg gevoerd met partners binnen en buiten de overheid?

Antwoord: Het kabinet is verheugd te zien dat de Commissie een integrale benadering voorstelt en zal actief meedenken over de nadere invulling. Binnen de Nederlandse aanpak staat een integrale, multidisciplinaire benadering centraal, waarin gelijktijdig ingezet wordt op preventie, signalering, opsporing, opvang en internationale bestrijding. Hierbij wordt niet alleen tussen overheidspartners samengewerkt aan de opgave, maar worden ook veel NGO’s en particuliere stakeholders uit het mensenhandeldomein actief betrokken. Deze integrale aanpak heeft Nederland tot een van de koplopers gemaakt in de aanpak van mensenhandel en wordt daardoor internationaal gezien als een best practice. Tegelijkertijd is het kabinet zich bewust van het feit dat we ook met deze integrale aanpak nog veel werk te verzetten hebben. Hierbij verwijs ik ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 november 2020.

Op pagina 4 van de mededeling constateert de Europese Commissie: «De daders gaan in de EU vaak nog vrijuit en het aantal vervolgingen en veroordelingen van mensenhandelaren blijft laag.» Die vaststelling spijt onze fractieleden bijzonder. Kan de regering aangeven hoe Nederland in dit opzicht «presteert»?

Antwoord: Mensenhandel is als «haalcriminaliteit» te typeren, omdat de concrete signalen en vervolgingskansen moeilijk zichtbaar zijn. De afgelopen jaren is flink geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandelaren. Zo is er tien miljoen euro beschikbaar gekomen voor de aanpak van mensenhandel bij politie als gevolg van motie Segers /Asscher. Daarnaast is het thema mensenhandel als prioriteit opgenomen in de Veiligheidsagenda 2019–2022. Dit betekent dat deze beleidsdoelstelling altijd wordt meegewogen bij de vraag hoe de politiecapaciteit wordt ingezet. Ik heb de Tweede Kamer dan ook eerder gemeld dat de inzet van politie en OM op de opsporing en vervolging haar vruchten begint af te werpen. Dat laat zich mogelijk ook zien in de kwantitatieve beleidsdoelen van de Veiligheidsagenda, zoals de stijgende lijn van het aantal OM-verdachten dat de politie heeft ingeschreven bij het OM het afgelopen jaar. Het streefdoel voor 2020 is nagenoeg gehaald. Voor meer informatie over deze inzet verwijs ik u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van november 202018. Voor een stand van zaken rondom de aanpak van daders wijs ik u op de Dadermonitor Mensenhandel die elke twee jaar door de Nationaal Rapporteur wordt opgesteld19.

Dat grensoverschrijdende onderzoeken naar strafbare feiten – en dus ook naar mensenhandel – complexer kunnen zijn, moge zo zijn, de faciliteiten zijn daarentegen soms weer een stuk rianter dan bij onderzoek op uitsluitend eigen bodem. Te denken is aan de bijstand van Europol en EuroJust, maar ook aan de voordelen die het werken in bijvoorbeeld een Joint Investigation Team met zich brengt. Maakt Nederland voldoende gebruik van deze faciliteiten?

Antwoord: Internationale samenwerking is een onmisbaar onderdeel van het programma Samen tegen mensenhandel. Er wordt dan ook volop gebruik gemaakt van internationale opsporingsfaciliteiten Samenwerking kan bilateraal (tussen twee landen) of multilateraal plaatsvinden, zoals via het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (hierna EMPACT). Nederland heeft al enige jaren een trekkersrol binnen EMPACT THB, en deze rol is in ieder geval bestendigd tot 2025. Nederland werkt in het buitenland ook samen met ngo’s. In de brief van november 2020 over opsporing en vervolging van mensenhandel heb ik de Tweede Kamer reeds over de internationale inzet geïnformeerd20.

In het kader van EMPACT kunnen bijvoorbeeld Joint Investigations Teams (JIT’s) en Joint Action Days21 worden georganiseerd en vindt informatie- en kennisdeling plaats via EuropOL. Ook Nederland participeert hier actief in, zowel als deelnemers als organisator. Zo is de Inspectie SZW «action leader» in het Europese platform tegen arbeidsuitbuiting, EMPACT THB for Labour Exploitation. Jaarlijks organiseert dit platform de gezamenlijke actieweek – de Joint Action Days – waarbij samenwerking plaatsvindt tussen de Inspectie SZW en politie. Naast het identificeren van potentiele slachtoffers, het aanhouden van verdachten en het starten van opsporingsonderzoeken wordt de data die tijdens deze actiedagen wordt verzameld, door Europol gebruikt voor verdere analyses.

Naast boven genoemde Europese samenwerkingsmogelijkheden, wordt ook ingezet op de plaatsing van liaisons. Boven op het reeds bestaande liaison netwerk van politie, KMar- en Magistraat liaisonofficiers zijn het afgelopen jaar vanuit politie drie liaison officers met een taakaccent mensenhandel geplaatst in het buitenland22. Daarnaast heeft de Inspectie SZW vanwege het internationale karakter van haar onderzoeken een eigen liaison officer binnen Europol.

Tot slot is de politie bezig met het doorontwikkelen van een internationale strategie op verschillende thema’s, waaronder mensenhandel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie kan zich op basis van deze formulering met de beste wil van de wereld geen concreet beeld vormen van wat de Europese Commissie voor ogen heeft met de inzet van transnationale verwijzingsmechanismen. Beschikt de regering wellicht over aanvullende gegevens die hierin klaarheid kunnen brengen?

Antwoord: Ik verwijs hierbij naar het antwoord dat ik hierboven op de vraag van GroenLinks en de PvdA over hetzelfde onderwerp heb gegeven.

Hoe verwerpelijk ook, de Europese Commissie merkt terecht op dat mensenhandel in hoge mate een kwestie is van vraag en aanbod. Daar liggen dus ook belangrijke aangrijpingspunten in voor de bestrijding van mensenhandel. Welke bewezen goede ervaringen deelt Nederland in dit verband met Europese partners en welke initiatieven van elders kunnen hier worden ingezet?

Antwoord: Het is een goede ontwikkeling dat bij de aanpak van mensenhandel ook vanuit een meer economisch perspectief naar de problematiek gekeken wordt. Ik zal eerst ingaan op de vraagzijde. Ik heb veelvuldig uitgesproken dat klanten een belangrijke rol spelen bij het in stand houden van uitbuitingssituaties en hier een verantwoordelijkheid kennen. Afgelopen maart heeft mijn departement in Benelux-verband een expertbijeenkomst georganiseerd rondom de vraagzijde van mensenhandel op het gebied van seksuele uitbuiting. Hierbij is bijvoorbeeld de verscherpte aanpak van politie en OM op het gebied van klanten aangehaald. Verder treft u in de laatste Voortgangsbrief over het programma Samen tegen mensenhandel23 meer informatie aan over de wijze waarop de rol van klanten geadresseerd wordt in de aanpak van mensenhandel.

Ten aanzien van arbeidsuitbuiting verwijs ik nog naar het Third Progress Report24 waarin de Europese Commissie meldt dat er een toename valt waar te nemen in het aantal geregistreerde slachtoffers van deze vorm van uitbuiting. De toegenomen zichtbaarheid van arbeidsuitbuiting is deels te danken aan de gezamenlijke actiedagen die door de inspecties van de lidstaten zijn uitgevoerd in het kader van EMPACT-THB. Relevant in de strijd tegen arbeidsuitbuiting is ook de onlangs opgerichte European Labour Authority (ELA). De ELA zoekt nadrukkelijk de samenwerking met EU-agentschappen die actief zijn op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid en met degenen die strijden tegen de georganiseerde misdaad en mensenhandel, waaronder Europol en Eurojust.

Dan de aanbodzijde van mensenhandel. Veel van de actielijnen die uit het programma Samen tegen mensenhandel zijn met name gericht op de aanpak van uitbuitingssituaties in ons eigen land. Tegelijkertijd kan de Nederlandse consument ook producten afnemen waarbij risico´s aanwezig zijn dat bij de totstandkoming hiervan, uitbuiting elders in internationale bedrijfsketens heeft plaatsgevonden. Daarom is er bij actielijn 3 van het programma, die gericht is op het voorkomen van slachtofferschap en daderschap, ook aandacht voor de rol van het bedrijfsleven en «schone» bedrijfsketens.

Uitgangspunt voor de aanpak van schendingen door bedrijven in de waardeketen zijn de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights. Volgens deze richtlijnen behoren bedrijven, door middel met gepaste zorgvuldigheid te werk te gaan, risico’s voor mens en milieu binnen hun keten in kaart te brengen, aan te pakken en te voorkomen. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in oktober 2020 nieuw beleid op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, IMVO, vastgesteld. Kernelement van het nieuwe beleid is een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. Het kabinet werkt bouwstenen uit om het voorstel van de Europese Commissie te kunnen beïnvloeden.

Een van de concrete verzoeken van de Europese Commissie aan de lidstaten is om «de capaciteit van arbeidsinspecties en/of sociale partners te verbeteren en de samenwerking tussen diverse instanties op te voeren zodat slachtoffers van mensenhandel voor arbeidsuitbuiting kunnen worden geïdentificeerd en de daders voor de rechter worden gebracht.» Op welke wijze zal de regering concreet gevolg geven aan deze dringende oproep?

Antwoord: In het Regeerakkoord 2017 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW conform het ICF (Inspectie Control Framework). De komende jaren, tot aan 2023, zal de Inspectie SZW onder meer de inzet op de bevordering van eerlijk werk verdubbelen. De aanpak van oneerlijk werk betreft onder meer schijnconstructies, arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling.

Op welke wijze kan met name de kwetsbaarheid van kinderen, gehandicapten, LHBTIQ+ personen en etnische minderheden als potentiële slachtoffers van mensenhandel worden beperkt?

Antwoord: Sommige groepen zijn extra kwetsbaar voor uitbuitingspraktijken, zoals jongeren die verblijven in jeugdhulpinstellingen, een licht verstandelijke beperking hebben of bij wie sprake is van multiproblematiek. Vanuit het programma Samen tegen mensenhandel wordt op verschillende manieren gewerkt aan het beperken van de kwetsbaarheid om slachtoffer te worden van mensenhandel. Zo zijn door JenV, VWS en SZW middelen beschikbaar gesteld voor drie regionale pilots in de aanpak van schadelijke uitbuitingspraktijken. De pilot in Rotterdam-Rijnmond zet in op de aanpak van seksuele uitbuiting en werkt onder andere aan het voorkomen uitbuitingspraktijken door het vergroten van weerbaarheid van jongeren, te beginnen bij groepen 7 en 8 op basisscholen.

Daarnaast wordt naar aanleiding van de motie Kuik en Van Der Graaf25 en de verschillende aanbevelingen in de Slachtoffermonitor en Dadermonitor van de Nationaal Rapporteur ook gewerkt aan een plan van aanpak om de minst zichtbare slachtoffers, jongeren, beter in beeld te krijgen. Dit plan zal verschillende acties bevatten die gericht zijn op preventie en verbeterde ondersteuning van jongeren. Voor de ontwikkeling van dit plan hebben reeds brainstormsessies plaatsgevonden en zullen nog aanvullende gesprekken worden gevoerd met relevante ketenpartners.

Als het gaat om andere kwetsbare groepen is bijvoorbeeld voor mogelijke slachtoffers van mensenhandel met een LVB het signaleringsinstrument 11VB ontwikkeld door Koraal, in samenwerking met het Landelijk Kenniscentrum LVB. Dit instrument helpt zorgprofessionals signalen van mensenhandel te onderkennen en laat zien welke mensen met een LVB een verhoogde kans lopen om slachtoffer te worden. 11VB bestaat uit een kennisdeel en een vragenlijst. Voor ouders, voogden en anderen uit de omgeving van deze jongeren is een bijbehorende quickscan beschikbaar.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe de aantallen en vormen van geregistreerde mensenhandel in Nederland zich verhouden tot de overige EU-lidstaten. Zijn er relaties in dat opzicht met de omvang van de mensenhandel in Nederland of eerder met de aanpak van mensenhandel?

Antwoord: Ik verwijs hiervoor naar het Third Progress Report26 en de kabinetsreactie hierop27.

In hoeverre is het in de EU geldende vrije verkeer van arbeidskrachten belemmerend in de strijd tegen mensenhandel?

Antwoord: Het vrije verkeer van werknemers is geen belemmerende factor in de strijd tegen mensenhandel. Door het recht op vrij verkeer en het daaraan gekoppelde rechtmatige verblijf, is het voor werknemers bijvoorbeeld gemakkelijker om te wisselen van werkgever doordat er geen tewerkstellingsvergunning hoeft worden aangevraagd.

Ziet de Nederlandse regering ook in Nederland een toename van mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting? En in welke sectoren komt die toename in Nederland dan met name tot stand?

Antwoord: Uit de Slachtoffermonitor Menshandel 2015–2019 blijkt geen toename van het aantal gemelde (mogelijke) slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Er zijn in 2020 ook niet meer meldingen met signalen van arbeidsuitbuiting binnengekomen bij de Inspectie SZW dan in voorgaande jaren.

Arbeidsuitbuiting kan voorkomen in uiteenlopende sectoren. Het risico op uitbuiting zit met name bij sectoren die worden gekenmerkt door laagbetaalde arbeid en de aanwezigheid van veel arbeidsmigranten en andere kwetsbare groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Nederland heeft het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel28 ondertekend en geratificeerd maar de Europese Unie, voor wie die mogelijkheid ook openstaat, heeft dat tot dusver niet gedaan. Wil de Nederlandse regering de Europese Commissie oproepen stappen in die richting te zetten, teneinde een pan-Europese afstemming van de strijd tegen mensenhandel te bevorderen?

Antwoord: In aanloop naar bespreking van de EU-strategie beraad ik mij met de Minister van Buitenlandse Zaken op de praktische uitwerking van toetreding door de EU tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel, voorzien in artikel 42 van het Verdrag.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV) (voorzitter), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66) (ondervoorzitter), Van Rooijen (50PLUS), Adriaansens (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Doornhof (CDA), Karimi (GL), vac. (Fractie-Nanninga) Veldhoen (GL), Vos (PvdA), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Dittrich (D66), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (FVD).

X Noot
2

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), vac. (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (FVD).

X Noot
3

Dossier E210014 op https://www.eerstekamer.nl/eu/.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2020–2021, 22 112, IM.

X Noot
5

Dossier E210014 op https://www.eerstekamer.nl/eu/.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2020–2021, 22 112, IM.

X Noot
7

Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad.

X Noot
8

Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, Warschau, 16-05-2005.

X Noot
9

Zie hiervoor de Wegwijzer mensenhandel.

X Noot
10

Wanneer een Dublin-claimant (persoon die asiel aanvraagt in Nederland en daar (tijdelijk) verblijfsrecht aan ontleend, maar waarbij een ander Europees land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag) aangifte wil doen van mensenhandel, is er geen recht op bedenktijd vanwege het feit dat deze alleen verleend wordt aan personen zonder rechtmatig verblijf. In deze gevallen zullen de politie en het OM de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen en beoordelen of Nederland rechtsmacht heeft en er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn. Indien het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk acht voor het verdere strafrechtelijk onderzoek, zal de IND een tijdelijke verblijfsvergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt en zal de overdracht naar het desbetreffende Dublinland voortgezet worden. Wel kan Nederland aan het buitenland informatie verstrekken ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek.

X Noot
11

Zie Vreemdelingencirculaire, deel B9/12.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2013/2014, 28 638, nr. 104.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2013/2014, 28 638, nr. 122.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 186.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 185.

X Noot
17

Nationaal Rapporteur (2020), Slachtoffermonitor 2015–2019 en Nationaal Rapporteur (2021), Dadermonitor 2015–2019.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 184.

X Noot
19

Nationaal Rapporteur (2021), Dadermonitor 2015–2019.

X Noot
20

Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 184.

X Noot
21

Nederland heeft in 2020 aan drie JIT’s deelgenomen.

X Noot
22

Zie de tabel bij de brief van 18 november 2020, Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 185.

X Noot
23

Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 185.

X Noot
27

Kamerstukken II, 2020/2021, 28 638, nr. 186.

Naar boven