35 871 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de verhoging van het wettelijk strafmaximum van doodslag (verhoging wettelijk strafmaximum doodslag)

Nr. 8 AMENDEMENT VAN HET LID MARKUSZOWER

Ontvangen 20 april 2022

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In het opschrift wordt na «Wetboek van Strafrecht» toegevoegd «en het Wetboek van Strafvordering» en wordt na «van doodslag» ingevoegd «en het laten vervallen van voorwaardelijke invrijheidstelling bij een aantal delicten».

II

In de beweegreden wordt na «te wijzigen» ingevoegd «en dat het tevens gewenst is het Wetboek van Strafvordering te wijzigen in verband met het laten vervallen van de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling voor veroordeelden vanwege moord, doodslag en zeden- en geweldsdelicten».

III

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 6:2:10, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel c door een puntkomma, een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de veroordeelde tot vrijheidsstraf is veroordeeld vanwege een van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a en 141 of in de Titels XIV, XIX en XX van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

2. Aan artikel 6:6:28 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de veroordeelde aan wie een jeugddetentie is opgelegd is veroordeeld vanwege een van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a en 141 of in de Titels XIV, XIX en XX van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting

De indiener is van mening dat het recht op voorwaardelijke invrijheidstelling en elke vorm van strafkorting voor veroordeelde daders dient te vervallen.

In dit amendement stelt de indiener voor dat door de rechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor levensdelicten waaronder moord en doodslag, zedendelicten, geweldsdelicten en deelneming aan terroristische organisatie geheel moeten worden uitgezeten, ongeacht of sprake is van goed gedrag tijdens de detentieperiode.

Deze delicten veroorzaken vaak onbeschrijflijk en onherstelbaar leed en vormen door hun aard en uitwerking een ernstige bedreiging voor individuele burgers en de samenleving. Daders die door het plegen van een dergelijk misdrijf het vertrouwen van hun medeburgers diep hebben beschaamd, moeten gedurende lange tijd uit de samenleving worden verwijderd.

Van het feit dat een veroordeelde voor moord, doodslag een geweldsdelict, zedendelict of terrorisme zich «goed» gedraagt en om die reden (twee jaar) vrijheidsstraf kan ontlopen, gaat een heel verkeerd signaal uit naar de slachtoffers, de samenleving en de gedetineerde zelf. Dat een gedetineerde zich goed gedraagt tijdens detentie is niet meer dan normaal.

Bovengenoemde wijzigingen zijn onmiddellijk na inwerkingtreding van kracht op de dan lopende rechtszaken over veroordelingen vanwege een van deze misdrijven en op personen die vanwege een van deze misdrijven zijn gedetineerd.

Markuszower

Naar boven