35 865 Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode)

D MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 december 2021

Hierbij bied ik uw Kamer de memorie van antwoord aan inzake het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode).

Verder breng ik u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie in de tegen Nederland gestarte inbreukprocedure wegens niet-tijdige implementatie van de Telecomcode op 23 september jl. een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht. Desverzocht heeft de Commissie de Nederlandse regering eind november uitstel verleend tot 23 februari 2022 voor de beantwoording daarvan. Dit betekent concreet dat de Nederlandse regering de richtlijn ook daadwerkelijk binnen die termijn in nationaal recht moet omzetten. Gebeurt dit niet, dan kan de Europese Commissie het Europese Hof van Justitie verzoeken Nederland een boete of een last onder dwangsom op te leggen.

Met het oog hierop verzoek ik uw Kamer gaarne tot een spoedige verdere afhandeling van het wetsvoorstel.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

MEMORIE VAN ANTWOORD

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van het CDA en GroenLinks.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vinden het voorstel van wet relevant, maar stellen een nadere toelichting op onderdelen op prijs. Allereerst omdat in de nota naar aanleiding van het verslag melding wordt gemaakt van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt in juli 2021 heeft aangekondigd met een nadere marktanalyse inzake marktmacht te zullen komen. Deze analyse zou eind 2021 gereed moeten zijn. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van de analyse.

De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) heeft op 9 juli 2021 een nieuwe marktanalyse aangekondigd. Daarbij is de verwachting uitgesproken dat de ACM eind 2021 een ontwerpbesluit kan consulteren op haar website, zodat alle telecomaanbieders hierop kunnen reageren. Na bestudering van deze reacties, beslist de ACM of regulering daadwerkelijk nodig is en wordt daartoe een definitief marktanalysebesluit genomen. De ACM werkt momenteel nog aan haar ontwerpbesluit. De uitkomsten hiervan zijn dus nog niet bekend. Voor de analyse dient de ACM rekenschap te nemen van de eisen die de hoogste bestuursrechter hieraan stelt. Dit maakt dat de ACM zorgvuldigheid voorop stelt. De ACM streeft er naar zo snel mogelijk een ontwerpbesluit te publiceren. Voor zover het tijdspad hiervoor wijzigt, zal de ACM dat openbaar mededelen.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat de regering op dit moment verstaat onder het begrip «aanmerkelijke marktmacht» in relatie tot de Telecomwetgeving, zoals beschreven in de memorie van toelichting (paragraaf 2.6.2.). Deze leden vragen dit ook met het oog op de internationale (en nationale) positie van aanbieders. De komende jaren zal opnieuw fors geïnvesteerd moeten worden in telecomvoorzieningen, zowel bovengronds als ondergronds. In algemene zin is die ruimte schaars. Daarom kan het belangrijk zijn dat noodzakelijke voorzieningen of infrastructuur met een publiek belang gedeeld moeten worden door (markt)partijen (artikel 5b van het voorliggend wetsvoorstel). Daarbij moet sprake zijn van een gelijk speelveld en onafhankelijk toezicht.

Onder aanmerkelijke marktmacht wordt verstaan de situatie waarin een onderneming alleen of tezamen met andere ondernemingen over een zodanige economische kracht beschikt dat zij in staat is zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen. Deze omschrijving vloeit voort uit de Europese telecomregelgeving en is met de Telecomcode niet gewijzigd. Dit begrip blijft dus bij deze implementatie ongewijzigd. Bij de toepassing van de regels over aanmerkelijke marktmacht moet van geval tot geval worden beoordeeld of sprake is van de bedoelde situatie, rekening houdend met technologische en marktontwikkelingen.

Het voorgestelde hoofdstuk 5b van de Telecommunicatiewet vloeit voort uit artikel 44 van de Telecomcode en voorziet in de mogelijkheid om, met het oog op de bescherming van het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid of vanwege stedenbouwkundige of planologische doelstellingen, een verplichting tot colocatie of medegebruik op te leggen. Anders dan bij het regime voor aanmerkelijke marktmacht gaat het hierbij niet om het belang van voldoende marktwerking, maar wordt het belang gediend dat schaarse publieke infrastructuur efficiënt wordt gebruikt. Zo kan bijvoorbeeld de impact op het milieu en de ruimtelijke ordening zo min mogelijk zijn. Zo kan ook bijvoorbeeld worden ingespeeld op specifieke lokale situaties waarbij sprake is van congestie in de ondergrond of van schaarste in de openbare ruimte zoals in drukke binnensteden. Het bevoegde bestuursorgaan – doorgaans een gemeente – heeft dan de mogelijkheid om colocatie of gedeeld gebruik van bestaande netwerkelementen op te leggen aan een aanbieder. Er zijn aan het opleggen van colocatie of gedeeld gebruik wel uitdrukkelijk bepaalde voorwaarden verbonden, zoals het doorlopen van een openbare raadpleging en het motiveren van de oplegging vanuit de in het voorgestelde hoofdstuk 5b van de Telecommunicatiewet opgesomde maatschappelijke doelstellingen. Omdat het hier gaat om de bescherming van publieke belangen, die niet tot de taken van de ACM behoort, ligt geschilbeslechting niet bij de ACM maar bij de bestuursrechter.

Nederland wordt binnen de EU gezien als een digitale koploper. Wat wordt hiermee bedoeld? Is dit kwalitatief of kwantitatief?

De Europese Commissie publiceert jaarlijks de Digital Economy and Society Index (DESI). De DESI rangschikt Europese landen als het gaat om de kwaliteit van de digitale infrastructuur, het gebruik van digitale toepassingen door en online vaardigheden van de inwoners, de mate en wijze waarop het bedrijfsleven digitaal actief is en de online dienstverlening door de overheid zelf. In de DESI 2021 die 12 november 2021 is gepubliceerd1 staat Nederland, net als in 2020, op de vierde plaats.

Ondergronds is vooral de aanleg van glasvezel actueel en tegelijk een uitdaging. Het is deze leden opgevallen dat (zie artikel 76 van de Telecomcode) co-investeringen mogelijk worden gemaakt. Dit zou een prikkel kunnen zijn om het aanbod verder te vergroten. Aanbieders tonen, aldus de regering, vooralsnog weinig interesse om te investeren in glasvezel. Waarom blijven bedoelde investeringen achterwege en wat wordt gedaan om investeerders te interesseren?

Voor zover de leden van de CDA-fractie bedoelen dat investeringen in glasvezel achterblijven omdat er weinig interesse is in co-investeringen, berust dit op een misverstand. Er wordt namelijk volop geïnvesteerd in de uitrol van glasvezel door diverse marktpartijen. In 2020 is de uitrol bijna verdrievoudigd ten opzichte van 2019 en werden er 500.000 huishoudens aangesloten op glasvezel. Deze versnelling is doorgezet in 2021 met 420.000 nieuwe aansluitingen in het eerste half jaar.2 Daarbij wordt echter vooralsnog niet gekozen voor de route van co-investeringen, dat wil zeggen het gezamenlijk investeren in de uitrol van een glasvezelnetwerk. Co-investering vergt in de eerste plaats een mate van openheid door marktpartijen over de eigen uitrolplannen en dus ook onderling vertrouwen, wat begrijpelijkerwijs erg moeilijk ligt bij marktpartijen die met elkaar concurreren. Dit laat onverlet dat de uitrol van glasvezel ook op andere manieren kan worden gestimuleerd. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 6 mei 20213 naar aanleiding van het rapport van de ACM over de glasvezelmarkt.

In delen van Nederland laat de aanwezigheid van snelle internetverbindingen te wensen over. Op circa 20.000 adressen in Nederland was ten tijde van de wetsbehandeling in de Tweede Kamer sprake van een niet adequate voorziening. Concreet gaat het om adressen in Limburg, Zeeland, Zuid-Holland en op de Waddeneilanden. Hoe staat het er nu mee en wiens verantwoordelijkheid is het dat overal snel internet mogelijk wordt? Uitgangspunt is dat voor iedereen, zo geeft de wet aan, sprake is van gelijkwaardigheid met het oog op elektronische communicatiediensten.

De rijksoverheid schept allereerst de condities voor een goed concurrerende telecommarkt die investeert in de beschikbaarheid van snel internet. Nederland staat op de tweede plaats in de Europese DESI-index 2021 als het gaat om digitale connectiviteit. Daarbij is het des te meer van belang om extra aandacht te geven aan plekken die dreigen achter te blijven. Daar waar de markt niet voldoende in beweging is, ligt er een rol voor gemeenten en provincies om, binnen de Europese staatssteunkaders, de uitrol van snel internet te bevorderen. De uitrol van snel internet vraagt veelal om regionaal maatwerk, omdat per gebied de kosten van aanleg, de behoefte, de aanwezige infrastructuur en daarmee de mogelijke oplossingen verschillen. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennisuitwisseling en expertise, waaronder het kennisplatform snel internet met provincies dat vier keer per jaar plaatsvindt.

In 2020 kon bijna 99% van alle Nederlandse huishoudens beschikken over snel internet, dat wil zeggen een vaste internetverbinding van ten minste 100 Mbps.4 De jaarlijkse actualisatie van de breedbandkaart wordt op dit moment uitgevoerd en de nieuwe cijfers voor 2021 zullen voor de zomer in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie 2022 (NDS) aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd. De prognose is dat voor circa 20.000 adressen in buitengebieden in de door de leden van de CDA-fractie genoemde regio’s onzeker is of zij eind 2023 over snel internet kunnen beschikken. Ook deze prognose voor eind 2023 wordt momenteel opnieuw geactualiseerd.

De telecomsector heeft onlangs een gezamenlijk voorstel gedaan om de circa 20.000 moeilijk te ontsluiten adressen van snel internet te voorzien en hiervoor middelen uit de Europese Recovery and Resilience Facility in te zetten.5 Zoals de Minister van Financiën de Tweede Kamer recent heeft geïnformeerd6, is het aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke maatregelen worden opgenomen in het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP). Daarbij is het belangrijk dat er een integrale afweging wordt gemaakt.

In geval de andere instrumenten geen soelaas bieden – waarvoor vooralsnog geen aanwijzingen zijn – kan de Minister van Economische Zaken en Klimaat via de procedure vastgelegd in hoofdstuk 9 van de Telecommunicatiewet een opdracht tot verzorging van de universele dienst verstrekken. In dat geval worden er een of meerdere aanbieders aangewezen die er voor moeten zorgen dat de gebruikers in de bedoelde gebieden in ieder geval kunnen beschikken over een internettoegangsdienst die overeenkomt met de minimumbandbreedte waarover de meerderheid van de consumenten in Nederland beschikt. Hieronder wordt verstaan de snelheid van de abonnementen die consumenten afnemen. Deze ligt veelal lager dan de maximaal beschikbare snelheid die de aanwezige netwerken (in theorie) mogelijk maken en ligt naar de huidige inzichten op circa 30 Megabit per seconde (Mbps). Dit vangnet van de universele dienst is een ultimum remedium als de beschikbaarheid van snel internet met andere instrumenten zoals staatssteun onvoldoende kan worden gewaarborgd, zo volgt uit artikel 86, eerste lid, en de overwegingen 229 en230 van de Telecomcode.

Op basis van de motie Van Dijk c.s. is een extern onderzoeksbureau ingeschakeld teneinde technologische alternatieven te onderzoeken. Ook dit onderzoek zal naar verwachting eind dit jaar worden afgerond. Wat zijn de conclusies? Welke alternatieven ziet de regering en welke stimuleringsmogelijkheden zijn er om te bereiken dat deze voorziening voor iedereen binnen handbereik komt?

Het bureau dat het onderzoek uitvoert heeft laten weten tot en met het einde van het jaar nodig te hebben om tot een gedegen afronding te komen. Ik verwacht dat uw Kamer in het eerste kwartaal van 2022 kan worden geïnformeerd over de uitkomsten van het lopende onderzoek.

Met het oog op het delen van netwerken moeten aanbieders adequate afspraken maken over de vergoeding voor het medegebruik van deze netwerken en/of daaraan gekoppelde voorzieningen. Waarom wordt, zo vragen de leden van de CDA-fractie, bij mogelijke verschillen van mening over de kosten/vergoedingen voor medegebruik, de Autoriteit Consument en Markt niet aangewezen als scheidsrechter? Deze vraag ligt voor de hand omdat de Autoriteit Consument en Markt de onafhankelijke toezichthouder is en reeds een vergelijkbare rol heeft bij het gedeeld gebruik van bijvoorbeeld antennemasten. De Autoriteit Consument en Markt krijgt in het nu voorliggende wetsvoorstel vooral een adviesrol. Waarom, zo vragen deze leden, wordt hier afgeweken van een eerder ingezette lijn binnen de Telecomwetgeving? Geschillen met betrekking tot de medegebruiksovereenkomst kunnen worden voorgelegd aan de civiele rechter. Ook hier kan de vraag worden gesteld of sprake is van eenduidigheid in beleid.

Het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet regelt de systematiek voor medegebruik van publieke infrastructuur voor draadloze toegangspunten met klein bereik, de zogeheten small cells. In het voorgestelde artikel 5c.2, tweede lid, is bepaald dat indien een vergoeding wordt gevraagd deze marktconform dient te zijn. Ten aanzien van de vergoedingen voor het medegebruik, bedoeld in het voorgestelde hoofdstuk 5c, is zo veel mogelijk aangesloten bij hetgeen hierover is bepaald voor het medegebruik, bedoeld in hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet.

Op basis van de voorgestelde wijzigingen van de artikelen 12.2 en 15.1 van de Telecommunicatiewet is, anders dan de leden van de CDA-fractie lijken te veronderstellen, de ACM belast met het toezicht op de naleving van het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet en bevoegd tot geschilbeslechting. Hiermee wordt aangesloten bij de procedures die gelden voor medegebruik als bedoeld in hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet. Indien er tussen een overheidsinstantie en een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of een bijbehorende faciliteit een geschil ontstaat met betrekking tot de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5c op hen rustende verplichting, dan kan de ACM een dergelijk geschil beslechten.

Partijen komen het medegebruik daadwerkelijk met elkaar overeen door sluiting van een privaatrechtelijke overeenkomst in de zin van artikel 213 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. In die overeenkomst worden de nadere afspraken vastgelegd, zoals voorwaarden waaronder het medegebruik plaatsvindt en de vergoeding voor het medegebruik of de coördinatie. Indien een verplichting uit deze privaatrechtelijke overeenkomst door een van de partijen niet (volledig) wordt nageleefd, kunnen de betrokken partijen zich wenden tot de civiele rechter. De ACM is dus niet belast met het toezicht op naleving van privaatrechtelijke overeenkomsten. Dit sluit aan bij de taken en bevoegdheden van de ACM ten aanzien van hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet.

In hoeverre wordt overal in Nederland al 5G aangeboden?

De uitrol van 5G in Nederland is in 2020 begonnen. VodafoneZiggo begon in het voorjaar van 2020 met de inzet van 5G door gebruik te maken van frequenties waar zij al in 2012 een vergunning voor had gekregen. KPN en T-Mobile zijn na afloop van de Multibandveiling in de zomer van 2020 begonnen met de uitrol van 5G. Daarbij maakten ze gebruik van frequenties waarvoor zij in die veiling vergunningen hadden gewonnen.

Op de websites van de drie mobiele netwerkaanbieders zijn dekkingskaarten beschikbaar.7 Daarop is zichtbaar dat 5G reeds beschikbaar is in grote delen van Nederland. Uit de Europese DESI index blijkt dat de gezamenlijke dekking van deze drie netwerken reeds 80% van de Nederlandse bevolking bereikt.8 Het gemiddelde in de EU is 14%.

Het is deze leden niet duidelijk waarom vooralsnog wordt afgezien van de eerder aangekondigde veiling van 5G-frequenties. Als er sprake is van uitstel, wat is daarvan de oorzaak? Het wachten lijkt op het recent aangekondigde onderzoek. De Staatssecretaris van EZK heeft voorgesteld om te komen tot instelling van een adviescollege inzake deze problematiek. Is de commissie inmiddels aan de slag gegaan en hoe worden de bedrijven erbij betrokken?

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 30 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van Inmarsat om een voorlopige voorziening in verband met het wijzigingsbesluit van het Nationaal Frequentieplan 2014 (NFP) voor de 3,5 GHz-band. De voorzieningenrechter heeft het wijzigingsbesluit geschorst, omdat – kort gezegd – ongestoorde voortzetting van de zogenoemde nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie (NSV-communicatie), die door Inmarsat wordt verzorgd met behulp van een satellietgrondstation, niet voldoende was geborgd. De voorzieningenrechter heeft het hierbij geraden geacht dat spoedig overleg plaatsvindt met Inmarsat en andere betrokken partijen om tot een oplossing te komen die de NSV-communicatie waarborgt. Door de schorsing van het wijzigingsbesluit is het op dit moment niet mogelijk om een veiling te organiseren. Met het wijzigingsbesluit wordt immers bepaald of en hoe het spectrum wordt bestemd voor mobiele communicatie en het spectrum kan pas worden geveild zodra hierover duidelijkheid is. Dit is dan ook de reden van het uitstel waar uw Kamer naar vraagt.

Op de vraag of de adviescommissie inmiddels aan de slag is, kan ik antwoorden dat de ministerraad op 17 december jl. heeft ingestemd met de instelling van de adviescommissie en deze haar werkzaamheden kan starten. De adviescommissie zal expliciet worden verzocht in overleg te gaan met verschillende belanghebbenden bij dit dossier – individueel en, waar nodig en mogelijk, collectief – en hen te betrekken bij het vinden van de te adviseren oplossing. Ook andere belanghebbenden kunnen hun standpunten kenbaar maken aan de commissie.

In relatie tot de uitrol van 5G zijn door de Gezondheidsraad meerdere onderzoeken verricht naar de mogelijke gezondheidseffecten van de elektromagnetische velden. Nog altijd verschijnen er berichten over zorgen en onrust onder delen van de bevolking. Daarom zijn deze leden benieuwd naar de laatste ontwikkelingen ten aanzien van 5G en de volksgezondheid, zowel nationaal als internationaal.

De Gezondheidsraad concludeerde in 2020 dat een verband tussen blootstelling aan de frequenties van elektromagnetische velden die voor 5G gebruikt (zullen) worden en ziekten niet is aangetoond en ook niet waarschijnlijk is9. Het RIVM heeft bevestigd dat recentere wetenschappelijke beoordelingen deze conclusie bevestigen10.

De Gezondheidsraad adviseert in het rapport uit 202011 om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden (EMV) zorgvuldig te monitoren en onderzoek te blijven doen. Daarbij wordt extra aandacht gevraagd voor frequenties rond de 26 GHz-band, waarnaar nog relatief weinig onderzoek is gedaan. In navolging van het advies levert het kabinet een bijdrage aan (internationaal) onderzoek. Zo verwachten we bijvoorbeeld in 2022 een WHO-analyse van de resultaten van onderzoeken waar ook Nederland bij betrokken is. In deze WHO-analyse wordt ook de kwaliteit van de wetenschappelijke literatuur beoordeeld. De Gezondheidsraad verwijst in zijn rapport expliciet naar deze uitgebreidere analyse van de wetenschappelijke literatuur die verder gaat dan wat de Gezondheidsraad zelf heeft kunnen uitvoeren. Daarnaast loopt het internationale epidemiologisch onderzoek COSMOS waaraan Nederland ook financieel bijdraagt. De Nederlandse bijdrage loopt tot 2023. Tot slot worden de ontwikkelingen van het Horizon Europe programma van de Europese Commissie gevolgd. Daarin is 30 miljoen euro beschikbaar gesteld voor extra onderzoek naar EMV en gezondheid met een focus op 5G. Nederlandse onderzoeksinstellingen hebben daar samen met Europese partners voorstellen kunnen indienen.

Hoewel er geen bewijs is voor schadelijke gezondheidseffecten onder de blootstellingslimieten blijven er zorgen over 5G onder delen van de bevolking. Toegankelijke en betrouwbare informatie blijft daarom van belang. Via de GGD’en, het Antennebureau en het Kennisplatform EMV wordt informatie over EMV en 5G toegankelijk gemaakt voor burgers, werknemers en lokale overheden. Iedereen met vragen kan contact opnemen met deze instanties. Daarnaast heeft het kabinet voor lokale overheden een communicatietoolkit ontwikkeld.

Zoals eerder aangegeven, ligt bij de aanleg en de beschikbaarheid van een publieke infrastructuur een grote verantwoordelijkheid bij gemeenten. Op welke wijze wordt in heel Nederland een gelijkwaardige situatie gegarandeerd en gerealiseerd? Zijn er specifieke afspraken gemaakt, óók met het oog op zogenaamde «small cells»?

Het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet regelt de systematiek voor medegebruik van publieke infrastructuur voor draadloze toegangspunten met klein bereik, de zogeheten small cells. De verantwoordelijkheid van gemeenten, en andere publiekrechtelijke rechtspersonen, strekt ertoe om in te stemmen met redelijke verzoeken tot medegebruik van onder hun zeggenschap staande publieke infrastructuur. Voorbeelden van publieke infrastructuur zijn straatverlichting (lantaarnpalen), bushokjes, verkeerslichten en reclamelocaties. De systematiek bepaalt dat de gemeente in beginsel gehouden is om in te stemmen met medegebruik van publieke infrastructuur. Aan aanbieders wordt zo de mogelijkheid geboden om van publieke infrastructuur gebruik te maken bij de aanleg van een netwerk van small cells.

Er geldt voor gemeenten, en andere publiekrechtelijke rechtspersonen evenwel geen verplichting om aanvullende netwerken of infrastructuur aan te leggen om medegebruik mogelijk te maken. Ook zijn zij niet verplicht om bestaande infrastructuur geschikt te maken voor medegebruik van small cells.

Om in geheel Nederland een kwalitatief hoogstaande toegang tot mobiele telecomnetwerken te waarborgen, is er met de veiling van de 700 MHz vergunningen in juli 2020 een dekkingsverplichting opgelegd aan de drie landelijke aanbieders die de vergunning hebben verworven. De dekkingseis houdt in dat deze aanbieders twee jaar na vergunningverlening 98% van de oppervlakte van elke gemeente moeten hebben voorzien van dekking.

Om te borgen dat er gelijkwaardige voorwaarden voor het medegebruik van publieke infrastructuur worden gesteld door gemeenten, en andere publiekrechtelijke rechtspersonen, is in het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet geregeld dat de voorwaarden billijk, redelijk, transparant en niet-discriminerend dienen te zijn. Verder hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen de rijksoverheid, gemeenten en mobiele operators over de verwachte omvang van en de praktijk rond het medegebruik voor small cells. Momenteel werken de betrokken partijen in gezamenlijkheid aan een leidraad over medegebruik publieke infrastructuur. De leidraad zal gemeenten concrete en praktische handvatten bieden voor onder meer de inrichting en uitvoering van hun taken en zal de gelijkwaardigheid tussen situaties in verschillende gemeenten bevorderen.

Hoe moeten deze leden de wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten zien als het gaat om het beheer en onderhoud van deze «small cells»?

Vanuit de medegebruiksverplichting geldt geen wettelijke verantwoordelijkheid voor gemeenten voor het beheer en onderhoud van de zendapparatuur voor small cells op gemeentelijke objecten. De eigenaar van de small cell, doorgaans een mobiele operator, is zelf verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de desbetreffende zendapparatuur. De gemeente is enkel verantwoordelijk voor de eigen infrastructuur. Om over en weer de rechten en plichten voor het medegebruik en de geplaatste zendapparatuur te regelen, sluiten beide partijen een overeenkomst. Zoals hierboven vermeld kunnen partijen hierin afspraken opnemen over bijvoorbeeld plaatsing, veiligheid, onderhoud, reparaties, schade en aansprakelijkheid, en vergoedingen.

Zijn gemeenten in staat om de nieuwe taken in het kader van de Telecomcode uit te voeren?

Deze leden hebben begrepen dat er sprake is van extra financiële tegemoetkoming voor gemeenten, maar zijn ze ook inhoudelijk voldoende toegerust om deze specifieke taak uit te voeren?

Gemeenten zijn financieel en inhoudelijk voldoende toegerust om de nieuwe taken uit te voeren, maar hebben in overleggen met ambtenaren van mijn ministerie wel aangegeven behoefte te hebben aan landelijk voorbeeldbeleid ter invulling van de nieuwe taken. Om tegemoet te komen aan die behoefte, wordt er momenteel onder aanvoering van Agentschap Telecom in de driehoek Rijk, gemeenten en mobiele operators gewerkt aan landelijk voorbeeldbeleid in de vorm van een leidraad «medegebruik publieke infrastructuur». Deze leidraad moet gemeenten concrete en praktische handvatten bieden bij de inrichting en uitvoering van de nieuwe taken.

Is inmiddels de eerder aangekondigde leidraad Medegebruik voor gemeenten beschikbaar? Zo ja, wat staat erin en hoe is de reactie op de ambities van de gemeenten?

Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord, wordt momenteel in nauwe samenwerking met de VNG, vertegenwoordigers van grote en kleine gemeenten en mobiele operators gewerkt aan de leidraad. Onderdeel van deze leidraad is een processchema en -beschrijving die gemeenten inzicht geeft in het benodigde administratieve proces om een verzoek tot medegebruik af te handelen. Daarnaast worden voorbeelddocumenten ontwikkeld in de vorm van model-voorwaarden, een model-legesberekening en een model-contract, die gemeenten kunnen hanteren bij de daadwerkelijke afhandeling van een verzoek tot medegebruik. Dit scheelt niet alleen gemeenten tijd en inzet, maar draagt ook bij aan landelijke consistentie in beleid. De leidraad is in een vergevorderd stadium en verwacht wordt dat alle componenten uit de leidraad, al dan niet gefaseerd per component, uiterlijk begin 2022 gereed zijn.

Hoe wordt omgegaan met het gegeven dat gemeenten, in de ogen van de CDA-fractie, nu wel meerdere afwegingen moeten maken?

Erkent de regering dat bij gemeenten sprake kan zijn van soms tegenstrijdige belangen? Behalve als vergunningverlener, waarbij soms meerdere belangen moeten worden afgewogen, moeten gemeenten ook letten op de gezondheids- en welstandsaspecten, maar daarnaast in zekere zin ook optreden als marktmeester en toezichthouder. De gemeente bepaalt volgens de nieuwe wetgeving immers of er sprake moet zijn van medegebruik en de daaraan verbonden tarieven. Hoe wordt voorkomen dat hier sprake is van willekeur?

Een bijkomstig belang of punt van zorg kan zijn dat er vergoedingen worden betaald voor het mogen plaatsen van antennes en/of andere noodzakelijke apparatuur. Ook dit kan leiden tot soms tegenstrijdige belangen.

In algemene zin hebben gemeenten op continue basis te maken met het afwegen van belangen waar het gaat om de ruimtelijke ordening. Ook bij de afweging tussen connectiviteit enerzijds en lokale ruimtelijke ordening anderzijds nemen gemeenten een centrale rol in. In het kader van het voorliggende wetsvoorstel hebben gemeenten een bevoegdheid tot het opleggen van colocatie en gedeeld gebruik als bedoeld in het voorgestelde hoofdstuk 5b van de Telecommunicatiewet en een taak bij het behandelen van verzoeken tot medegebruik van onder hun zeggenschap staande publieke infrastructuur als bedoeld in het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet.

In beginsel zijn gemeenten, of andere publiekrechtelijke rechtspersonen gehouden om te voldoen aan redelijke verzoeken voor medegebruik van onder hun zeggenschap staande publieke infrastructuur als bedoeld in hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet. Het medegebruik vindt plaats onder billijke, redelijke transparante en niet-discriminerende voorwaarden. Weigering van een verzoek kan enkel op grond van objectieve, transparante en evenredige gronden, bijvoorbeeld het technisch niet geschikt zijn van de publieke infrastructuur of redenen van veiligheid. Rekening houdend met deze kaders kan een gemeente een afweging maken ten aanzien van wat in die gemeente wenselijk wordt geacht. De voorwaarden die een gemeente hanteert voor het medegebruik dienen van te voren openbaar te worden gemaakt, zodat voor eenieder duidelijk is onder welke voorwaarden medegebruik plaats kan vinden. Daarnaast moet de vergoeding voor medegebruik, indien die wordt gevraagd, op basis van de wet marktconform zijn. Dit voorkomt oneigenlijk profijt van het behandelen van verzoeken. De genoemde wettelijke eisen waarborgen dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld, waardoor willekeur wordt voorkomen. Daarnaast draagt de eerder genoemde leidraad voor medegebruik publieke infrastructuur bij aan meer gelijkluidende voorwaarden tussen gemeenten.

Verder zijn deze leden benieuwd in hoeverre gemeenten ook zelf eigenaar en/of beheerder zijn van een infrastructuur, als bedoeld in de Telecommunicatiewet. Deelt de regering op dit punt de zorg van de leden van de CDA-fractie? Treedt de Autoriteit Consument en Markt hier als onafhankelijk toezichthouder op? Het is deze leden opgevallen dat ook de Raad van State kanttekeningen plaatst bij de positie van de Autoriteit Consument en Markt.

Gemeenten kunnen inderdaad eigenaar en/of beheerder zijn van infrastructuur als bedoeld in de Telecommunicatiewet. Zo kunnen gemeenten netwerkexploitant zijn in de zin van hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet. Ook in het kader van het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet kunnen gemeenten eigenaar en/of beheerder zijn van publieke infrastructuur. Dit zal in de praktijk zelfs veelvuldig voorkomen, aangezien veel gemeenten eigenaar zijn van bushokjes, verkeerslichten, reclamelocaties of straatverlichting. Ook kan het in de praktijk voorkomen dat gemeenten zelf besluiten tot uitrol van netwerkelementen. Indien een gemeente voornemens is een netwerk uit te rollen of small cells te plaatsen met gebruikmaking van infrastructuur die zij zelf in eigendom heeft, is geen sprake van medegebruik als bedoeld in hoofdstuk 5a of 5c van de Telecommunicatiewet. De situatie waarin dezelfde gemeente een dubbelrol heeft doordat zij enerzijds de verzoeker tot medegebruik is en anderzijds dat verzoek moet beoordelen, doet zich dan ook niet voor.

Zoals hierboven vermeld is de ACM op basis van de voorgestelde wijziging van artikel 15.1 van de Telecommunicatiewet belast met het toezicht op naleving van verplichtingen die volgen uit het voorgestelde hoofdstuk 5c van de Telecommunicatiewet en op basis van de voorgestelde wijziging van artikel 12.2 van de Telecommunicatiewet tot geschilbeslechting. Op deze taken en bevoegdheden van de ACM is naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel nader ingegaan in het nader rapport en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. De samenhang tussen (de voorgestelde) hoofdstukken5a, 5b en 5c van de Telecommunicatiewet is daarbij verduidelijkt. Tevens is toegelicht dat in beginsel de verschillende regimes geen frictie zullen opleveren.

Overigens zal er middels de in artikel 5b.3 (van het voorliggende wetsvoorstel) aangekondigde ministeriele regeling ook duidelijkheid moeten komen over de positie van gemeenten. Dit kan verschil in lokale regelgeving voorkomen. Wanneer is deze regeling beschikbaar en hoe worden beide Kamers hierbij betrokken?

Het voorgestelde artikel 5b.3 van de Telecommunicatiewet voorziet in de mogelijkheid om bij ministeriële regeling aanvullende regels te stellen over de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom en van de coördinatie van civieltechnische werken. Voor de vaststelling van een dergelijke regeling geldt geen voorhangprocedure. Met deze bepaling is invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Telecomcode biedt om een bevoegde instantie aan te wijzen voor het vaststellen van een omslagregeling. Deze regels zijn, anders dan de leden van de CDA-fractie veronderstellen, evenwel niet noodzakelijk ter verduidelijking van de positie van gemeenten en andere publieke rechtspersonen op grond van het voorgestelde hoofdstuk 5b van de Telecommunicatiewet. Het ligt in de lijn der verwachting dat voorshands niet van de bevoegdheid van artikel 5b.3 van de Telecommunicatiewet gebruik zal worden gemaakt, maar dat eerst de ontwikkelingen ten aanzien van de toepassing van het voorgestelde hoofdstuk 5b van de Telecommunicatiewet worden afgewacht.

Tijdens de behandeling van het voorliggend wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gevraagd naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het alarmnummer 112. Is dit inmiddels voor geheel Nederland gegarandeerd, zowel qua spraak als tekst? Hoe staat het met de speciale politieapp 112.nl die in ontwikkeling is?

Een spraakoproep naar 112 is de snelste manier om met de hulpdiensten te communiceren. Voor eindgebruikers met een communicatieve beperking zijn er alternatieve manieren (anders dan een spraakoproep) om de hulpdiensten via 112 te bereiken.

Allereerst biedt de Tolkcontact-app, naast beeldbemiddeling met een gebarentolk, de mogelijkheid om via tekst met een 112-centralist te communiceren. Dit jaar is daar de mogelijkheid van emergency-SMS bij gekomen. Met emergency-SMS kunnen eindgebruikers met een beperking via SMS communiceren met 112.

Ten slotte is begin 2022 de 112NL-app beschikbaar. Deze app is bedoeld voor alle burgers. De app stuurt, als 112 wordt gebeld via de 112NL app, automatisch gegevens naar de meldkamer die vooraf zijn ingevuld, bijvoorbeeld of de melder niet goed kan spreken of horen. Met hen kan de centralist desgewenst een chatgesprek in Real Time Tekst opstarten. Dat betekent dat ingetoetste tekst reeds tijdens het typen op het scherm van de gebruikers verschijnt. De 112NL-app biedt verder een real-time vertaaloptie, voor gebruikers die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Ook verstuurt de 112NL app de locatie. De 112NL-app is technisch gereed, en wordt begin 2022 aangeboden in de appstores.

Deze leden stellen vast dat op 31 oktober 2021 de consultatie over de zogenaamde lagere regelgeving, gekoppeld aan de Telecomcode, is afgesloten. Wat is de uitkomst van de consultatie? Flexibilisering van het FM-spectrum is een optie die door de radiosector is bepleit. Waarom wordt hier nu niet voor gekozen? Hoe verloopt het overleg met de betreffende partijen en wat zijn de voornemens van de regering met betrekking tot de lagere regelgeving?

Op de consultatie zijn 78 reacties ontvangen, waarvan 56 openbaar. Op 6 december jongstleden zijn de (openbare) consultatiereacties en de reactie daarop van de regering op internet geplaatst12. De meeste reacties zijn afkomstig van particulieren die zich zorgen maken over eventuele gezondheidsrisico’s van elektromagnetische velden (EMV) van antennes. Hierop is in de Nota van Toelichting van de ontwerp algemene maatregel van bestuur nogmaals uiteengezet dat diverse (nationale en internationale (WHO)) onderzoeken geen verband laten zien tussen gezondheid en straling in het geval de bestaande stralingsnormen niet worden overschreden. Daarnaast zijn enkele reacties ontvangen van marktpartijen en (belangen)verenigingen. Deze reacties hebben geleid tot enkele kleine aanpassingen. De bezwaren van twee respondenten met betrekking tot de -overigens niet in de concept lagere regelgeving opgenomen- verplichting om de techniek van Single Frequency netwerk (SFN) te gebruiken zijn niet gehonoreerd. Flexibilisering van het FM-spectrum zoals bepleit door de sector, komt neer op het afschaffen van de verplichting om de techniek van Single Frecuency netwerk (SFN) te gebruiken. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 1 april 2020 (Kamerstuk 24 095, nr. 511) leidt het loslaten van de SFN-verplichting tot meer storing, gegeven de bestaande planning van FM-netwerken. Het schrappen van de SFN-verplichting bij de huidige planning van FM-netwerken zou bovendien een behoorlijke invloed op het bereik hebben. Het effect van niet toepassen van SFN is bij bijvoorbeeld het landelijk kavel A01 een verlies van bijna 12% op het demografisch bereik, uitgaande van een bereik van circa 70% bij toepassing van SFN. Daarnaast kan het loslaten van deze techniek onder meer invloed hebben op de concurrentieverhoudingen. Om deze redenen kan niet op korte termijn worden overgegaan tot aanpassing of afschaffing van deze techniek. De gesprekken die na 1 april 2020 met de sector hebben plaatsgevonden over een oplossing op de langere termijn, hebben geen aanleiding gegeven om de SFN-verplichting anders in te vullen.

Tenslotte vragen deze leden wat de gevolgen zijn indien de implementatietermijn voor de bedoelde wetgeving niet wordt gehaald. In januari 2021 is de Tweede Kamer hierover voor het eerst geïnformeerd en ook in de memorie van toelichting wordt hierop ingegaan. In reactie op het advies van de Raad van State geeft de regering aan dat de gevolgen mee zullen vallen. De leden van de CDA-fractie willen desondanks een toelichting met het oog op de mogelijke gevolgen van deze verlate implementatie. Telecombedrijven worden op basis van de richtlijn gevraagd een en ander per 1 januari 2022 op orde te hebben, maar is dat praktisch gezien mogelijk? Het is onduidelijk wat de juridische gevolgen kunnen zijn, voor zowel de betreffende bedrijven, gemeenten als de rijksoverheid. En kunnen, als de implementatie niet tijdig geregeld is, behalve de Europese Unie ook individuele burgers op basis van het eerdergenoemde gelijkwaardigheidsbeginsel een claim indienen? Is er sprake van een redelijke overgangsperiode? En voor wie en hoe lang geldt een deze overgangsperiode?

De Telecomcode had op 21 december 2020 moeten zijn omgezet in Nederlands recht. De overschrijding van de implementatietermijn is dus op dit moment een feit. Dit heeft diverse gevolgen. Zo loopt er een infractieprocedure tegen Nederland die er toe kan leiden dat Nederland een (forse) boete krijgt opgelegd en mogelijk te maken krijgt met een last onder dwangsom. Doordat de Europese Commissie in de lopende infractieprocedure recentelijk uitstel heeft verleend tot 23 februari 2022 voor de beantwoording van het door haar uitgebrachte met redenen omkleed advies kan een procedure voor het Europese Hof van Justitie nog worden voorkomen indien Nederland er voor zorgt dat de Telecomcode op 23 februari is omgezet. Daarvoor is het uiteraard nodig dat het voorliggende wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking getreden.

Uiteraard heeft de te late omzetting ook gevolgen voor de telecommunicatiebedrijven en de eindgebruikers/consumenten. Zij kunnen zich immers niet beroepen op de naar aanleiding van de implementatie aangepaste bepalingen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde regelgeving. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven zijn de gevolgen hiervan voor de praktijk echter vooralsnog relatief beperkt onder meer omdat de Telecomcode in een aantal gevallen een handelwijze van aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken jegens eindgebruikers verplicht stelt die al werd toegepast bij aanbieders. Een ander aspect is dat veel van de bepalingen ten behoeve van eindgebruikers/consumenten uit de Telecomcode zeer concreet zijn. Om de rechten van particulieren te beschermen erkent het Europese Hof van Justitie in bepaalde gevallen dat richtlijnen een rechtstreekse werking hebben. In zijn jurisprudentie heeft het Hof bepaald dat richtlijnen een rechtstreekse werking hebben wanneer de erin opgenomen bepalingen onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en wanneer de EU-landen de richtlijn niet voor de uiterste datum hebben omgezet. Dergelijke richtlijnbepalingen kunnen echter slechts een verticale rechtstreekse werking hebben. Dat wil zeggen dat burgers en ondernemers zich slechts jegens de overheid op bepalingen uit een richtlijn kunnen beroepen. EU-landen zijn verplicht om de richtlijnen uit te voeren, maar richtlijnen kunnen niet door een EU-land tegen particulieren of ondernemers ingezet worden. Ook een consument kan zich dus niet jegens een aanbieder beroepen op die richtlijnbepalingen of in een gerechtelijke procedure daarop een beroep doen met als doel die verplichtingen uit de richtlijn op te leggen aan een aanbieder. Wat betreft de bepalingen ten aanzien van medegebruik ten behoeve van de plaatsing van small cells lijkt er bij een eerste beschouwing geen sprake te zijn van rechtstreekse werking, omdat die bepalingen onvoldoende concreet zijn. Daar staat tegenover dat van een uitrol van enige omvang van small cells op dit moment nog geen sprake is. Overigens geldt voor zowel de bedrijven als de eindgebruikers/consumenten dat zij, indien zij zijn benadeeld doordat het nationale recht strijdig is met de richtlijn, volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie schadevergoeding kunnen eisen van de Staat. Voor zover bekend heeft zich dit tot nu toe niet voorgedaan.

Zoals gezegd hadden bepalingen van de Telecomcode op 21 december 2020 moeten zijn omgezet en van kracht moeten zijn. Dit laat geen ruimte voor overgangsrecht, iedere dag later is namelijk weer een extra dag te laat en zou ook botsen met de inhoud en eisen van de Telecomcode. Overgangsrecht is echter ook niet nodig. De telecombedrijven hebben, voor zover ze de nieuwe regels al niet toepassen, zich goed voor kunnen bereiden op de nieuwe regels waarvan de inhoud immers al weer enige tijd bekend is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

Het lijkt de leden van de fractie van GroenLinks een goede zaak dat in Europees verband wordt samengewerkt om de interoperabiliteit van de elektronische communicatie te verbeteren. De richtlijn richt zich in het bijzonder op het soepel uitrollen van de systemen voor 5G. De uitbouw van het huidige systeem en het opbouwen van het 5G-netwerk (en eventuele opvolgers) zal echter gepaard gaan met aanzienlijke investeringen in hardware en met verandering in het energiegebruik. Zowel grondstoffengebruik als energiegebruik zijn belangrijke onderdelen van de Green Deal. De leden van de GroenLinks-fractie zijn dan ook benieuwd of de regering een milieu-impactanalyse heeft gemaakt. Heeft zij daarbij onderzocht welke varianten of uitvoeringsmethodieken beter of slechter scoren op het vlak van materiaal (primair, secundair en circulair gebruik van materialen) en op energiegebruik? Zo ja, kan de regering deze analyse met de Kamer delen? Op welke wijze heeft deze analyse ertoe bijgedragen dat landen zullen of kunnen kiezen voor minder impact bij de toepassing van de richtlijn? Indien er geen milieu-impactanalyse is gemaakt, is de regering bereid om dit alsnog te doen? En kan de regering daarbij in beeld te brengen op welke wijze de toepassing van deze richtlijn kan bijdragen aan beter hergebruik van materialen en aan zuinig gebruik van grondstoffen en energie?

Het is allereerst belangrijk om op te merken dat de uitrol van 5G niet plaatsvindt in opdracht van de regering. De regering heeft ook geen bijzondere rechten toegekend om specifiek 5G te mogen uitrollen. De ontwikkeling en uitrol van 5G is de uitkomst van innovatie, standaardisatie, en investeringen van private partijen. De overheid geeft slechts rechten uit voor het gebruik van frequenties en stelt daarbij technologieneutrale voorwaarden waaronder gebruik mag worden gemaakt van die frequenties.13 Dat maakt het mogelijk voor een houder van die vergunningen om zelf te bepalen welke technologie hij wil gebruiken voor de diensten die hij wil leveren. In verschillende frequentiebanden worden verschillende technologieën (2G, 3G, 4G, 5G) dan ook naast elkaar toegepast.

Bij het uitgeven van de vergunningen voor de frequenties waarop 5G wordt en in de toekomst zal worden toegepast is geen milieu-impactanalyse gemaakt. Dit betekent echter niet dat er geen aandacht is voor de gevolgen die mobiele netwerktechnologie heeft op het milieu, zoals ook is uiteengezet in reactie op recente vragen van de leden van de Tweede Kamer Kathmann en Thijssen.14.

In de beantwoording wordt onder meer aangegeven dat zowel de mobiele aanbieders als de producenten van (zend)apparatuur een sterke commerciële prikkel hebben om energie te besparen, respectievelijk de apparatuur zo zuinig mogelijk te maken, omdat de energiekosten van grote invloed zijn op het bedrijfsresultaat van de mobiele aanbieder. Ook wordt gewezen op de inspanningen die marktpartijen nu al doen om het energie- en grondstoffenverbruik te verminderen (bijvoorbeeld gebruik groene energie door de grote mobiele aanbieders, gebruik van slimme technieken om energie te besparen). Verder wordt nog opgemerkt dat het gebruik van 5G niet er toe leidt dat er een geheel nieuw netwerk wordt aangelegd maar dat grotendeels gebruik wordt gemaakt van de bestaande infrastructuur. Bovendien wordt er op gewezen dat mobiele netwerken het mogelijk maken om in andere sectoren en onderdelen van de economie juist besparingen te maken. Voorts wordt nog gewezen op een recent rapport van EU-lidstaten waarin is onderzocht hoe frequentiebeleid kan bijdragen aan de bestrijding van klimaatverandering.15

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok


X Noot
3

Kamerstukken II 26 643 en 24 095, nr. 754.

X Noot
4

Kamerstukken II 26 643, nr. 758.

X Noot
5

«Recovery and Resilience Facility: gigabit-snelheden voor iedereen», NLdigital, 7 oktober 2021 en «Ook de laatste 20.000 huishoudens moeten we aansluiten op breedband», 2 november 2021, https://www.nldigital.nl/news/consortium-wil-laatste-20-000-huishoudens-aansluiten-op-breedband/

X Noot
6

Kamerstukken II 21 501-07, nr. 1790.

X Noot
9

Kamerstuk 27 561, nr. 51

X Noot
10

Zie onder meer:

Karipidis, K., Mate, R., Urban, D., Tinker, R., Wood, A. (2021) 5G mobile networks and health-a state-of-the-science review of the research into low-level RF fields above 6 GHz. J Expo Sci Environ Epidemiol 31: 585–605.

Wood, A., Mate, R., Karipidis, K. (2021) Meta-analysis of in vitro and in vivo studies of the biological effects of low-level millimetre waves. J Expo Sci Environ Epidemiol 31: 606–613.

Vijayalaxmi, Foster, K.R. (2021) Improving the Quality of Radiofrequency bioeffects Research: The Need for a Carrot and a Stick. Radiation Research 196: 417–422.

Swedish Radiation protection Authority (2021) Recent Research on EMF and health risk. Fifteenth report from SSM’s Scientific Council on Electromagnetic Fields, 2020. Report number 2021:08. Swedish Radiation protection Authority, Stockholm.

ANSES (2021) Expositions aux champs électromagnétiques liées au déploiement de la technologie de communication « 5G » et effets sanitaires éventuels associés. ANSES, Maisons-Alfort.

X Noot
13

De vergunningsvoorwaarden die de overheid mag stellen zijn limitatief opgesomd in bijlage 1, onderdeel D, van de Telecomcode. Zoals bijvoorbeeld voorwaarden ter bescherming van de volksgezondheid tegen elektromagnetische velden. Eisen aan het energieverbruik van staan niet op deze lijst.

X Noot
14

Vragen van de leden Thijssen en Kathmann (beiden PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht dat 5G zorgt voor een toename in het energieverbruik van telecommunicatie, 2021Z18645.

X Noot
15

Radio Spectrum Policy Group, «The role of spectrum policy to help combat climate change», Brussel: 16 juni 2021 (https://rspg-spectrum.eu/wp-content/uploads/2021/06/RSPG21-026final_RSPG_Report_on_Climate_Change.pdf)

Naar boven