35 850 XIX Wijziging van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds (XIX) voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 14 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juli 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 10 juni 2021 voorgelegd aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën. Bij brief van 23 juni 2021 zijn ze door de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan

De griffier van de commissie, Nava

Vraag 1

Hoe zijn de lessen van het vroegere Fonds Economische Structuurversterking (FES) meegewogen in zowel de oprichting van het Nationaal Groeifonds als de boordeling van voorstellen?

Antwoord op vraag 1

In de Kamerbrief Nationaal Groeifonds1 van september staan de lessen uit het FES beschreven in bijlage E. De belangrijkste les uit het FES is dat het fonds voldoende focus moet hebben, in plaats van een breed scala aan doelen. Dit is geborgd door expliciet te focussen op het Nederlandse verdienvermogen.

Ook leerde het FES ons dat er geen structurele uitgaven uit het fonds bekostigd moeten kunnen worden, terwijl het fonds in principe alleen voorziet in eenmalige investeringsimpulsen. Dit wordt geborgd door een duidelijke exit-strategie uit te vragen bij de voorstellen.

Daarnaast leerde het FES ons dat de departementale rol helder moet zijn. Als departementen indieners zijn, kunnen zij niet ook een rol in de beoordeling hebben. Daarom is er een onafhankelijke adviescommissie die de voorstellen beoordeelt.

Vraag 2

Hoe wordt de onafhankelijkheid van de toetsing van voorstellen gewaarborgd?

Antwoord op vraag 2

De onafhankelijke adviescommissie beoordeelt de voorstellen en geeft daarover een zwaarwegend advies aan het kabinet. Het kabinet kan zelf geen voorstellen vanuit het Groeifonds bekostigen die niet positief door de adviescommissie zijn beoordeeld. In uiterste gevallen kan het kabinet wel voorstellen afwijzen die strijdig zijn met kabinetsbeleid. De commissieleden volgen het openbare «Regelement onafhankelijkheid en tegengaan belangenverstrengeling». Dit regelement bevat maatregelen zoals verschoning van adviesrondes waar een commissielid een persoonlijk belang heeft, de inzet van een compliance officer en transparantie over nevenactiviteiten van commissieleden. Ook schakelt de adviescommissie onafhankelijke experts in en werkt zij volgens een vooraf vastgesteld en openbaar analysekader.

Vraag 3

Hoe worden bij de beoordeling van voorstellen kansen voor het verdienvermogen van Nederland meegewogen?

Antwoord op vraag 3

Het effect op het nationaal inkomen is een van de vier criteria waarop voorstellen zijn beoordeeld (zie het analysekader2 op pagina 16 in het rapport eerste beoordelingsronde van de commissie Nationaal Groeifonds, maart 2021). De overige drie criteria zijn de strategische onderbouwing, de kwaliteit van het projectplan en de kwaliteit van de samenwerking en governance. Gezien de onzekerheid van de kwantitatieve analyses geeft de commissie in haar analyse en beoordeling voldoende aandacht aan de kwalitatieve onderbouwing van de impact op het verdienvermogen. Het gaat dan om zaken als breed bereik en toepasbaarheid, aansluiting bij sterktes van de Nederlandse economie en inspelen op groeikansen. De commissie hecht daarbij veel waarde aan de (internationale) expertrapporten.

Vraag 4

Hoe zijn of worden de inzichten uit de coronacrisis meegenomen in de beoordelingen van de ingediende voorstellen voor het Nationaal Groeifonds?

Antwoord op vraag 4

Het Nationaal Groeifonds is gericht op publieke investeringen die bijdragen aan economische groei op lange termijn. Het is nog lastig om definitieve conclusies te trekken wat het effect is van de coronacrisis op lange termijn. De eerste inzichten uit de coronacrisis komen naar voren bij het hoofdcriterium strategische onderbouwing, aangezien dit criterium ingaat op zaken zoals internationale uitdagingen en maatschappelijke transities.

Ook op dit punt heeft de adviescommissie zich laten adviseren. Inzichten uit de coronacrisis die door experts met de adviescommissie zijn gedeeld, zijn onder andere mogelijk veranderd mobiliteitsgedrag (expertrapport infrastructuur3), toename van druk op personeel in het onderwijs in combinatie met een snellere introductie van digitale middelen (expertrapport kennisontwikkeling4), en toename van belang voor het delen van medische onderzoeksdata (expertrapport R&D&I5).

Vraag 5

Hoe wordt omgegaan met de aangenomen motie-Amhaouch (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 28), over regionale spreiding en regionale ontwikkeling als onderdeel van de Nederlandse groeistrategie?

Antwoord op vraag 5

Binnen het Groeifonds is geen verdeling over de regio’s vooraf vastgesteld. De aanvragen kunnen uit alle regio’s komen, aangezien groeikansen breed aanwezig zijn in Nederland. Aansluiten op nationale én lokale krachten en op comparatieve voordelen van verschillende regio’s biedt grote kansen voor een sprong in het verdienvermogen. De verwachting is dat er daarom een spreiding van investeringen over het land zal ontstaan.

Alle aanvragen zullen vervolgens langs dezelfde meetlat gelegd worden, en maken een eerlijke kans, onafhankelijk van uit welke regio ze komen. De commissie kan daarnaast wel een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering. Doel van het fonds is immers om het verdienvermogen van heel Nederland op te tillen.

Vraag 6

Welke lessen voor volgende rondes worden uit de ervaringen van de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds getrokken?

Antwoord op vraag 6

Recent is het fondsbeheer in gesprek gegaan met alle betrokkenen om de geleerde lessen van de eerste investeringsronde op te halen. Daarnaast heeft de commissie in haar advies aan het kabinet ook enkele aandachtspunten geformuleerd. Deze, tezamen met de overige lessen die wij zelf ophalen bij betrokkenen, nemen wij ter harte bij het vormgeven van de structurele opzet van het fonds.

Een van de lessen betreft het belang van heldere criteria en duidelijkheid welke criteria op welk toetsingsmoment (toegangspoort of commissie) worden getoetst. Dit hebben we verduidelijkt door de scheiding tussen de twee toetsingsmomenten te onderstrepen en te verduidelijken in de communicatie naar de indieners en in het propositieformulier. Daarnaast is het propositieformulier (het indieningsformulier voor voorstellen, waarin de uitwerking van het voorstel wordt uitgevraagd volgens de criteria van het fonds) aangepast met behulp van feedback van alle betrokkenen. Hiernaast heeft de commissie aangegeven dat het van belang is om niet té grote voorstellen in te dienen. Sommige voorstellen gingen de reikwijdte van het fonds te buiten. We hebben deze feedback benadrukt in de communicatie met de indieners en ze verzocht deze feedback ter harte te nemen. Ook heeft de commissie het belang van governance van voorstellen nogmaals onderstreept. Gegeven het feit dat voorstellen vaak door brede consortia worden uitgevoerd, is het van belang dat de rolverdeling binnen het voorstel helder is. We hebben deze feedback ter harte genomen en de criteria t.a.v. governance in het propositieformulier verder toegelicht en verscherpt.

Vraag 7

In hoeverre speelt cofinanciering een beslissende rol bij de toekenning van middelen uit het Nationaal Groeifonds?

Antwoord op vraag 7

Co-financiering is een belangrijk aspect bij de beoordeling aangezien het, door concrete investering(en) van andere partij(en), de haalbaarheid en geloofwaardigheid van voorstellen vergroot. Er zijn geen vaste regels voor co-financiering; bij elk voorstel dient het gewenste niveau van co-financiering opnieuw te worden geanalyseerd en beoordeeld.

De commissie heeft co-financiering meegewogen bij het criterium strategische onderbouwing (additionaliteit aan private bekostiging) en het criterium samenwerking en governance, en dit is dus onderdeel van de totale beoordeling van voorstellen. De commissie heeft een aantal algemene opmerkingen gemaakt die op veel voorstellen van toepassing zijn (zie pagina 18 in het rapport eerste beoordelingsronde van de commissie Nationaal Groeifonds, maart 2021), waaronder de opmerkingen dat een bijdrage uit het NGF in verhouding dient te staan tot private bijdragen, grote infrastructuurprojecten niet volledig uit het fonds kunnen worden bekostigd en investeringen in ecosystemen door alle belanghebbenden moeten worden gedaan. Bij sommige voorstellen op het terrein van Infrastructuur en R&D&I heeft de commissie extra voorwaarden gesteld voor investeringen van derden om te zorgen dat de Groeifondsbijdrage in redelijke verhouding staat tot bekostiging door andere belanghebbenden.

Vraag 8

In hoeverre wordt bij het al dan niet toekennen van middelen uit het Nationaal Groeifonds afstemming of aansluiting gezocht met middelen uit Invest-NL?

Antwoord op vraag 8

Invest-NL en het Nationaal Groeifonds hebben een andere rol. Invest-NL richt zich met name op ondernemersfinanciering en opereert daarnaast op een marktconforme wijze, het Nationaal Groeifonds bekostigt daarentegen voorstellen gericht op het lange termijn verdienvermogen van Nederland. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld ook dat Invest-NL voornamelijk middels leningen opereert en het Groeifonds middels subsidies.

Invest-NL en het Nationaal Groeifonds kunnen elkaar wel aanvullen. Zo is in de eerste ronde Invest-NL door de beoordelingsadviescommissie betrokken als expert bij de beoordeling van zeven ingediende voorstellen wat betreft de additionaliteit van subsidiëring vanuit het Nationaal Groeifonds t.o.v. andere vormen van financiering.

Vraag 9

Waarop zijn de reserveringstijden gebaseerd, dat wil zeggen de tijden tot wanneer middelen die nog niet zijn toegekend gereserveerd blijven?

Antwoord op vraag 9

De commissie hanteert de modaliteit reservering als de commissie in onderdelen van een voorstel de potentie ziet, maar graag bewezen succes in de eerste fasen van uitvoering of nadere onderbouwing wil zien. In het eerste geval is de reserveringstijd gebaseerd op een tijd die redelijkerwijs nodig is voor de verdere onderbouwing, in het tweede geval is het afhankelijk van de tijd die staat voor de eerste fase(n) van de uitvoering van het voorstel.

Vraag 10

Komt er experimenteerwetgeving of anderszins experimenteerruimte ter ondersteuning van toegekende projecten die zien op innovatie?

Antwoord op vraag 10

De toegekende R&D en innovatie projecten zullen worden uitgevoerd binnen bestaande wettelijke kaders, zoals het Europese steunkader voor R&D en innovatie. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande (subsidie)regelingen en (Europese) onderzoek- en innovatie instrumenten; die voldoen immers aan genoemd steunkader. Daarvoor is vooralsnog geen experimenteerwetgeving of experimenteerruimte voorzien. Wel is er bij het Nationaal Groeifonds in het algemeen ruimte voor nieuwe vormen van inrichting van projecten.

Vraag 11

Kan van alle projecten waaraan (voorwaardelijk) middelen zijn toegekend worden gesteld dat deze innovatie mogelijk maken?

Antwoord op vraag 11

Ja, op het terrein van R&D&I zijn er bij alle projecten kansen voor het ontstaan van innovatieve oplossingen, nieuwe verdienmodellen en waardeketens. Ook voor de projecten op het kennisterrein is sprake van innovatie, zoals het gepersonaliseerde scholingsoverzicht en het nationale onderwijslab.

Vraag 12

Op welke wijze zijn vakbonden en werknemers betrokken bij de aanvragen en het toekennen van subsidies?

Antwoord op vraag 12

Het is aan de indienende partijen, welke in de eerste ronde de drie coördinerende departementen waren, om werknemers en vakbonden te betrekken bij het opstellen van aanvragen. Vanaf de tweede ronde was het ook mogelijk voor partijen vanuit het veld om ideeën (zogeheten groeiplannen) aan te dragen, dit kunnen dus ook vakbonden of werknemers zijn. Nadat de instellingswet van kracht is zullen zij ook volledige voorstellen kunnen indienen. In de eerste ronde zijn door de vakdepartementen geen werknemers- of werkgeversorganisaties betrokken bij de ontwikkeling van voorstellen.

Wat betreft het toekennen van subsidies is het aan de onafhankelijke beoordelingsadviescommissie om te bepalen welke experts zij hierbij betrekt. In de eerste ronde zijn geen werknemers- of werkgeversorganisatie betrokken als experts.

Vraag 13

Waarom wordt er zoveel geïnvesteerd in infrastructuur en niet meer in bijvoorbeeld bouwen?

Antwoord op vraag 13

Infrastructuur is een van de drie terreinen binnen het Groeifonds, bouwen is dat niet expliciet. De reden daarvoor is dat investeringen in infrastructuur bijdragen aan de doelstelling van het fonds, namelijk het versterken van het duurzame verdienvermogen. Met een goede infrastructuur kunnen productiefactoren (bijvoorbeeld mensen, machines en grondstoffen) namelijk snel op de plek komen waar ze het meest bijdragen. In de groeistrategie6 is infrastructuur dan ook aangewezen als een van de strategische terreinen om onze economische groei te vergroten.

Vraag 14

Op welke wijze profiteert de interne economie van de toegekende subsidies?

Antwoord op vraag 14

Het doel van het fonds is om het Nederlandse verdienvermogen te verhogen. Het doel van het fonds is dan ook om met de investeringen die het fonds bekostigt, de economische groei op de lange termijn te verhogen. Daarnaast kunnen investeringen die nu gedaan worden ook een kleine impuls geven aan de Nederlandse economie op de korte termijn. Deze combinatie van impulsen leiden ertoe dat de Nederlandse economie direct profiteert van de bekostiging van investeringen uit het fonds.

Vraag 15

Hoe verschilt dit fonds van Invest-NL?

Antwoord op vraag 15

Zoals omschreven in vraag 8 hebben het Groeifonds en Invest-NL een andere rol. Het Groeifonds heeft betrekking op projectsubsidie of -aanbesteding en verstrekt geen generieke publieke financiering aan private bedrijven. Het Groeifonds heeft hiermee een ander doel dan Invest-NL. Rendabele bedrijven en projecten die zich richten op maatschappelijke transitie-opgaven en groei kunnen in beginsel bij Invest-NL terecht als financiering door marktfalen niet tot stand komt. Het Groeifonds richt zich nadrukkelijk op investeringen met een publiek belang die ten dienste staan van het verdienvermogen van Nederland, maar waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald. Het Groeifonds heeft geen revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. De investeringen betalen zich daardoor niet uit in de vorm van financieel rendement voor investeerders, maar in een groter verdienvermogen van de samenleving als geheel. Het fonds en Invest-NL zitten daarmee duidelijk in andere fases van de ontwikkeling van projecten en bedrijven en zijn aanvullend op elkaar.

Vraag 16

Kan per toegekende subsidie worden aangegeven wat de analyse en het advies van de Minister van Financiën was?

Antwoord op vraag 16

De Minister van Financiën heeft geen inhoudelijke analyse gedaan of advies gegeven met betrekking tot individuele voorstellen. De onafhankelijke beoordelingsadviescommissie vervult deze rol en hun advies is dan ook leidend bij het daaropvolgende kabinetsbesluit. Het kabinet weegt wel of voorstellen niet in strijd zijn met staand kabinetsbeleid.

Vraag 17

Welke gesprekken met welke bedrijven of maatschappelijke partijen zijn in aanloop van het formuleren van het Nationaal Groeifonds gevoerd? Kan een lijst worden verstrekt?

Antwoord op vraag 17

Er hebben tussen de aankondiging in de Miljoenennota 2020 en de Kamerbrief over de oprichting van het Nationaal Groeifonds van 7 september 2020 talrijke gesprekken met experts plaatsgevonden, zowel in het kader van de Groeibrief als in het kader van het Nationaal Groeifonds. Deze gesprekken hebben een veelvoud aan inzichten opgeleverd. Het betreft experts uit binnen- en buitenland op het gebied van investeren en economisch beleid. Hieronder kunt u een overzicht vinden.

Expert

Functie

Jonathan Gruber

Ford Professor of Economics, Department of Economics, Massachusetts Institute of Technology

Khanh Mendelowitz

Business Development Manager, Massachusetts Office of International Trade and Investment

Mark Sullivan

Executive Director, Massachusetts Office of International Trade and Investment

Pieter Wolters

Managing Director of DSM Venturing

Philip Mertens

Investment Analyst at DSM Venturing

Katie Rae

CEO and Managing General Partner, The Engine

Reed Sturtevant

General Partner, The Engine

Christopher Gilrein

Director of Business Development, Massachusetts Life Science Center

Sandhya Iyer

Associate Director of Business Development, Massachusetts Life Science Center

Kristjan Sigurdson

Director of Community at Creative Destruction Lab

Mark Lehman

Regional Executive Director Innovation, Science and Economic Development Canada

Kelvin Wu

Economic Policy Analyst Ontario, Innovation, Science and Economic Development Canada

Thitima Songsakul

Regional Manager Innovation, Science and Economic Development Canada

Alexia Touralias

Director General for Federal Economic Development Agency for Southern Ontario

Daniel Mulet

Investor, Radical Ventures

Sanjana Basu

Investor, Radical Ventures

Jordan Jacobs

Co-founder Vector Institute, Co-Founder & Managing Partner for Radical Ventures

Alan Veerman

COO Vector Institute

Toby Lennox

CEO Toronto Global

Bart Deelen

Senior Advisor, Investment Attraction Europe Toronto Global

Derek Newton

Assistant vicePresident, Innovation, Partnerships and Entrepreneurship, U of T

Colin Swift

Business Development Officer, U of T

Keri Damen

Managing Director Entrepreneurship, U of T

Cory Mulvihill

Lead Executive, Policy & Public Affairs MaRS

Shahab Shahnazari

Director Innovation Challenges, NVIDIA

Sanja Fidler

AI Assistant Professor at University of Toronto, Director of AI at NVIDIA

Gavriel State

Senior Director, Simulation and AI, NVIDIA AI Research Lab

Andrea Malloni

HR Manager, NVIDIA AI Research Lab

Roel Beetsma

MN Professor of Pension Economics en vicedecaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit van Amsterdam

Coen Teulings

Universiteitshoogleraar, Universiteit Utrecht

Bas Jacobs

Sijbren Cnossen Professor of Public Economics, Erasmus University Rotterdam

Harry Garretsen

Hoogleraar International Economics and Business, Rijksuniversiteit Groningen

Luc Soete

Medeoprichter en directeur van UNU-MERIT, lid van de Nederlandse AWT en voormalig rector magnificus, Universiteit Maastricht

Annemiek Verrips

Wetenschappelijk medewerker, CPB

Gerben Romijn

Programmaleider MKBA en Duurzaamheid, CPB

Carl Koopmans

Onderzoeksdirecteur SEO en hoogleraar beleidsevaluatie Vrije Universiteit

Ton Manders

Sectorhoofd Fysieke omgeving, CPB

Robert-Jan Smits

Voorzitter Bestuur TU Eindhoven en voormalig directeur-generaal Onderzoek en Innovatie, Europese Commissie

Bart van Ark

Executive vicepresident en Chief Economist bij the Conference Board en professor aan de Rijksuniversiteit Groningen

Stephen Ezell

Vicepresident Global Innovation Policy bij de Information Technology and Innovation Foundation (TTIF)

Simon Johnson

Senior Fellow Peterson Institute en co-auteur van Jump-starting America (2019). Voormalig hoofdeconoom IMF

Experts gesproken in het kader van de groeistrategie

Lex Borghans

Professor onderwijseconomie, arbeidsmarkteconomie en sociaal beleid, Universiteit Maastricht

Anko van Hoepen

Vicevoorzitter, PO-raad

Inge Molenaar

Universitair docent onderwijskunde, Radboud Universiteit Nijmegen

Wouter van Jolingen

Professor wetenschaps- en wiskundeonderwijs, Universiteit Utrecht

Marcel Timmer

Hoogleraar economische groei en ontwikkelingen, Rijksuniversiteit Groningen en directielid Centraal Planbureau

Johan de Koning

Economisch adviseur, Unilever

Marko Hekkert

Professor innovatie studies, Universiteit Utrecht

Janneke Plantenga

Professor economie van de welvaartsstaat, Universiteit Utrecht

Egbert Jongen

Programmaleider Arbeid, Centraal Planbureau en universitair hoofddocent, Universiteit Leiden

Wil Portegijs

Wetenschappelijk medewerker vrouwenemancipatie, kinderopvang en deeltijdarbeid, Sociaal en Cultureel Planbureau

Vraag 18

Is het feit dat de voorzitter van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds, de heer Jeroen Dijsselbloem, ook voorzitter is van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid wel gewenst in verband met mogelijke belangenverstrengeling?

Antwoord op vraag 18

De Onderzoeksraad voor Veiligheid onderzoekt zowel concrete voorvallen als bredere veiligheidsvraagstukken en onveilige situaties die geleidelijk ontstaan. Het doel van alle onderzoeken is om te leren van voorvallen en aanbevelingen te doen om de veiligheid te verbeteren. Het betreft hier een geheel ander terrein dan de concrete voorstellen ter verhoging van het structurele en duurzame verdienvermogen zoals die bij het Groeifonds voorbijkomen.

Alle commissieleden zijn gekozen op basis van hun expertise, kunde en ervaring. Om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en de onafhankelijkheid van de commissie te bewaken is een regelement7 opgesteld op gebied van onafhankelijkheid en tegengaan van belangenverstrengeling. Bij een mogelijk belang zullen de desbetreffende commissieleden zich verschonen van deelname aan de beoordeling van het desbetreffende voorstel. In de eerste ronde zijn er bij vijf van de tien leden één of meer mogelijke belangen vastgesteld. Geen van de voorstellen in de eerste ronde gaf aanleiding om de rol van de heer Dijsselbloem als voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid aan de orde te stellen.

Vraag 19

Kan per toegekende subsidie worden aangegeven welke andere eventuele subsidiemogelijkheden er waren en of het Nationaal Groeifonds hier werkelijk voor nodig is?

Antwoord op vraag 19

In de eerste fase van het proces doorlopen de voorstellen de toegangspoort. Hier wordt door de beheerders van het fonds onder andere getoetst of het voorstel geen onderdeel uitmaakt van de reguliere begroting. Het Nationaal Groeifonds richt zich specifiek op investeringen die het lange termijn verdienvermogen van Nederland versterken en heeft daarom niet geheel hetzelfde doel dan het Mobiliteitsfonds of de Onderwijsbegroting. Op gebied van de R&D&I is er een veelheid aan subsidiemogelijkheden, maar de voorstellen zouden niet in deze omvang door deze instrumenten kunnen worden bekostigd vanwege de lange looptijd van de investeringen en de diversiteit aan activiteiten. Het oordeel van de toegangspoort was dat alle aan de adviescommissie voorgelegde voorstellen voldoen aan de eis van additionaliteit aan bestaande publieke middelen.

Vraag 20

Hoe wordt in de praktijk invulling gegeven aan de zinsnede «(d)e commissie kan daarnaast een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering» uit de brief aan de Kamer (Kamerstuk 35 300, nr. 83?

Antwoord op vraag 20

Binnen het Groeifonds is geen verdeling over de regio’s vooraf vastgesteld. (zie ook antwoord op vraag 5. Alle voorstellen worden langs dezelfde meetlat gelegd op basis van het analysekader (zie het analysekader op pagina 16 en uitgebreide versie op pagina 121 in het rapport eerste beoordelingsronde van de commissie Nationaal Groeifonds, maart 2021) waarbij de vier criteria effect op nationaal inkomen, strategische onderbouwing, kwaliteit van het plan en samenwerking en governance leidend zijn. Een redelijke spreiding betekent niet dat alle regio’s absoluut of relatief evenveel geld zouden moeten ontvangen: er moet rekening worden gehouden met onder andere de kwaliteit van de voorstellen en hun effect op het structurele en duurzame verdienpotentieel. Wanneer over enige tijd blijkt dat de spreiding van investeringen onvoldoende is, kan de commissie regionale spreiding zwaarder laten wegen binnen het criterium strategische onderbouwing. Doel van het fonds is immers om het verdienvermogen van heel Nederland op te tillen.

Vraag 21

Kan per Nederlandse provincie/regio worden aangegeven in hoeverre deze (direct of indirect) de vruchten kan plukken van de (voorwaardelijk) toegekende projecten uit de eerste ronde/tranche Nationaal Groeifonds?

Antwoord op vraag 21

In de eerste ronde is een redelijk evenwichtige spreiding over de regio's bereikt, vooral als men de grote reserveringen voor infrastructuur buiten beschouwing laat. Bovendien bestaat een deel van de activiteiten van de (voorwaardelijk) toegekende voorstellen uit de eerste ronde uit thematische open calls of zullen deze openbaar aanbesteed worden. Bij de openstelling van calls of openbare aanbesteding is nog niet van te voren bepaald welke partij(en) middelen ontvangen. Partijen door heel Nederland kunnen nog meedingen naar deze middelen mits ze voldoen aan de gestelde criteria en doelstellingen van de desbetreffende call. Daarnaast zullen voor de volgende ronde departementen worden aangemoedigd de regionale spreiding in aanmerking te nemen bij selectie van de in te dienen voorstellen. Doel van het fonds is immers om het verdienvermogen van heel Nederland op te tillen (zie ook antwoord op vraag 5 en vraag 21).

Vraag 22

Is de indruk dat er in alle provincies voldoende projectcapaciteit aanwezig is om kansrijke voorstellen voor het Nationaal Groeifonds te doen?

Antwoord op vraag 22

In de tweede ronde worden voorstellen voor het Groeifonds formeel ontwikkeld en ingediend door departementen. Dit gebeurt in samenwerking met organisaties, bedrijven en (regionale) overheden. Iedereen in Nederland kon in mei Groeiplannen voor Nederland delen via de website van het Nationaal Groeifonds. Deze Groeiplannen dienen als inspiratie voor ministeries om formele voorstellen op te werken. Onze indruk is dat bij de in mei ontvangen Groeiplannen betrokkenheid is vanuit alle provincies. Signalen dat projectcapaciteit bij organisaties in een specifieke provincie een knelpunt vormen, hebben ons niet bereikt.

Vraag 23

Welke projecten zijn ingediend en afgewezen? Kan hier een overzicht van gestuurd worden?

Antwoord op vraag 23

Zoals eerder gecommuniceerd in de brief in april8, waarin wij de bekostiging van de voorstellen aankondigden, heeft de beoordelingsadviescommissie op 10 van de 14 door de toegangspoort doorgeleide voorstellen9 (gedeeltelijk) positief geadviseerd. Op de overige 4 voorstellen, zijnde Beleidsexperimenten funderend onderwijs, FoodSwitchNL, Schaalsprong OV Utrecht en Buisleidingen en Bevaarbaarheid vaarwegen, is geen toekenning van middelen geadviseerd. Deze voorstellen komen in de huidige vorm daarmee niet in aanmerking voor bekostiging uit het Nationaal Groeifonds.

Vraag 24

Op welke manier borgt u de samenhang tussen het Nationaal Groeifonds en het missiegedreven innovatiebeleid?

Antwoord op vraag 24

Het Nationaal Groeifonds richt zich op investeringen om het duurzaam verdienvermogen van Nederland te versterken. Door het verdienvermogen te versterken kunnen maatschappelijke doelstellingen en de welvaart in brede zin worden bevorderd. Die combinatie van economisch verdienvermogen en maatschappelijke uitdagingen komt terug in het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid (MTIB). Hierin staan ook de sleuteltechnologieën en sleutelmethodologieën die daaraan bijdragen en de toepassing van de nieuwe kennis en de sociale en maatschappelijke aspecten daarbij centraal. De kracht van het missiegedreven innovatiebeleid is de nauwe samenwerking van publieke en private partijen. Deze kracht is ook benodigd voor kansrijke investeringsvoorstellen voor het Nationaal Groeifonds. Juist de samenwerking tussen bedrijven, kennispartners en (regionale) overheden en de versterking van onderzoeks- en innovatie ecosystemen leidt tot innovatiekracht, oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en opschaling richting de markt. Daarmee bestaat er samenhang tussen het missiegedreven innovatiebeleid en de doelstellingen van het Nationaal Groeifonds. Betrokkenen uit de topsectoren en themateams van de agenda’s uit het MTIB waren medeopsteller van groeifondsvoorstellen in de pijler R&D en innovatie in de eerste ronde. Ze zijn nu ook weer actief geweest bij het delen van de zogenoemde Groeiplannen in de tweede ronde (sluiting daarvan was 31/5).

Vraag 25

Hoe waarschijnlijk is het dat er ook projecten op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius uit het Nationaal Groeifonds gefinancierd worden en zijn er projecten ingediend voor deze eilanden?

Antwoord op vraag 25

Projecten op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius komen eveneens in aanmerking voor het Groeifonds en maken net zoveel kans als projecten binnen de landsgrenzen van Nederland. In de eerste ronde zijn er geen projecten op deze eilanden ingediend bij de toegangspoort.

Vraag 26

Waarom zijn de middelen voor de Nationaal Groeifonds-projecten Kennisontwikkeling niet overgemaakt aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid?

Antwoord op vraag 26

Alleen budget voor door het kabinet toegekende NGF-projecten wordt overgeheveld naar de departementale begrotingen van de voor de NGF-projecten verantwoordelijke Ministers. De projecten in de pijler Kennisontwikkeling betreffen voorwaardelijke toekenningen. Alvorens deze projecten worden omgezet in toekenningen dienen eerst de door de beoordelingsadviescommissie gestelde voorwaarden te worden ingevuld. Na invulling van de voorwaarden zetten de fondsbeheerders op advies van de beoordelingsadviescommissie de voorwaardelijke toekenning om in een toekenning en wordt het bijbehorend budget overgeheveld naar de betreffende departementale begroting.

Vraag 27

Waarom worden de verplichten en het budget voor AiNed, kwantumDeltaNL en RegMed XB overgemaakt naar de departementale begroting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat terwijl dat voor andere projecten niet het geval is?

Antwoord op vraag 27

Voor de genoemde drie projecten is na advies van de beoordelingsadviescommissie door het kabinet op voordracht van de fondsbeheerders voor een deel van de ingediende projectvoorstellen een toekenning gedaan zonder nadere voorwaarden. Samenhangend met deze toekenningen is budget overgeboekt naar de begroting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Voor deze projecten zijn daarnaast ook voorwaardelijke toekenningen gedaan, waarvan het budget is geraamd op de begroting van het Nationaal Groeifonds. De budgetten voor deze voorwaardelijke toekenningen zijn niet overgeboekt naar de begroting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Overboeking zal pas plaatsvinden nadat de voorwaarden door het betrokken departement zijn ingevuld en de beoordelingsadviescommissie hierover heeft geadviseerd aan de fondsbeheerders en zij de voorwaardelijke toekenning omzetten in een toekenning. Ditzelfde geldt ook voor de voorwaardelijke toekenningen in het kader van de pijler Kennisontwikkeling, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 26. Voor de pijler Infrastructuur zijn alleen reserveringen gedaan. Voor deze pijler is derhalve nog geen sprake van toekenningen en is voor de betrokken projecten geen budget geraamd op de begroting van het NGF.


X Noot
1

Kamerstuk 35 300, nr. 83.

X Noot
2

Kamerstuk 35 570, nr. 28.

X Noot
3

Kamerstuk 35 570, nr. 28.

X Noot
4

Kamerstuk 35 570, nr. 28.

X Noot
5

Kamerstuk 35 570, nr. 28.

X Noot
6

Kamerstuk 29 696, nr. 7.

X Noot
7

Kamerstuk 35 570, nr. 28.

X Noot
8

Kamerstuk 35 570, nr. 28.

X Noot
9

Er is een drietal voorstellen niet doorgeleid: Redesign (hoofd)wegennet rond steden, (luchthavens) & corridors, Europese spoorverbindingen en Nieuwe snelle spoorverbinding Randstad-Noord-Nederland.

Naar boven