35 845 Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG

Ontvangen 8 september 2021

ALGEMEEN

Met belangstelling heeft het kabinet kennisgenomen van de bijdragen van de fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de VVD, D66, PvdA, SP, ChristenUnie, GroenLinks, SGP en Bij1 hebben enkele vragen gesteld over het onderhavige wetsvoorstel. Het kabinet dankt de fracties voor hun inbreng. Op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties wordt hieronder ingegaan. Daarbij wordt zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen worden cursief weergegeven, de antwoorden niet. Waar meerdere fracties vragen van gelijke strekking hebben gesteld, zijn deze vragen gezamenlijk beantwoord.

Aanleiding

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd op welke wijze zichtbaar wordt gemaakt hoe deze extra gelden voor Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Bureau Keteninformatisering Werk & Inkomen (BKWI) worden besteed. Deze leden vragen hoe de financiële onderbouwing is van de in het wetsvoorstel voorgestelde bedragen. Daarnaast vragen deze leden, evenals de leden van de SGP-fractie, naar de concrete bestedingsdoelen en hoe de verdeling over de instanties is.

De middelen die met onderhavig wetsvoorstel vrijkomen, worden toegewezen aan UWV, SVB en BKWI om investeringen te doen die aansluiten op de hoofdpunten uit de probleemanalyse Werk aan Uitvoering. Doel van de investering is om in te zetten op een wendbare en toekomstbestendige dienstverlening en de continuïteit van de uitvoering te waarborgen. De € 100 miljoen wordt ingezet voor het onderhoud en modernisering van ICT, het verbeteren en maatwerk bieden in de dienstverlening en voor artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld. Ook is een klein gedeelte gereserveerd voor het apparaat van SZW om het opdrachtgeverschap SZW te versterken en voor de inzet op Werk aan Uitvoering. De bestedingen worden gevolgd via de reguliere verantwoordingsrapportages van deze organisaties.

Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van de € 100 mln. weer over de uitvoeringsorganisaties en SZW1:

Verdeling in mln. €

2022

2023

2024

2025

2026

UWV

68,4

68,4

68,4

73,4

73,4

SVB

27,0

27,0

27,2

22,2

22,2

BKWI

3,0

3,0

3,0

3,0

3,0

SZW-apparaat

1,6

1,6

1,4

1,4

1,4

Totaal

100

100

100

100

100

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij de mening deelt dat een dergelijke omgang met kindregelingen het vertrouwen van burgers in de overheid geenszins behoudt en nog minder versterkt. In aanvulling daarop vragen de leden van de SGP-fractie of de regering bereid is tot intrekking van dit wetsvoorstel over te gaan en een andere dekking te zoeken die wel bijdraagt aan de beoogde doelstelling.

Het kabinet deelt deze mening niet. Het kabinet heeft deze kabinetsperiode de ondersteuning aan gezinnen met kinderen fors geïntensiveerd, met zo’n € 900 miljoen structureel. Ouders zijn er daardoor financieel structureel op vooruit gegaan. Het kabinet acht de voorgestelde maatregel in het licht van dit totaalpakket aan intensiveringen aanvaardbaar. Het kabinet is niet voornemens het wetsvoorstel in te trekken.

Afwegingen

De leden van de SGP-fractie hechten aan goed functionerende uitvoeringsorganisaties. Zij vinden echter dat dit niet ten koste mag gaan van gezinnen en kinderen. De logica achter de keuze om een investering in de uitvoeringsorganisaties te bekostigen door de kinderbijslag niet te indexeren, ontgaat deze leden. Ook de leden van de fracties van ChristenUnie, GroenLinks en Bij1 vragen wat de ratio om de dekking hiervoor te zoeken in de kinderbijslag?

De investeringen in de uitvoeringsorganisaties zijn onderdeel van een pakket aan maatregelen waarin het kabinet ook middelen heeft vrijgemaakt voor betaald ouderschapsverlof2 wat ten goede komt aan (jonge) ouders. Het kabinet heeft gezocht naar dekking voor dit totaalpakket. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de dekking te verdelen over werkgevers (verhoging van de premie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie)), werkende ouders met kinderen tot 12 jaar (een ombuiging op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)) en ouders met kinderen tot 18 jaar (het onderhavige wetsvoorstel). Het kabinet vindt dit een evenwichtige dekking.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering schrijft dat er is gezocht naar een evenwichtige dekking, verdeeld over werkgevers en ouders. Wat verstaat de regering onder evenwichtig? Is daarbij een onderscheid te maken tussen investeringen in het ouderschapsverlof, die daadwerkelijk ook direct bij ouders terecht komen, en investeringen in de uitvoering, waar ouders niet direct profijt van hebben?

Onder een evenwichtige dekking verstaat het kabinet in dit geval een pakket aan dekkingsmaatregelen dat neerslaat bij zowel bedrijven als bij ouders. De term evenwichtig heeft dus betrekking op de maatregelen die de extra uitgaven mogelijk maken, niet op de extra uitgaven zelf.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom deze investering niet wordt gedekt uit de algemene middelen.

Als met «algemene middelen» wordt bedoeld dat de overheid meer moet gaan uitgeven, dan leidt dit tot een verslechtering van het begrotingstekort. Dat vindt het kabinet ongewenst. Het kabinet heeft daarom voor het pakket aan investeringen een (evenwichtig) pakket aan dekking afgesproken.

De leden van de ChristenUnie constateren dat het ouderschapsverlof een positief effect heeft op werkgevers, omdat die straks niet meer zelf (de eerste weken van) het ouderschapsverlof hoeven te betalen. Deze leden vragen zich af of het niet voor de hand ligt om een ruimer deel van de dekking bij werkgevers te zoeken. Of anders in het domein van de arbeidsmarktinstrumenten, omdat extra verlof in dat domein valt.

Hoewel het uitgangspunt van het begrotingsbeleid is om dekking te zoeken op hetzelfde beleidsterrein als waar de intensivering plaatsvindt, neemt het kabinet uiteindelijk een integraal besluit over alle mee- en tegenvallers, extra uitgaven en de benodigde ombuigingsmaatregelen. Met deze integrale besluitvorming kan het kabinet een afweging maken tussen verschillende wensen op verschillende beleidsterreinen. Dat maakt het ook mogelijk om indien gewenst te besluiten om de totale uitgaven op een beleidsterrein te wijzigen. Het kabinet is het met de leden van de ChristenUnie eens dat het ouderschapsverlof positief is voor werkgevers. Daarom wordt in het voorliggende pakket aan maatregelen een deel van de dekking neergelegd bij bedrijven via hogere werkgeverspremies. Dit terwijl normaal gesproken nieuwe overheidsuitgaven niet worden gefinancierd via hogere lasten bij bedrijven.

De leden van de fracties van SP, GroenLinks en ChristenUnie vragen de regering of zij alternatieve opties heeft overwogen als dekkingsmaatregel. De leden van de SGP-fractie vragen waarom deze alternatieven niet zijn gekozen en of het niet logischer is op zoek te gaan naar een dekking voor dit voorstel dat aansluit bij het programma Werk aan uitvoering in plaats van gezinnen met kinderen te korten. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of is overwogen om bijvoorbeeld de arbeidskorting minder hard te laten stijgen. Deze leden vragen wat het gevolg is voor de hoogte van de arbeidskorting als de dekking die met dit wetsvoorstel wordt geregeld in de arbeidskorting zou worden gezocht. En wat is het gevolg als de dekking gezocht zou worden in de kinderopvangtoeslag voor de hoogste inkomens. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom niet is gekozen voor een verdere verhoging van de Aof-premie. Hoeveel zou de Aof-premie moeten stijgen om de kinderbijslag wel te kunnen indexeren?

Het kabinet heeft, aansluitend op het antwoord op de vorige vraag, geen concrete andere dekkingsmaatregelen overwogen. De arbeidskorting is niet overwogen als dekking voor dit wetsvoorstel. De maximale hoogte van de arbeidskorting zou met tien euro moeten dalen om de uitgaven uit dit wetsvoorstel te dekken.3 Dit geldt ook voor het verder verhogen van de Aof-premie. Het verder verhogen van de Aof-premie zou betekenen dat de kosten grotendeels gedragen worden door werkgevers. Dat vindt het kabinet in dit geval niet evenwichtig. De Aof-premie zou met ongeveer 0,05 procentpunt moeten stijgen om dezelfde opbrengst te hebben als het huidige wetsvoorstel. Dat zou een lastenverzwaring zijn van ongeveer 1 procent ten opzichte van het huidige premietarief (7,03 procent van het loon). Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie wat het gevolg is als de dekking gezocht zou worden in de kinderopvangtoeslag voor de hoogste inkomens. Een dergelijke dekkingsmaatregel op de kinderopvangtoeslag kan op verschillende manier worden vormgegeven. Daarbij is het de vraag wat als bereik wordt gezien van de «hoogste inkomens». Daarom is hier geen specifiek antwoord op te geven. Uiteraard zorgt dit voor hogere lasten voor de betreffende inkomensgroep.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de fracties van VVD en SGP vragen meer informatie over de extra kinderbijslag ten behoeve van thuiswonende kinderen met intensieve zorgbehoefte. Uit hoeveel gezinnen bestaat deze subgroep?

Circa 9.600 thuiswonende kinderen die intensieve zorg nodig hebben, ontvingen in 2020 extra kinderbijslag bovenop de dubbele kinderbijslag die werd ontvangen. Niet bekend is hoeveel gezinnen dit betreft.

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel geld hiermee is gemoeid en hoeveel geld levert de niet-indexering van deze extra kinderbijslag op.

Voor de kinderen waarvoor het extra kinderbijslagbedrag wordt uitgekeerd, ging het in 2020 in totaal om circa € 21 miljoen per jaar. Dit ontvangen deze ouders bovenop de dubbele kinderbijslag. Het niet-indexeren van deze groep levert structureel ca € 0,8 mln. per jaar op.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de niet-indexering betekent voor de koopkracht van deze specifieke subgroep? En hoe ingewikkeld is het (uitvoeringstechnisch) om deze subgroep uit te sluiten van de niet-indexering? De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de regering heeft overwogen om de ouders met een thuiswonend kind dat intensieve zorg nodig heeft vrij te stellen van deze niet-indexatie en of dat wat de regering betreft wenselijk zou zijn in het licht van de coronacrisis en de gevolgen die dat juist voor deze groep heeft gehad.

Ouders van thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte kunnen in aanmerking komen voor verdubbeling van het basiskinderbijslagbedrag en daarbij nog een extra bedrag als de ouders alleenstaand of alleenverdiener zijn. De dubbele kinderbijslag staat niet als apart bedrag in de wet vermeld, maar slechts als verdubbeling van het basiskinderbijslagbedrag. Het niet indexeren van de kinderbijslag betekent dus dat ook de dubbele kinderbijslag niet wordt geïndexeerd. De extra kinderbijslag bovenop de dubbele kinderbijslag staat wel als los bedrag in de wet gemeld, met een eigen indexatiebepaling. Het kabinet heeft niet overwogen om dit bedrag uit te sluiten van het niet-indexeren.

Het niet of gedeeltelijk indexeren van een hoger bedrag aan kinderbijslag leidt tot een groter inkomenseffect in euro’s. Hoe groot het effect is in relatieve termen hangt samen met de hoogte van het besteedbaar inkomen van het huishouden, hierover zijn geen gegevens beschikbaar.

Inkomenseffecten

De leden van de fracties van D66, PvdA en SP vragen naar de financiële gevolgen van de niet-indexering voor de diverse inkomensgroepen. Deze leden vragen of de regering kan aangeven wat de hoogte van de kinderbijslag per kind per kwartaal bedraagt of zou bedragen in de situatie met indexering, na uitvoering van de afspraken uit het regeerakkoord en als uitgegaan wordt van deze wetswijziging.

Het bedrag aan kinderbijslag is verschillend per leeftijdscategorie. Dit is 70%, 85% en 100% van het basiskinderbijslagbedrag, voor respectievelijk 0–5, 6–11 en 12–17 jarigen. De kinderbijslag wordt per halfjaar geïndexeerd. In onderstaande tabel is tot en met 2024 weergegeven wat het geraamde4 kinderbijslag bedrag per kwartaal is in het geval er wordt geïndexeerd en in het geval van de wetswijziging.

 

Kwartaal bedrag kinderbijslag met indexatie

Kwartaal bedrag kinderbijslag zonder indexatie volgens wetsvoorstel

 

0–5 jaar

6–11 jaar

12–17 jaar

0–5 jaar

6–11 jaar

12–17 jaar

Jul ’21

224,87

273,05

321,24

224,87

273,05

321,24

Jan ’22

227,79

276,61

325,42

224,87

273,05

321,24

Jul ’22

228,25

277,16

326,07

224,87

273,05

321,24

Jan ’23

230,92

280,41

329,89

224,87

273,05

321,24

Jul ’23

232,26

282,03

331,80

224,87

273,05

321,24

Jan ’24

235,17

285,56

335,95

227,45

276,19

324,93

Jul ’24

236,39

287,05

337,70

228,63

277,63

326,62

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering specifiek in te gaan op de inkomenseffecten voor de groep ouders die op of onder de lage inkomensgrens (CBS) vallen en de groep die op of onder het niet-veel-maar-toereikendbudget (SCP) vallen.

Het inkomenseffect van de niet-indexering van de kinderbijslag is in absolute bedragen gelijk voor alle inkomensgroepen, omdat de kinderbijslag niet inkomensafhankelijk is. Het relatieve effect is daarom het meest negatief voor gezinnen met een laag inkomen. In de groep ouders met een inkomen op of onder de lage inkomensgrens van het CBS ligt de mediaan van het cumulatieve inkomenseffect van deze maatregel op -0,4%. Bij de groep met een inkomen op of onder het niet-veel-maar-toereikendbudget ligt de mediaan van het cumulatieve inkomenseffect van deze maatregel op -0,3%. In het antwoord op vraag van de leden van de SGP-fractie (hieronder) vindt u een volledige tabel met de relatieve effecten voor verschillende inkomensgroepen en huishoudtypes. Relevant daarbij is dat tabel 1 de partiele inkomenseffecten van alleen het niet-indexeren weergeeft. Zoals ieder jaar publiceert het kabinet op Prinsjesdag het integrale koopkrachtbeeld waar al het beleid dat relevant is voor de koopkracht in is verwerkt, bij een door het CPB geraamde macro-economische ontwikkeling. Ook de effecten van dit wetsvoorstel zijn hierin meegenomen. Dat maakt het mogelijk om de effecten van dit wetsvoorstel te wegen binnen het totale inkomensbeeld.

De meest recente data over deze inkomensgrenzen dateert uit 2018 voor de lage inkomensgrens en 2017 voor het niet-veel-maar-toereikendbudget. Om een goede vergelijking te kunnen maken voor de situatie van 2022 tot 2024 zijn deze inkomensgrenzen daarom door indexatie uitgedrukt in prijzen van 2022. Het inkomen van gezinnen is gestandaardiseerd op basis van de equivalentiefactoren van het CBS. Met deze factoren wordt aan alle leden van een huishouden een gewicht toegekend, waardoor schaalvoordelen van een grotere gemeenschappelijke huishouding worden meegenomen. Hierdoor is het mogelijk is om het besteedbaar inkomen van verschillende huishoudsamenstellingen met elkaar te vergelijken.

Het cumulatieve effect laat zien wat het opgetelde effect van deze maatregel van 2022 tot en met 2024 is ten opzichte van de uitgangspositie waarin de kinderbijslag volledig wordt geïndexeerd in deze jaren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het niet-indexeren betekent voor het aantal kinderen in armoede. Klopt de aanname dat door het niet-indexeren van de kinderbijslag het aantal kinderen in armoede zal toenemen? Vindt de regering dit wenselijk?

Ik heb geen gegevens over het effect van het niet of gedeeltelijk indexeren van de kinderbijslag in de periode 2022–2024 op het aantal gezinnen met kinderen met risico op armoede. Als alleen naar het inkomenseffect van deze maatregel wordt gekeken dan kan het aantal gezinnen met kinderen met risico op armoede groeien. Hier staat tegenover dat het inkomen van huishoudens uit meer bronnen bestaat dan enkel de kinderbijslag, zodat een incompleet beeld van de koopkrachtontwikkeling ontstaat door enkel te kijken naar de hoogte van de kinderbijslag.

Het aantal kinderen in armoede heeft de aandacht van het kabinet. In de ambities kinderarmoede is daarom het doel gesteld om het aantal kinderen in armoede te halveren in 2030. Zoals hiervoor aangegeven heeft het kabinet daarom in deze kabinetsperiode de ondersteuning aan gezinnen met kinderen fors geïntensiveerd met zo’n € 900 miljoen. Zo heeft het kabinet in 2021 het bedrag dat ouders via het kindgebonden budget krijgen voor elk kind vanaf het derde kind met ruim 600 euro verhoogd. Ook is van belang dat huishoudens met kinderen baat hebben bij de agenda Werk aan uitvoering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de meest recente cijfers over armoede onder kinderen nog eens op een rij kan zetten. Klopt het dat nog steeds één op de tien kinderen in Nederland opgroeit in armoede?

Voor het meten van armoede zijn verschillende indicatoren beschikbaar. Het CBS en SCP hebben ieder een eigen methode opgesteld om armoede in kaart te brengen. Het CBS rapporteert met de lage-inkomensgrens over het risico op armoede. Deze grens wordt bepaald door de koopkracht van een bijstandsuitkering in 1979, toen dit niveau relatief hoog lag. De lage-inkomensgrens wordt jaarlijks op het actuele prijsniveau aangepast. Het SCP kijkt met het »niet-meer-dan-toereikend» budget naar basale uitgaven voor huishoudens (voedsel en wonen) en minimale uitgaven voor sociale participatie en ontspanning. Dit wordt gebaseerd op minimumreferentiebudgetten van het Nibud, aangevuld met analyses van het SCP.

Het CBS brengt in vaste frequentie nieuwe data naar buiten over het aantal huishoudens met kinderen dat risico op armoede loopt, deze statistiek wordt ook gebruikt voor de rapportages bij de ambities kinderarmoede. Uit de meest recente statistiek blijkt dat bijna één op de dertien kinderen in Nederland opgroeit met risico op armoede.5 Dit is de statistiek uit het jaar 2019. In de ambities kinderarmoede is de indicatieve streefwaarde geformuleerd van een halvering van het aantal kinderen in armoede tussen 2015 en 2030. De verwachting is dat de statistiek over 2020 in december 2021 wordt gepubliceerd.

Is het in dat licht niet onverstandig om de kindregelingen aan te spreken als dekking en zou hier niet juist in geïnvesteerd moeten worden? Hoe wil de regering de armoede onder kinderen terugdringen in de komende jaren?

Het kabinet heeft deze kabinetsperiode € 900 miljoen extra geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen met kinderen. Dit is ook ten goede gekomen aan gezinnen met kinderen in armoede. Daarnaast heeft het kabinet gericht geïnvesteerd in de bestrijding van armoede onder kinderen. Gemeenten ontvangen sinds 2017 structureel € 85 miljoen extra per jaar om kinderen die opgroeien in armoede te ondersteunen met voorzieningen in natura en voor het bewerkstelligen van een integrale aanpak van kinderarmoede binnen de gemeente. Over de inzet van deze middelen zijn met de VNG bestuurlijke afspraken gemaakt. Om kinderen in armoede nog beter te helpen en kinderarmoede tegen te gaan heeft het kabinet in 2019 samen met de VNG vier ambities op het terrein van kinderarmoede geformuleerd. Op 8 juli jl. ontving uw Kamer de eerste rapportage van de periodieke peiling van de ambities kinderarmoede. Het is aan een nieuw kabinet om het kinderarmoedebeleid in samenspraak met de VNG, ervaringsdeskundigen en maatschappelijke organisaties de komende jaren verder vorm te geven. Omdat ondersteuning aan deze kwetsbare groep echter niet kan wachten worden al enkele maatregelen in gang gezet om kinderen in armoede (nog) beter te bereiken; de samenwerking tussen partijen te versterken en geldzorgen te voorkomen.6

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of deze niet-indexatie ook gevolgen heeft voor de kinderbijslag voor Caraïbisch Nederland. Zo ja, waarom is dit niet toegelicht in de memorie van toelichting? Indien dit ook geld voor Caraïbisch Nederland ontvangen de leden van de PvdA-fractie ook graag de inkomenseffecten voor Caraïbisch Nederland.

Nee, de niet-indexatie heeft geen gevolgen voor de kinderbijslag in Caribisch Nederland.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet kan aangeven hoe vaak er in de afgelopen 10 jaar voor is gekozen om de kinderbijslag niet te indexeren.

In 2013, 2014, 2015 en 2020 heeft geen indexatie plaatsgevonden. In 2013, 2014 en 2015 was dit onderdeel van het regeerakkoord «Bruggen slaan» van het toenmalige kabinet. In 2020 heeft geen indexatie plaatsgevonden als gevolg van het door uw Kamer aangenomen amendement7 waarmee de eisen aan 16- en 17 jarigen in de Algemene Kinderbijslagwet zijn geschrapt. Het basiskinderbijslagbedrag zelf is in 2016, 2017 en 2019 extra verhoogd.

Wat heeft dit cumulatief betekend voor de huidige hoogte van de kinderbijslag?

In onderstaande tabel is in de 2e kolom de ontwikkeling van het kinderbedrag voor de Algemene Kinderbijslagwet in de afgelopen 10 jaar weergegeven. In de 3e kolom staat de ontwikkeling van het kindbedrag vanaf 1-1-2020 indien er geen beleidsmatige wijzigingen zouden hebben plaatsgevonden. Te zien is dat op dit moment het kindbedrag per kwartaal 21 euro hoger ligt dan het geval zou zijn geweest zonder beleid in de afgelopen 10 jaar.

Periode

Kindbedrag in afgelopen 10 jaar

Kindbedrag zonder beleid afgelopen 10 jaar

1-1-2012

269,39

269,39

1-7-2012

273,78

273,78

1-1-2013

273,781

274,85

1-7-2013

273,781

276,97

1-1-2014

273,781

277,33

1-7-2014

273,781

279,30

1-1-2015

273,781

279,38

1-7-2015

273,781

280,30

1-1-2016

282,392

280,33

1-7-2016

282,16

280,11

1-1-2017

283,40b

281,34

1-7-2017

286,55

284,46

1-1-2018

287,21

285,11

1-7-2018

288,90

286,79

1-1-2019

314,242

289,92

1-7-2019

316,41

291,92

1-1-2020

316,411

294,93

1-7-2020

316,411

295,73

1-1-2021

319,10

298,24

1-7-2021

321,24

300,24

X Noot
1

moment wanneer geen indexatie heeft plaatsgevonden.

X Noot
2

moment wanneer een beleidsmatige verhoging heeft plaatsgevonden.

De leden van de SGP-fractie roepen in herinnering dat de regering in 2019 afzag van bevriezing van het kindgebonden budget vanwege de negatieve inkomenseffecten. Destijds waren de geschatte inkomenseffecten 0,0%. Nu er sprake is van een negatief inkomenseffect van -0,1% voor gezinnen met kinderen spreekt de regering over relatief beperkte inkomenseffecten en acht het de voorgestelde dekkingsmaatregel wel aanvaardbaar. Kan de regering uitleggen waarom eerder werd afgezien van niet-indexering van het kindgebonden budget vanwege de negatieve inkomenseffecten en nu niet, terwijl nu sprake is van een sterker negatief inkomenseffect als gevolg van niet-indexering van de kinderbijslag?

Het kabinet kijkt ieder jaar naar de evenwichtigheid van het brede koopkrachtbeeld op basis van recente macro-economische verwachtingen. Minder dan de helft van de huishoudens met kinderen ontvangt kindgebonden budget, hierdoor was het mediane inkomenseffect voor huishoudens met kinderen 0,0%. Het kabinet heeft in 2019 afgezien van het niet-indexeren van het kindgebonden budget per 1 januari 2020, omdat deze maatregel in het brede koopkrachtbeeld tot onevenwichtige koopkrachteffecten zou leiden voor huishoudens met kinderen en een laag inkomen.

De evenwichtigheid van het brede koopkrachtbeeld van 2022 wordt in de augustusbesluitvorming bekeken. De effecten van het niet-indexeren van de kinderbijslag en mogelijke gerichte en aanvullende maatregelen worden verwerkt in dit koopkrachtbeeld. Op Prinsjesdag licht het kabinet de Tweede Kamer in over de beleidswijzigingen in 2022.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of inzicht in de inkomenseffecten in de memorie van toelichting slechts beperkt inzicht geeft in de daadwerkelijke inkomenseffecten, nu de voorgestelde maatregel alleen gezinnen met kinderen treft? Tevens vragen deze leden om een overzicht van inkomenseffecten per inkomensgroep enkel voor huishoudens met kinderen.

In de memorie van toelichting is in paragraaf Inkomenseffecten ingegaan op het inkomenseffect van de maatregel voor verschillende groepen.8 In onderstaande tabel wordt per «inkomensgroep» ook het effect getoond voor enkel de groep met een inkomenseffect (gezinnen met kinderen). Hierbij is ook de omvang van de groep aangegeven op basis van een schatting uit microsimulatiemodel Mimosi.

Het niet of gedeeltelijk indexeren van de kinderbijslag in de periode 2022–2024 heeft in euro’s gezien hetzelfde effect voor alle groepen, de hoogte van de kinderbijslag hangt immers niet samen met het inkomen. Voor lagere inkomens leidt dit tot een iets negatiever inkomenseffect.

Tabel 1 Inkomenseffect voor alle huishoudens en huishoudens waarop de maatregel effect heeft (huishoudens met kinderen), cumulatief effect 2022–2024

Inkomensgroep

Iedereen

Huishoudens met kinderen

Aantal huishoudens

Huishoudens met kinderen

1e (<=113% WML)

0,0%

– 0,2%

1,5 mln.

0,2 mln.

2e (113–180% WML)

0,0%

– 0,2%

1,5 mln.

0,2 mln.

3e (180–276% WML)

0,0%

– 0,1%

1,5 mln.

0,3 mln.

4e (276–410% WML)

0,0%

– 0,1%

1,5 mln.

0,5 mln.

5e (>410% WML)

0,0%

– 0,1%

1,5 mln.

0,6 mln.

         

Inkomensbron

       

Werkenden

0,0%

– 0,1%

4,8 mln.

1,6 mln.

Uitkeringsgerechtigden

0,0%

– 0,2%

0,7 mln.

0,1 mln.

Gepensioneerden

0,0%

– 0,1%

2,0 mln.

0,0 mln.

         

Huishoudtype

       

Tweeverdieners

0,0%

– 0,1%

3,8 mln.

1,3 mln.

Alleenstaanden

0,0%

– 0,2%

3,4 mln.

0,3 mln.

Alleenverdieners

0,0%

– 0,2%

0,4 mln.

0,1 mln.

         

Kinderen

       

Huishoudens met kinderen

– 0,1%

– 0,1%

1,7 mln.

1,7 mln.

Huishoudens zonder kinderen

0,0%

n.v.t.

3,9 mln.

n.v.t.

         

Alle huishoudens

0,0%

– 0,1%

7,6 mln.

1,7 mln.

Financiële gevolgen voor het Rijk

De leden van de SGP-fractie constateren dat enkel niet-indexeren in de jaren 2022 en 2023 al ruim 400 miljoen euro oplevert. Deze leden vragen of de regering kan aangeven waarom ervoor gekozen is, bovenop de niet-indexering in 2022 en 2023, in januari 2024 de indexering met 0,1%-punt te verlagen, terwijl dit niet noodzakelijkerwijs nodig lijkt te zijn voor het behalen van de beoogde 400 miljoen euro dekking. Is de regering bereid de verlaging van de indexering in januari 2024 te laten vervallen?

Zoals eerder aangegeven is de niet-indexering onderdeel van een breder pakket aan maatregelen. Circa 25% van de dekking van het totaalpakket wordt gevonden via de niet-indexering van de kinderbijslag. Dit deel is licht hoger dan alleen de genoemde cumulatieve intensivering van 400 miljoen voor de uitvoering. Het restant wordt dus gebruikt om de andere uitgaven uit het pakket aan maatregelen te dekken. Daarom is het ook nodig om de kinderbijslag per januari 2024 met 0,1%-punt minder te indexeren.

Regeldrukeffecten

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) bij dit wetsvoorstel adviseert om ook een alternatieve route te vinden, namelijk het verminderen van de uitvoeringslasten door het opruimen van wetten die complex zijn voor de uitvoering, voor burgers, instellingen en bedrijven. Dit spreekt de leden van de VVD-fractie en SGP-fractie aan. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is op basis van het rapport Werk aan uitvoering van ABD-topconsult te verkennen welke mogelijkheden hiervoor zijn. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is bij dit wetsvoorstel al concreet te kijken naar het opruimen van wetten en daar voorstellen (overzicht) voor aan te geven voordat dit wetsvoorstel voor plenaire behandeling in aanmerking komt? Ook het lid van de fractie van BIJ1 zou graag van de regering willen horen welke mogelijkheden zij ziet.

Het kabinet onderschrijft het belang om waar mogelijk bestaande wet- en regelgeving voor de burger en uitvoering te vereenvoudigen. Onder meer in het eindrapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) wordt geconcludeerd dat de hoeveelheid, complexiteit en gedetailleerdheid van de wet- en regelgeving die uitvoeringsorganisaties uitvoeren, gereduceerd moet worden. Het doel hiervan is echter in de eerste plaats het vergroten van onder meer de rechtszekerheid, kenbaarheid en eenvoud voor burgers. Het doel van vereenvoudiging is niet in de eerste plaats het verminderen van uitvoeringskosten.

Concrete mogelijkheden voor vereenvoudiging in de sociale zekerheid ziet het kabinet onder meer in de door het UWV en SVB aangedragen ervaren knelpunten, zoals zijn opgenomen in de knelpuntenbrieven van SVB en UWV bij de Stand van de Uitvoering9. Per knelpunt wordt bezien waar de oplossing in gezocht moet worden.

De suggestie van de ATR dat er ruimte is om de complexiteit van wet- en regelgeving te verminderen, kan derhalve onderschreven worden. Dat hiermee een besparing op uitvoeringskosten te bereiken is om de extra investering in de uitvoering te dekken is echter (op korte termijn) niet realistisch.

De leden van de SGP-fractie oordelen dat in de memorie van toelichting nauwelijks wordt ingegaan op de punten van de ATR. Zij vragen de regering alsnog op de onderscheiden punten van het advies in te gaan.

De ATR benoemt in haar advies een viertal punten: onderbouwing van nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, werkbaarheid en gevolgen voor de regeldruk. Daarnaast benoemt het college een alternatief. In paragraaf Regeldrukeffecten van de memorie van toelichting is op de vier punten ingegaan. In reactie op het voorgestelde alternatief is hierboven aangegeven dat het kabinet de suggestie van de ATR, dat er ruimte is om de complexiteit van wet- en regelgeving te verminderen, onderschrijft. Echter, dat hiermee een besparing op uitvoeringskosten te bereiken is om de extra investering in de uitvoering te dekken is (op korte termijn) niet realistisch.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uiterlijk moet weten of de kinderbijslag in 2022 al dan niet geïndexeerd wordt. Wat is de uiterste termijn dat een dergelijke aanpassing verwerkt kan worden door de SVB?

De SVB moet uiterlijk in de 2e helft van oktober 2021 zekerheid hebben over het al dan niet-indexeren van de kinderbijslagbedragen.

De SVB geeft aan dat de communicatieproducten moeten worden aangepast. Het lid van de fractie van BIJ1 is benieuwd naar de kosten.

De SVB past elk jaar de communicatiemiddelen aan (bedragen, betaaldata, jaartal etc.). Dat zal ook dit jaar plaatsvinden. De kosten die hiermee gemoeid zijn, zijn reguliere kosten. De SVB heeft aangegeven dat de kosten zeer beperkt zijn (maximaal € 1.000,–).

Internetconsultatie

De leden van de SP-fractie geven aan zich te kunnen vinden in de kritiek van respondenten die het voorstel als onrechtvaardig bestempelen. Deze leden vragen de regering hoe zij reageert op dit gevoel van onrechtvaardigheid, afgezien van nog een keer uit te leggen dat er in de achterliggende jaren is geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen en dat daarom deze bezuiniging wel te rechtvaardigen zou zijn. Deze leden vragen de regering of zij beseffen dat dit op papier heel mooi klinkt, maar er nog steeds gezinnen zijn die in armoede leven en waar elke cent telt. En gaat de regering hiermee niet voorbij aan de ruim 300.000 kinderen die in Nederland in armoede leven?

Het kabinet heeft er begrip voor dat als burgers het onderhavige wetsvoorstel zelfstandig beoordelen, het door sommigen als onrechtvaardig kan worden ervaren. Het kabinet blijft daarom benadrukken dat deze maatregel voor het kabinet aanvaardbaar is in het licht van het totaalpakket van extra structurele investeringen in de ondersteuning van gezinnen met kinderen gedurende deze kabinetsperiode. Het kabinet heeft deze kabinetsperiode de kinderbijslag met € 250 miljoen, het kindgebonden budget voor paren met € 500 miljoen en het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 miljoen verhoogd. Dit betekent dat alle gezinnen met kinderen hierdoor maandelijks en/of driemaandelijks daadwerkelijk meer kinderbijslag en/of kindgebonden budget ontvangen dan voor deze kabinetsperiode.

Dit laat onverlet dat armoede onder kinderen daarmee niet is verdwenen. Zoals hierboven geantwoord op vragen van leden van de ChristenUnie-fractie heeft het kabinet deze kabinetsperiode daarom gericht extra geïnvesteerd in de bestrijding van armoede onder kinderen. Het kabinet heeft in 2019 samen met de VNG vier ambities op het terrein van kinderarmoede geformuleerd. Op 8 juli jl. ontving uw Kamer de eerste rapportage van de periodieke peiling van de ambities kinderarmoede. Het is aan een nieuw kabinet om het kinderarmoedebeleid in samenspraak met de VNG, ervaringsdeskundigen en maatschappelijke organisaties de komende jaren verder vorm te geven. Omdat ondersteuning aan deze kwetsbare groep echter niet kan wachten worden al enkele maatregelen in gang gezet om kinderen in armoede (nog) beter te bereiken; de samenwerking tussen partijen te versterken en geldzorgen te voorkomen.10

De leden van de SGP-fractie vragen de regering ook in te gaan op de waardering voor gezinnen met kinderen vanuit de overheid, zeker in deze crisistijd. Deelt de regering de mening dat de reflex om te bezuinigen op gezinnen met kinderen door middel van bezuinigingen op het kindgebonden budget en de kinderbijslag onwenselijk is en dat de gezinnen niet langer als het kind van de rekening moeten worden gezien?

Het kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Het kabinet heeft grote waardering voor ouders die dagelijks de zorg voor hun kinderen op zich nemen. Zeker in het afgelopen jaar waarin veel is gevraagd van ouders. De kinderbijslag is sinds jaren dé overheidsbijdrage die alle ouders helpt met de kosten van hun kinderen. Het symboliseert het belang dat de overheid hecht aan de ondersteuning van ouders en de ontplooiing van kinderen. Daarbovenop is het kindgebonden budget een extra tegemoetkoming in de kosten van kinderen voor de lagere- en middeninkomens. Het kabinet heeft deze kabinetsperiode fors extra geïnvesteerd in deze regelingen om gezinnen met kinderen extra te ondersteunen.

Het kabinet herkent dan ook het beeld niet dat sprake is van een reflex om te bezuinigen op gezinnen met kinderen door middel van bezuinigingen op het kindgebonden budget en de kinderbijslag.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Zie hiervoor ook de SZW ontwerpbegroting 2021 en de beantwoording van vraag 71 en vraag 266 daarover. Kamerstukken II, 2020–2021, 35 570 XV, nr. 13.

X Noot
2

Kamerstukken 35 613.

X Noot
3

Dit bedrag is gebaseerd op de juniraming voor 2022 van het CPB en kan wijzigen op basis van nieuwe macro-economische ramingen.

X Noot
4

Op basis van de kMEV en cMEV raming van het CPB. cMEV bevat alleen informatie t/m het jaar 2022. Voor de latere jaren is daarom de kMEV gehanteerd.

X Noot
5

StatLine – Laag en langdurig laag inkomen van personen; persoonskenmerken (cbs.nl): https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83843NED/table?dl=27A24.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 608.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 275, nr. 10

X Noot
8

Kamerstukken II 2020/21, 35 845, nr. 3.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2020–2021, 26 448, nr. 652

X Noot
10

Kamerstukken II, 2020–2021, 24 515, nr. 608

Naar boven