Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift wordt na «2024» ingevoegd «of totdat de beoogde dekking is gerealiseerd».
B
In de beweegreden wordt na «2024» ingevoegd «of totdat de beoogde dekking is gerealiseerd».
C
Het in artikel I voorgestelde artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt
een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid vindt slechts toepassing voor zover daarmee wordt bewerkstelligd
dat niet-indexering als bedoeld in het eerste lid zowel structureel per jaar vanaf
2025 ten minste € 130 miljoen als cumulatief ten minste € 400 miljoen over de periode
2022 tot en met 2025 oplevert. Indien beide in de vorige volzin genoemde bedragen
nog niet behaald zijn en niet-indexering zou leiden tot overschrijding van beide bedragen,
kan om die bedragen te behalen:
a. gedeeltelijke indexering van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde bedragen
plaatsvinden;
b. het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde percentage met minder dan 0,1%-punt
worden verlaagd.
2. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «1 januari 2024» ingevoegd «of, in de in het tweede lid bedoelde
situatie, de in dat lid bedoelde datum,».
b. In onderdeel a wordt «2022» vervangen door «een jaar en drie maanden voor die datum».
c. In onderdeel b wordt «2023» vervangen door «negen maanden voor die datum indien
die wijziging op 1 januari plaatsvindt of over de maand oktober negen maanden voor
die datum indien die wijziging op 1 juli plaatsvindt».
Toelichting
Met het voorstel van wet houdende het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag
en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren
2022, 2023 en deels over 2024 wordt beoogd dekking te bieden aan de noodzakelijke
investeringen in het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank
en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen. De investeringen maken onderdeel
uit van het totaalpakket waarin ook het betaald ouderschapsverlof is opgenomen.
Het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag aan kinderbijslag voor alleenstaanden
en alleenverdienende ouders met een thuiswonend zorgintensief kind worden tweemaal
per jaar geïndexeerd met de consumentenprijsindex. Ten tijde van het opstellen van
het wetsvoorstel waren de geraamde opbrengsten door de kinderbijslagbedragen niet
te indexeren over de jaren 2022, 2023 en deels 2024 (0,1%-punt minder) in lijn met
de benodigde investeringen. Omdat het de verwachting is dat de daadwerkelijke inflatie
mogelijk hoger zal zijn dan ten tijde van het opstellen van het wetsvoorstel, is het
de verwachting dat met het niet-indexeren over de genoemde jaren, door een stijgende
consumentenprijsindex, mogelijk een hoger bedrag dan de benodigde dekking voor de
uitvoeringsorganisaties wordt gerealiseerd.
Met dit voorstel wordt de indexering van de kinderbijslagbedragen over 2023 en 2024
afhankelijk gemaakt van de geraamde dekkingsopbrengsten (de gewenste opbrengsten voor
het genoemde totaalpakket van zowel € 130 miljoen structureel vanaf 2025 als cumulatief
€ 400 miljoen over de toenmalige begrotingshorizon (2022–2025)) gebaseerd op de toename
van de consumentenprijsindex op 1 januari of 1 juli van de jaren 2022 en 2023. Om
te voorkomen dat niet-indexering leidt tot een te hoge opbrengst, voorziet dit voorstel
in de mogelijkheid om in 2023 (gedeeltelijk) te indexeren en voor 2024 om het indexeringspercentage
met minder dan 0,1%-punt te verlagen. Nadat de gewenste opbrengsten van € 130 miljoen
structureel en € 400 miljoen cumulatief zijn gerealiseerd, worden de genoemde kinderbijslagbedragen
met ingang van het eerste vaste moment (1 januari of 1 juli) geïndexeerd conform de
wettelijke systematiek van de artikelen 13, tweede en derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.
Concreet betekent dit dat voor het basiskinderbijslagbedrag in oktober en april wordt
bepaald wat de totale dekkingsopbrengsten zijn op dat moment en of, en in welke mate
niet-indexering op respectievelijk 1 januari of 1 juli daaropvolgend aan de orde moet
zijn teneinde de eerder aangegeven dekkingsopbrengsten te realiseren. Voor het extrabedrag
aan kinderbijslag wordt in oktober bepaald of en in welke mate niet-indexering op
1 januari daaropvolgend aan de orde moet zijn.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma