35 830 J Jaarverslag en slotwet Deltafonds 2020

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 juni 2021

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het Jaarverslag Deltafonds 2020 (Kamerstuk 35 830 J, nr. 1).

De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 15 juni 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De griffier van de commissie, Rijkers

Vraag1:

Hoe ziet de samenwerking tussen waterschappen en Rijk er concreet uit?

Antwoord:

Waterschappen en Rijk werken samen aan de waterveiligheidsopgave in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De programmadirectie bestaat uit medewerkers van Rijkswaterstaat en Waterschappen. Hierdoor wordt de beschikbare kennis en deskundigheid van de verschillende waterbeheerders optimaal benut. Ieder jaar stellen de partijen een gezamenlijke programmering op. Vanuit de programmadirectie wordt gewerkt met integrale begeleidingsteams. Gedurende de uitvoering van de projecten hebben het betrokken waterschap en een begeleidingsteam vanuit de programmadirectie HWBP veel contact. Zo wordt de betrouwbaarheid, consistentie van de informatiestromen en besluitvorming vergroot en de werkprocessen in deze samenwerking (programmeren en begroten, subsidie verlenen, rapporteren en verantwoorden) efficiënter ingericht en onderling verbonden.

Vraag 2:

Wat ligt ten grondslag aan de vertragingen die hier genoemd worden?

Antwoord:

Vertragingen bij dijkversterkingsprojecten uit het HWBP worden veelal veroorzaakt doordat er meer voorbereidingstijd nodig blijkt te zijn met het oog op een goede inpassing in de omgeving en draagvlak bij omwonenden. Ook is soms een nadere veiligheidsanalyse nodig om de scope van het project beter te definiëren. Verder dient nog ervaring opgedaan te worden met het ontwerpinstrumentarium behorende bij de nieuwe veiligheidsnormering. Tot slot gaan sommige projecten nog uit van doorlooptijden van de verschillende MIRT-fasen, die in de praktijk niet haalbaar blijken te zijn. Inmiddels is overgegaan op een meer realistische manier van plannen, waardoor de stabiliteit van de HWBP-programmering toe zal nemen. Zie verder Kamerstuk 35 570 J, nr. 4 voor nadere toelichting.

Vraag 3:

Blijft suppletie, vanwege de geschetste zandhonger, in de toekomst steeds noodzakelijk?

Antwoord:

In de toekomst zijn ook zandsuppleties nodig vanwege het structurele karakter van de zandhonger in de Oosterschelde. In het kader van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (tranche 2) wordt momenteel een volgende zandsuppletie voorbereid voor de Galgeplaat en omgeving. Dit doen we samen met het Ministerie van LNV, de regio en betrokken stakeholders. De uitvoering is voorzien in de periode 2026–2027.

Vraag 4:

Wat voor cyberrisico's bestaan er op het vlak van water(veiligheid)?

Antwoord:

Een cyberrisico bestaat uit de kans dat een beveiligingsincident zich in de procesautomatisering voordoet en de gevolgen daarvan voor de continuïteit voor het primaire proces van een aanbieder1 in het waterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van een aanbieder om netwerk- en informatiesystemen op cyberrisico’s te analyseren. De uitkomst van deze vertrouwelijke analyse is afhankelijk van de dreiging, kwetsbaarheden en afhankelijkheid van de systemen2, de daarbij gehanteerde risicoacceptatie en de hierop afgestemde beheersmaatregelen die door de aanbieder zijn genomen. Cyberrisico’s op het vlak van water(veiligheid) zijn derhalve systeem- en organisatie-specifiek, alsmede situatie- en tijdsafhankelijk.

Voor de digitale dreigingen die relevant zijn vanuit het perspectief van nationale veiligheid verwijs ik naar het AIVD jaarverslag3 en het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN4). Hieruit blijkt dat de digitale dreigingen voor Nederland onverminderd groot zijn. Daarbij gaat het vooral om de (voorbereidingen voor) sabotage en spionage door statelijke actoren en in toenemende mate ransomware aanvallen door cybercriminelen. Het versterken van de cyberweerbaarheid in de watersector is daarom extra van belang. Het is om die reden dat ik in samenwerking met de waterpartners extra inzet pleeg op het verminderen van cyberrisico’s en het nemen van mitigerende maatregelen. Over de voortgang van het versterken van de cyberweerbaarheid in de watersector heb ik u geïnformeerd in mijn Kamerbrieven5 ten behoeve van de commissiedebatten Water en Wadden.

Vraag 5:

Werkte het ministerie altijd al met de Design, Build, Finance and Maintain (DBFM-contactvorm bij Publiek-Priavate Samenwerking (PPS-projecten)? Wat zijn tot dusver de ervaringen met deze vorm?

Antwoord:

Rijkswaterstaat hanteert de Design, Build, Finance, Maintain, Operate (DBFM (O)) contractvorm nu ongeveer 15 jaar. De algemene visie van het Rijk is om te investeren in projecten van de overheid die maatschappelijke meerwaarde opleveren met een scherp oog op de openbare financiën. De contractvorm DBFM(O) is een middel om die meerwaarde te bereiken. Een eventuele keuze voor DBFM (O) gebeurt op basis van een vergelijking tussen verschillende contractvormen. Bij ieder project boven € 25 mln. voor gebouwen en € 60 mln. voor infrastructuur wordt deze afweging gemaakt door middel van een zogenoemde Public Private Comparator (PPC). Bij ieder project dient uiteraard de beste contractvorm te worden gekozen. DBFM(O) is geen doel op zich.

Uit recent onderzoek van de Erasmus Universiteit, in opdracht van Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland, blijkt dat 15 jaar DBFM(O)bij Rijkswaterstaat meerwaarde heeft gehad in de vorm van tijd, beschikbaarheid en lagere meerwerkkosten.

https://www.eur.nl/essb/nieuws/publiek-private-samenwerkingen-van-rijkswaterstaat-onderzocht.

Een belangrijk aandachtspunt dat in het rapport naar voren komt is wel dat met name (qua complexiteit beperkte) projecten gericht op de realisatie en het onderhoud van infrastructuur over een langere periode zich het beste lenen voor de DBFM(O)-contractvorm. Hierbij is de inschatting dat DBFM(O) voor infrastructuurprojecten het meest geschikt is voor contracten met een omvang tussen circa € 200 mln. en € 400 mln. Zie verder Kamerstuk 35 570 A, nr. 49.


X Noot
1

Binnen de watersector is er een grote verscheidenheid van vitale en niet-vitale aanbieders. Dit betreffen eigenaren, beheerders en autoriteiten zoals drinkwaterbedrijven, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, provincies, bedrijven en hun leveranciers.

X Noot
2

Fouten in digitale systemen, nieuwe architectuur, nieuwe toeleverancier, verdere digitalisering of het wegvallen van een analoog alternatief.

X Noot
5

Kamerstuk 27 625, nrs. 507 en 522

Naar boven