35 814 Regels omtrent garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare bronnen (Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 maart 2022

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong en zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de Fractie-Nanninga hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en zij hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en zij hebben hierover een aantal vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Over de garanties van oorsprong (gvo’s) is veel discussie en volgens de leden van de CDA-fractie zijn er nog veel onbeantwoorde vragen. Deze leden wijzen in dit verband op het debat in de Tweede Kamer van 9 december 2021 en naar de vragen die daar nog niet beantwoord konden worden. De belangrijkste vraag voor deze leden is of de implementatie van de richtlijn op dit moment eenduidig, transparant, handhaafbaar en daarmee uitvoerbaar is, zonder dat het onnodig complex wordt voor alle betrokkenen. De garanties van oorsprong worden verstrekt als de bron hernieuwbaar is, maar is groene stroom ook daadwerkelijk groene stroom? Dezelfde vraag stellen de leden van de CDA-fractie ook graag in relatie tot houtige biomassa en groen gas.

Hernieuwbare energie is pas echt aantoonbaar hernieuwbaar als deze wordt gecertificeerd. Hiertoe bestaat een systeem van garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie. In Nederland worden deze garanties uitgegeven voor elektriciteit, warmte en gas. Ook niet-hernieuwbare elektriciteit kan worden gecertificeerd, dit met zogeheten certificaten van oorsprong. Nederland volgt hierbij de Europese Unie voor alle soorten hernieuwbare energie. Het systeem van garanties van oorsprong levert belangrijke informatie aan de eindgebruiker van energie. Voor alle levering van energie moet de mate van hernieuwbaarheid worden onderbouwd. Beweert een energieleverancier groene elektriciteit te leveren, dan moet deze ter onderbouwing hiervan ook echt over een corresponderende hoeveelheid garanties van oorsprong beschikken en deze vervolgens afboeken. Hiermee wordt voorkomen dat er sprake is van dubbeltellingen. Voor elektriciteit geldt dat energieleveranciers jaarlijks een stroometiket moeten opstellen van de door hen geleverde energie. De Autoriteit Consument en Markt ziet hierop toe.

Garanties van oorsprong zijn dus bedoeld om transparantie te bieden aan de eindgebruikers van energie. Een garantie van oorsprong heeft tot doel de eindafnemer aan te tonen dat de hoeveelheid afgenomen energie staat voor eenzelfde hoeveelheid energie opgewekt uit hernieuwbare bronnen. Dit geldt voor alle vormen van hernieuwbare energie, dus ook voor biomassa en groen gas.

Waterstof wordt in de toekomst ook een belangrijke energiedrager. Er is echter sprake van groene, blauwe en straks ook paarse waterstof. Waterstof kan uit verschillende bronnen worden geproduceerd en dat leidt op voorhand tot veel vragen in relatie tot de EU-richtlijn. Tijdens het debat in de Tweede Kamer (9 december 2021) liet de toenmalige Staatssecretaris EZK – Klimaat en Energie doorschemeren dat de Europese Unie op korte termijn meer duidelijkheid zal geven over de garanties van oorsprong in relatie tot waterstof. Wanneer wordt deze duidelijkheid verwacht en wat is de inzet van de regering?

De Europese Commissie werkt nog steeds aan de gedelegeerde handeling over de certificering van waterstof in het kader van de inzet voor vervoer. Deze gedelegeerde handeling staat in principe los van de garanties van oorsprong zoals deze met dit wetsvoorstel worden voorgesteld. Het is mijn verwachting dat deze regels uiteindelijk voor waterstof in alle sectoren gaan gelden. Het is mogelijk dat in de gedelegeerde handeling wel aandacht is voor de link tussen garanties van oorsprong en de certificering voor vervoer. Het kabinet zet bij de gedelegeerde handeling in op voldoende flexibiliteit, in ieder geval de komende jaren, met oog op de ontwikkeling van de Nederlandse waterstofmarkt.

«Meer transparantie bieden» is één van de achtergronden van de richtlijn. Op welke wijze wordt het voor de consument inzichtelijker? Wordt het niet juist complexer? Het gehele systeem staat en valt met de validiteit van de garanties van oorsprong. Op welke wijze wordt die garantie in EU-context geborgd? En hoe zit het met de eenduidigheid als er sprake is van importen van buiten de Europese Unie? Hoe wordt voorkomen dat sprake is van dubbeltellingen? Bij import kan sprake zijn van een dubbeltelling, maar dat is ook mogelijk als er bijvoorbeeld van stroom met garanties van oorsprong waterstof wordt geproduceerd.

Het systeem van garanties van oorsprong is een Europees systeem dat is geborgd in de richtlijn hernieuwbare energie. In de richtlijn zijn verschillende voorwaarden opgenomen om te borgen dat garanties van oorsprong in verschillende Europese landen op dezelfde manier worden afgegeven. De richtlijn is er op gericht om dubbeltellingen te voorkomen. Op dit moment werkt het als volgt: in een lidstaat wordt hernieuwbare energie geproduceerd. Vervolgens wordt deze energie gecertificeerd en wordt hiervoor een garantie van oorsprong aangemaakt. Deze kan los worden verhandeld van de energie. Dit kan ook export naar een andere lidstaat zijn. Als de Nederlandse certificerende partij gegronde twijfels geeft omtrent de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of waarachtigheid van de garantie van oorsprong, dan kan deze alsnog worden geweigerd. De garantie van oorsprong kan vervolgens worden afgeboekt; dit betekent dat de productie van 1 MWh hernieuwbare energie wordt gekoppeld aan een levering van 1 MWh aan de eindafnemer (consument). Deze levering mag dan hernieuwbaar worden genoemd; na levering wordt de garantie van oorsprong afgeboekt. De Autoriteit Consument en Markt ziet hierop toe. Het Nederlandse systeem voor garanties van oorsprong is geheel digitaal.

Bij garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen zal op grond van dit wetsvoorstel ook sprake kunnen zijn van conversie van energie (bijvoorbeeld de conversie van elektriciteit naar waterstof). Ook hier moeten dubbeltellingen worden voorkomen. Om dit mogelijk te maken zijn goede randvoorwaarden noodzakelijk. Ten eerste moet duidelijk zijn uit welke energiebron en uit welke primaire energiedrager de secundaire energiedrager is geproduceerd. Ten tweede moet worden voorkomen dat een garantie van oorsprong blijft bestaan voor een eenheid energie uit hernieuwbare bronnen die wordt geconverteerd. Dan zou er sprake zijn van een vorm van dubbeltelling. Daarom moeten bij de productie van een secundaire energiedrager de garanties van oorsprong van de primaire energiedrager worden ingeleverd, en wel voor de hoeveelheid hernieuwbare energie die input is geweest van het conversieproces. Op grond van de inputstroom en de bijbehorende garanties van oorsprong kan worden berekend welk percentage van de input hernieuwbaar is en daarmee ook welk percentage van de output kwalificeert als hernieuwbaar. Voor die hoeveelheid kunnen dan garanties van oorsprong voor de betreffende vorm van energie worden afgegeven. Dit wetsvoorstel voorziet in deze conversie-systematiek voor ander gas uit hernieuwbare bronnen. De informatie die daartoe moet worden verstrekt, zal worden uitgewerkt in de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.

Garanties van oorsprong kunnen op de internationale markt worden ingekocht. Op welke wijze wordt toezicht op de markt, zowel binnen als buiten de Europese Unie, geborgd?

Binnen de Europese Unie mogen alleen garanties van oorsprong worden afgegeven als deze voldoen aan de voorwaarden in de richtlijn hernieuwbare energie. Deze voorwaarden zijn voor alle lidstaten hetzelfde. Als er echter gegronde twijfels zijn omtrent de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of waarachtigheid van de garanties van oorsprong kunnen de certificerende instanties deze alsnog weigeren. Garanties van oorsprong van landen buiten de Europese Unie worden alleen geaccepteerd in de Europese Unie met dat land een overeenkomst heeft gesloten over de wederzijdse erkenning van garanties van oorsprong en een met Europa verenigbaar systeem heeft en alleen wanneer energie rechtstreeks wordt in- of uitgevoerd.

Ook zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd hoe de regering oordeelt over de prijsvorming. Wat betekenen grote internationale prijsverschillen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de consumenten?

De prijs van garanties van oorsprong weerspiegelt de waarde die consumenten en bedrijven in een land hechten aan het gebruik van hernieuwbare energie. Hierbij wordt door de gebruiker ook een waarde toegekend aan de herkomst. Energieleveranciers die Nederlandse stroom willen leveren betalen bewust meer voor een Nederlandse garantie van oorsprong. Het prijsverschil tussen Nederlandse en buitenlandse garanties van oorsprong is zodoende geen teken dat de markt niet werkt. Bovendien is het een bevestiging van de waarde die bedrijven en consumenten aan Nederlandse hernieuwbare energie hechten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Fractie-Nanninga

De toenmalig Staatssecretaris van EZK – Klimaat en Energie heeft tijdens het debat in de Tweede Kamer (9 december 2021) het volgende aangegeven: «Wij volgen de Europese Unie in wat «hernieuwbaar kwalificeren» is. Dat is het standpunt van het kabinet, al een hele tijd. We hebben ervoor gekozen om dat niet als een keuzemenu te hanteren. Om die reden ben ik dus niet bereid om biomassa uit te sluiten.» In hoeverre is de huidige regering het met deze opvatting eens? Vindt de huidige regering ook dat het verbranden en stoken van specifiek voor dat doel gekapte bomen aangemerkt dient te worden als duurzame hernieuwbare energie?

Het kabinet is van mening dat de inzet van duurzame biogrondstoffen essentieel is voor de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050, mits dit op een duurzame wijze gebeurt. Conform het Coalitieakkoord is het beleid van dit kabinet er daarom op gericht om biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en laagwaardige toepassingen af te bouwen. Voor de productie van uitsluitend elektriciteit uit biogrondstoffen worden reeds geen subsidies meer afgegeven. Voor lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen komt het kabinet zo snel mogelijk met een afbouwpad. Bij dergelijke energietoepassingen gelden overigens strikte eisen, waardoor vrijwel uitsluitend rest- en afvalstromen worden benut, zoals bijvoorbeeld zaagsel uit de meubelindustrie.

De regering wil extra inzetten op het gebruik van Carbon capture and storage (CCS). Tegelijkertijd blijft er ook ingezet worden op het verbranden van gekapte bomen (biomassa), zoals blijkt uit de invulling van de EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong. De leden van de Fractie-Nanninga kunnen dit moeilijk met elkaar rijmen en hebben hier een aantal vragen over. Hoeveel extra (financiële) middelen worden er elk jaar vrijgemaakt voor het vergroten van de CCS-ruimte? Hoeveel CO2 wordt er beoogd door middel van CCS af te vangen en onder de grond te stoppen? Deelt de regering de mening van deze leden dat het opslaan van CO2 onder de grond een tijdelijke (en eindige) oplossing is om de CO2-uitstoot te reduceren? Kan de regering motiveren waarom het afvangen en onder de grond opslaan van CCS en daar vele miljoenen insteken, een doelmatige uitgave is?

Om de klimaatopgave van 2030 te bereiken, zal de Nederlandse industrie tijdig en op grote schaal haar emissies moeten reduceren. Niet alle technieken zijn op tijd beschikbaar, voldoende ontwikkeld en op grote schaal toepasbaar. De afvang en opslag van CO2 is dat wel en het is daarbij ook een kostenefficiënte maatregel. De inzet van CCS is voor de industrie tijdelijk, totdat er technieken ontwikkeld zijn die op dezelfde schaal ingezet kunnen worden en tevens kostenefficiënt zijn. Bij de inzet van CCS bij de industrie wordt de onrendabele top gesubsidieerd door de overheid (via de SDE++), maar deze subsidie is wel begrensd. Zo is er een maximum hoeveelheid (plafond) CCS dat wordt gesubsidieerd. Bovendien zullen er na 2035 geen nieuwe subsidies voor fossiele CCS worden afgegeven. Ook wordt CCS via de SDE++, op basis van de zeef, alleen gesubsidieerd als er geen technische, kosteneffectieve alternatieven voorhanden zijn. Deze beperkingen geven een prikkel om ook andere technieken verder te ontwikkelen. De inzet van CCS mag die ontwikkeling namelijk niet in de weg zitten. Daarnaast wordt er budget beschikbaar gesteld voor onderzoek en innovatieprojecten. Er is overigens geen maximum gesteld aan de hoeveelheid CO2 die mag worden opgeslagen. Met een voldoende hoge CO2-prijs kan CCS ook zonder subsidie voor bedrijven rendabel en interessant zijn. Het staat bedrijven vrij om zelf hun CO2-emissiereducerende maatregel te kiezen. Het Rijk bepaalt aan welke maatregel subsidie wordt gegeven.

De leden van de Fractie-Nanninga willen graag een afweging maken in het onder de grond stoppen van CO2 en het verbranden van bomen voor energie en de CO2 die dat (meer) uitstoot. Daarom stellen zij de volgende vragen. Is het niet efficiënter en doelmatiger om in plaats van honderden miljoenen in CCS te (laten) steken, direct te stoppen met het verbranden van gekapte bomen (biomassa) voor energievoorziening? De werkelijke CO2-uitstoot neemt – anders dan de papieren werkelijkheid waarin CO2-uitstoot door boomverbranding niet meetelt – namelijk hard toe door deze vorm van biomassa. Kan de regering een indicatie geven van de hoeveel CO2-uitstoot die voorkomen zou kunnen worden als er per direct 1, 10 of 100 (geplande) biomassacentrales stopgezet worden? Kan de regering een indicatie geven hoeveel geld dit zou kosten? Kan de regering daarnaast een inschatting geven van de CO2-uitstoot die kan worden bespaard door het sluiten (of niet openen) van biomassacentrales die gebruik maken van boomverbranding, indien de totale CCS uitgaven daarvoor worden aangewend? De leden van de Fractie-Nanninga ontvangen graag een kosten-batenanalyse die deze leden in staat stelt om een goede afweging te maken tussen het gebruik van CCS en biomassa door boomverbranding.

Biomassacentrales in Nederland kunnen alleen gebruikmaken van subsidies wanneer de gebruikte biogrondstoffen op duurzame wijze tot stand zijn gekomen. Dit betekent dat de CO2 die uit de schoorsteen van een biomassacentrale komt, weer wordt opgenomen door vastlegging bij de groei van nieuwe bomen en planten. Het sluiten van biomassacentrales leidt daarmee netto niet tot een reductie van de CO2-uitstoot. Hoewel er bij biogrondstoffen wel sprake kan zijn van ketenemissies, bijvoorbeeld in het transport en de verwerking van biogrondstoffen, geldt dit ook voor de alternatieven die momenteel grootschalig beschikbaar zijn. Aangezien de beschikbaarheid van duurzame alternatieven voor biogrondstoffen voor veel toepassingen nu nog beperkt is, zal het te snel uitfaseren van houtige biogrondstoffen leiden tot een vergrote vraag naar fossiele brandstoffen met substantiële directe en indirecte CO2-emissies.

Van de kosten die gedwongen sluitingen van biomassacentrales met zich mee zouden brengen, kunnen geen goede inschattingen gegeven worden, ook niet in relatie tot de CCS-uitgaven. Dergelijke sluitingen vergen maatwerk en brengen substantiële kosten met zich mee.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Er zijn al diverse garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, voor gas uit hernieuwbare energiebronnen (groen gas), voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen en voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Hoeveel garanties van oorsprong zijn er de afgelopen vijf jaar gecertificeerd en verhandeld in Nederland? Hoe groot was de omvang van de markt van garanties van oorsprong de afgelopen vijf jaar? En hoeveel van deze garanties hebben de oorsprong in Nederland, in een EU-lidstaat of in een land buiten de Europese Unie? De leden van de PVV-fractie vernemen graag hoe hoog de waarde is van deze garanties, bij voorkeur uitgesplitst per land.

In onderstaande tabel is de uitgifte van garanties van oorsprong voor deze energiedragers voor de afgelopen jaren uiteengezet (in TWh):

Uitgifte

Elektriciteit

Gas

Warmte

2017

15,8

1,1

4,3

2018

16,4

1,1

5,4

2019

18,9

1,4

6,5

2020

27,9

2,0

7,6

2021

35,0

2,2

9,5

Na uitgifte kan een garantie van oorsprong meermaals worden overgeboekt van een rekening naar een andere. Voor elektriciteit kan dat zelfs internationaal binnen de Europese Unie, Noorwegen en IJsland. Dergelijke overboekingen kunnen plaatsvinden totdat de garantie van oorsprong uiteindelijk wordt afgeboekt ter onderbouwing van de herkomst van geleverde energie of na een jaar ongebruikt verloopt. Een garantie van oorsprong kan bijvoorbeeld achtereen worden overgeboekt:

  • 1. binnen Nederland: van partij A naar partij B;

  • 2. van Nederland naar Duitsland: van diezelfde partij B naar partij C;

  • 3. van Duitsland terug naar Nederland: van partij C naar partij A;

  • 4. opnieuw binnen Nederland: van partij A naar partij D.

In onderstaande tabel zijn voor de afgelopen jaren de totale overboekingen weergegeven van garanties van oorsprong voor elektriciteit (in TWh):

  • binnen Nederland;

  • van Nederland naar andere landen (export);

  • van andere landen naar Nederland (import).

Overboekingen

Binnen NL

Export

Import

2017

11,1

4,0

40,2

2018

11,9

7,6

46,1

2019

12,0

7,3

50,7

2020

16,5

11,1

47,5

2021

20,6

14,5

45,0

In deze tabel is geen onderscheid gemaakt naar de herkomst van de garanties van oorsprong. Uitgaand van het hiervoor geschetste voorbeeld zou dezelfde garantie van oorsprong op grond van punten 1 en 4 tweemaal worden geteld bij de binnenlandse overboekingen. Import van garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas en hernieuwbare was in de weergegeven periode niet toegestaan.

Nederlands kent het enige operationele systeem voor garanties van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare bronnen. Deze garanties van oorsprong kunnen uitsluitend worden gebruikt als bewijs voor levering aan een eindafnemer die aan hetzelfde warmtenet is aangesloten als waarop de warmte is ingevoed. Daarmee is in Nederland het gebruik van buitenlandse garanties van oorsprong voor warmte voor hernieuwbare bronnen uitgesloten. De grootte van de markt is feitelijk dus gelijk aan de uitgifte van de garanties van oorsprong in Nederland.

Voor elektriciteit merken wij op dat er geen totaalcijfers beschikbaar zijn die de volledige markt ontsluiten. De meest geschikte bron is de Association of Issuing Bodies (AIB), een vereniging van uitgifte-instanties in Europa. AIB telt garanties van oorsprong voor niet-netlevering niet mee, omdat deze niet vrij verhandelbaar zijn. Hieronder een overzicht van de aantallen garanties van oorsprong (in TWh) die in de afgelopen vijf jaar zijn uitgegeven door leden van AIB. De ledenlijst vertegenwoordigt op het moment van dit schrijven 23 landen (niet: Bulgarije, Malta, Polen en Roemenië) van binnen en 4 landen van buiten de Europese Unie (IJsland, Noorwegen, Servië en Zwitserland).

Uitgifte

NL

EU (incl. NL)

buiten EU

2017

14,5

340,1

190,4

2018

14,9

422,0

195,2

2019

17,2

397,5

190,4

2020

25,4

461,4

205,4

2021

31,6

517,7

216,0

De waarde van garanties van oorsprong is niet eenduidig vast te stellen, omdat overeenkomsten tot (ver)koop grotendeels onderhands tot stand komen. CertiQ, Vertogas en andere uitgifte-instanties in Europa maken geen onderdeel uit van handelsovereenkomsten, noch zijn zij op de hoogte van de inhoud daarvan. Ik kan daarom niet tot een totale omvang van de markt in euro’s komen.

Voor fossiele energie worden er certificaten van oorsprong uitgegeven. Deze leden horen graag of er voor alle fossiele energiebronnen een dergelijk certificaat wordt uitgegeven. Hoeveel van deze certificaten zijn er de afgelopen vijf jaar uitgegeven en verhandeld? Vertegenwoordigen deze certificaten ook een waarde? Zo ja, hoe hoog is deze waarde?

Het certificaat van oorsprong is in Nederlandse regelgeving ingericht sinds 1 januari 2020. In aanloop naar «full disclosure» heeft CertiQ voor productie vóór 2020 op vrijwillige basis certificaten uitgegeven voor niet-hernieuwbare elektriciteit. Deze «etiketteringscertificaten» zijn met terugwerkende kracht gelijkgesteld aan certificaten van oorsprong voor productieperiodes tussen juli en december 2019. Onderstaande tabel omvat een optelsom van de uitgegeven certificaten van oorsprong en etiketteringscertificaten (in TWh):

Uitgifte

Elektriciteit

2017

1,2

2018

8,9

2019

38,5

2020

73,0

2021

60,0

De handel in deze certificaten zag er als volgt uit:

Overboekingen

Binnen NL

Export

Import

2017

0,0

0,9

0,2

2018

0,6

6,2

0,0

2019

4,6

9,3

2,5

2020

25,9

7,1

9,7

2021

36,7

6,3

5,0

Certificaten van oorsprong worden, samen met garanties van oorsprong, gebruikt door leveranciers ter onderbouwing van hun stroometiket. Daaruit volgt dat certificaten van oorsprong een waarde vertegenwoordigen. De hoogte van deze waarde is echter net als bij garanties van oorsprong niet eenduidig vast te stellen.

Lidstaten kunnen afspraken maken over de statistische overdracht van een hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen, zodat die in een andere lidstaat dan waar deze is opgewekt of gebruikt kan meetellen voor het nationale doel. Met welke landen heeft Nederland hiervan gebruik gemaakt de afgelopen vijf jaar? Met hoeveel energie en met welke kosten gingen deze statistische overdrachten gepaard?

Nederland heeft de afgelopen vijf jaar één keer gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor statistische overdracht. Denemarken heeft in 2021 een hoeveelheid hernieuwbare energie van 13,65 TWh aan Nederland overgedragen voor de prijs van € 12,50 per MWh. De kosten van de statistische overdracht bedroegen in totaal dus € 170.625.000. De statistische overdracht stelde Nederland in staat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te behalen.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten hoeveel waterstof Nederland heeft geïmporteerd en hoeveel waterstof Nederland nationaal heeft geproduceerd de afgelopen vijf jaar. Voor welk deel betreft dit hernieuwbare waterstof?

De productie en import van waterstof wordt nog niet bijgehouden in de nationale energiestatistieken. Dat betekent dat ik op dit moment geen jaarlijkse cijfers heb om te delen met de Kamer. Wel kan ik verwijzen naar een rapportage van het CBS en TNO uit 2020 («The Dutch hydrogen balance»), waarin zij inschatten dat het jaarlijkse gebruik van waterstof in Nederland 180 petajoule (of 1,5 megaton) bedraagt. Het aandeel import en het aandeel hernieuwbare waterstof zijn verwaarloosbaar; deze worden niet gerapporteerd.

Er is een nieuw bindend streefcijfer van 32% hernieuwbare energie voor de Europese Unie als geheel voor 2030 vastgesteld. Alle lidstaten hebben moeten aangeven hoeveel ze daaraan kunnen bijdragen. Deze leden ontvangen graag een overzicht van de bijdrage per lidstaat in deze.

Een overzicht hiervan vindt u op pagina’s 66 en 67 van de Impact Assessment bij het herzieningsvoorstel voor de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie. De huidige Nederlandse bijdrage is 26% in 2030*.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Naar boven