Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35807 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35807 nr. C |
11 mei 2021
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus zoveel mogelijk te belemmeren en dat de tijdelijke inzet van een bewijs van een testuitslag omtrent infectie met dat virus, een bewijs van vaccinatie tegen dat virus en een bewijs van herstel van een infectie met dat virus kunnen bijdragen aan het verantwoord openen of geopend houden van onderdelen van de samenleving;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet publieke gezondheid wordt als volgt gewijzigd:
aA
Na artikel 6b wordt een artikel ingevoegd, luidende
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen die direct of indirect zijn gebaseerd of mede zijn gebaseerd op artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die het vrij verkeer van personen gedurende de epidemie van covid-19 betreffen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van de EU-rechtshandelingen, bedoeld in het eerste lid, één of meer personen of organisaties worden aangewezen om op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze taken te vervullen die voortvloeien uit deze EU-rechtshandelingen.
3. De voordracht voor een krachtens het eerste of tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan één week nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
4. Onze Minister kan indien de onmiddellijke inwerkingtreding nodig is, de in het eerste en tweede lid bedoelde regels bij ministeriële regeling stellen voor een termijn van ten hoogste drie maanden.
A
In artikel 58a, eerste lid, wordt in alfabetische volgorde ingevoegd:
bewijs van een testuitslag, een bewijs van vaccinatie tegen SARS-CoV-2 of een bewijs van herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2;
testuitslag, vaccinatie tegen covid-19 of herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2;
testuitslag waaruit blijkt of de geteste persoon op het moment van afname van de test was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2;.
B
Aan artikel 58e, eerste lid, onderdeel b, wordt toegevoegd «of, indien het een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk of artikel 58q vast te stellen ministeriële regeling betreft, op basis van een resultaat».
C
Na artikel 58r wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. In een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beschikken over een daarbij te bepalen resultaat voor deelname aan of toegang tot daarbij te bepalen activiteiten of voorzieningen op uitsluitend de volgende terreinen:
a. cultuur;
b. evenementen;
c. georganiseerde jeugdactiviteiten;
d. horeca; of
e. sport.
2. Regels met betrekking tot het beschikken over vaccinatie tegen covid-19 of herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2 worden slechts gesteld indien:
a. op basis van een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 of een bewijs van herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat als bij een bewijs van een negatieve testuitslag; en
b. de mogelijkheid wordt geboden in plaats van een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 of een bewijs van herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2 gebruik te maken van een testuitslag.
3. Slechts voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald, kunnen voorts in een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk of artikel 58q vast te stellen ministeriële regeling regels als bedoeld in het eerste lid worden gesteld op het terrein van beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, of hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
4. Met betrekking tot een besluit tot vaststelling of wijziging van het beleid bij de toepassing van regels als bedoeld in het eerste lid, behoeft, voor zover deze regels betrekking hebben op:
a. het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, het bevoegd gezag voorafgaande instemming van:
1°. de studentenraad overeenkomstig hetgeen bij of krachtens die wet is bepaald ten aanzien van de instemmingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 8a.2.2 van die wet; en
2°. de ondernemingsraad overeenkomstig hetgeen bij of krachtens de Wet op de ondernemingsraden is bepaald ten aanzien van het instemmingsrecht, bedoeld in artikel 27 van die wet;
b. het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, het bevoegd gezag voorafgaande instemming van de vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 5.1 van die wet;
c. het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.1, onder b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het instellingsbestuur voorafgaande instemming van de universiteitsraad of medezeggenschapsraad dan wel de gezamenlijke vergadering overeenkomstig hetgeen bij of krachtens die wet is bepaald ten aanzien van de instemmingsbevoegdheid van die raad of vergadering.
5. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderwijsinstelling:
a. zorg draagt voor een toegankelijke voorziening waar de student zich kan laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2;
b. de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgt voor de student die niet over een coronatoegangsbewijs beschikt.
6. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid wordt gedaan door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De voordracht wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
7. In een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk of artikel 58q vast te stellen ministeriële regeling kunnen experimenten worden aangewezen die tot doel hebben het vergaren van en aan Onze Minister rapporteren over praktijkkennis over de uitvoerbaarheid en effecten van regels als bedoeld in het eerste of derde lid.
8. Ten aanzien van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten worden geen regels als bedoeld in het eerste lid gesteld.
9. Regels als bedoeld in het eerste lid gelden niet voor personen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan of als gevolg van een test ernstig ontregeld raken. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toepassing van de eerste volzin, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling dat een persoon vanwege een beperking of ziekte geen test kan worden afgenomen en met betrekking tot de deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen voor deze personen.
10. Het is verboden om voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen in openbare plaatsen of publieke plaatsen eisen te stellen met betrekking tot het beschikken over een resultaat, tenzij daarvoor regels als bedoeld in het eerste of derde lid zijn gesteld.
Onverminderd artikel 58b, tweede lid, kunnen slechts regels als bedoeld in artikel 58ra, eerste of derde lid, worden gesteld, indien deze, rekening houdend met de aard van de activiteiten of voorzieningen:
a. in het maatschappelijk belang zijn aangewezen;
b. uitvoerbaar en doelmatig zijn, mede gelet op de aanvang en duur van de periode waarin de regels van toepassing zijn en de mogelijkheden om een resultaat te verkrijgen;
c. gepaard gaan met voorzorgsmaatregelen om eventuele maatschappelijk ongewenste effecten ervan, waaronder afbreuk aan andere maatregelen tegen verspreiding van het virus SARS-CoV-2, vermijdbare achterstanden of ongelijke toegang tot activiteiten, voorzieningen of onderwijs te voorkomen, weg te nemen of te verminderen.
1. Voor het beschikken over een testuitslag ten behoeve van deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen als bedoeld in artikel 58ra, eerste lid, of het onderwijs, bedoeld in artikel 58ra, derde lid, biedt Onze Minister aan ieder de mogelijkheid om zichzelf te testen of zich te laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2, waarbij de kosten van respectievelijk de test of de uitvoering van het testen voor rekening komen van Onze Minister.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld, die in elk geval betrekking kunnen hebben op:
a. de wijze waarop de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, wordt geboden, waarbij kan worden bepaald dat uitsluitend een van beide in dat lid bedoelde vormen van testen wordt geboden;
b. het type test waarmee een persoon zich zelf kan testen of zich kan laten testen;
c. de frequentie waarmee een persoon de mogelijkheid om zichzelf te testen, bedoeld in het eerste lid, wordt geboden.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voor deze uitvoering noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van persoonsgegevens over de gezondheid als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming of artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
1. In een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 58ra, eerste of derde lid, worden eisen gesteld met betrekking tot de test, de vaccinatie of het herstel om voor een resultaat te worden gebruikt, die voor een test in elk geval betrekking hebben op:
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
b. het type test dat is uitgevoerd, waarbij onder meer onderscheid gemaakt kan worden tussen zelfafname, zelfafname onder begeleiding van een derde of afname door een derde;
c. de testuitslag;
d. de termijn sinds het uitvoeren van de test.
2. Tot de regels, bedoeld in artikel 58ra, eerste of derde lid, kunnen behoren:
a. een verplichting voor personen om het resultaat en een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES op verzoek te tonen aan degene die bevoegd is, bedoeld in de artikelen 58k en 58l, of de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58q en aan een toezichthouder;
b. een verplichting voor degene die bevoegd is, bedoeld in de artikelen 58k en 58l, of de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58q, de persoon die geen resultaat of geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES kan tonen, de toegang tot of het gebruik van een publieke onderscheidenlijk besloten plaats te ontzeggen.
1. Voor het tonen van het resultaat wordt gebruikt:
a. hetzij een elektronisch coronatoegangsbewijs:
1°. met een door Onze Minister beschikbaar gestelde applicatie; of
2°. indien dat bij ministeriële regeling is bepaald, op een daarbij aangewezen drager;
b. hetzij een schriftelijk coronatoegangsbewijs.
2. Bij ministeriële regeling worden eisen gesteld aan de aangewezen drager en het schriftelijk coronatoegangsbewijs, die in elk geval waarborgen dat uitsluitend betrouwbare resultaten getoond worden en waarbij zo min mogelijk persoonsgegevens worden verlangd ten behoeve van het verifiëren van de identiteit van de toonder van het coronatoegangsbewijs.
3. Voor het lezen van het elektronisch of schriftelijk coronatoegangsbewijs wordt een door Onze Minister beschikbaar gestelde applicatie gebruikt.
4. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting en het beheer van de applicaties en treft waarborgen om ervoor te zorgen dat met de applicaties uitsluitend betrouwbare resultaten getoond worden.
5. Onze Minister is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming en artikel 1, tweede lid, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES voor de verwerking van persoonsgegevens bij het gebruik van de aangewezen drager en de applicaties.
6. De uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin, de verklaarder van het herstel, de geteste persoon en de bevoegde of onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder b, verwerken voor het gebruik van de applicatie, de aangewezen drager of het schriftelijk coronatoegangsbewijs bij ministeriële regeling te bepalen persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens over de gezondheid als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming of artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES, die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de eisen en waarborgen, bedoeld in het tweede en vierde lid, en artikel 58rd, eerste lid.
7. De applicatie voor het lezen van het elektronisch of schriftelijk coronatoegangsbewijs maakt de persoonsgegevens uitsluitend gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen aantal seconden zichtbaar en vernietigt de persoonsgegevens onmiddellijk daarna.
8. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld aan:
a. de aansluiting van de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin of de verklaarder van het herstel op de applicatie voor het tonen van het coronatoegangsbewijs;
b. het gebruik van de applicatie voor het lezen van het coronatoegangsbewijs door de bevoegde of onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder b;
c. het gebruik van de aangewezen drager door de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin, de verklaarder van het herstel, of de bevoegde of onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder b; of
d. het gebruik van de applicatie voor het tonen van het coronatoegangsbewijs of de aangewezen drager door een persoon waarop een verplichting als bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder a, rust;
e. de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
9. Onze Minister maakt door middel van de applicatie voor het tonen van het coronatoegangsbewijs ten minste de volgende informatie toegankelijk:
a. de wijze waarop bij de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin of de verklaarder van het herstel een beroep kan worden gedaan op de rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 23 en 33 van de Algemene verordening gegevensbescherming en de artikelen 25 tot en met 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;
b. de wijze waarop een klacht kan worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens of een verzoek tot het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 50 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES kan worden gedaan bij de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES;
c. de wijze van verwerking van gegevens in het kader van de applicatie in beknopte en toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal.
1. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het gebruik van de applicatie, bedoeld in artikel 58re, derde lid, indien het lezen van een coronatoegangsbewijs plaatsvindt als onderdeel van een meeromvattend geautomatiseerd systeem voor het controleren van grote aantallen personen voor deelname aan activiteiten of toegang tot voorzieningen.
2. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, in ieder geval met betrekking tot de inrichting, het beheer en het gebruik van het systeem en de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
3. Indien ontheffing wordt verleend, kan Onze Minister tevens bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 58re, eerste lid, indien noodzakelijk om een coronatoegangsbewijs te kunnen lezen met het systeem.
4. Aan de vrijstelling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, in ieder geval met betrekking tot de eisen aan het coronatoegangsbewijs en de aansluiting van de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin of de verklaarder van het herstel op het systeem en de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De voorschriften en beperkingen kunnen voor de verschillende categorieën van het coronatoegangsbewijs verschillen.
5. Artikel 58re, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van het systeem.
Artikel 446, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 446, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES zijn niet van toepassing op het laten uitvoeren van een test met het oogmerk te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder a.
D
Artikel 68bis wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «of 58q, eerste lid, eerste zin» vervangen door «, 58q, eerste lid, eerste zin, artikel 58re, derde of achtste lid, onder a, b of c, of artikel 58rf, tweede lid».
2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd «, artikel 58re, eerste of achtste lid, onder d, of artikel 58rf, vierde lid».
3. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met artikel 58ra, tiende lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «of artikel 58g, eerste lid,» vervangen door «, artikel 58g, eerste lid, artikel 58re, eerste of achtste lid, onder d, of artikel 58rf, vierde lid».
In afwijking van artikel 454, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 454, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES:
a. bewaart een hulpverlener een dossier dat uitsluitend betrekking heeft op een testuitslag waaruit blijkt of een persoon op het moment van afname van de test was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2 gedurende een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bepalen termijn van ten hoogste een jaar indien de persoon op het moment van afname van de test was geïnfecteerd en een termijn van ten hoogste vier weken indien de persoon op het moment van afname van de test niet was geïnfecteerd, gerekend vanaf het moment dat de test is afgenomen;
b. vernietigt een hulpverlener een dossier dat uitsluitend betrekking heeft op een testuitslag als bedoeld in onderdeel a, indien de termijn, bedoeld in onderdeel a, is verstreken op het moment van inwerkingtreding van dit artikel.
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel II vervalt een jaar na het tijdstip waarop paragraaf 3a van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35807-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.