35 807 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van testbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19)

Nr. 11 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 april 2021

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Na artikel 6b wordt een artikel ingevoegd, luidende

Artikel 6ba

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen die direct of indirect zijn gebaseerd of mede zijn gebaseerd op artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die het vrij verkeer van personen gedurende de epidemie van covid-19 betreffen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van de EU-rechtshandelingen, bedoeld in het eerste lid, één of meer personen of organisaties worden aangewezen om op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze taken te vervullen die voortvloeien uit deze EU-rechtshandelingen.

3. De voordracht voor een krachtens het eerste of tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan één week nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

4. Onze Minister kan indien de onmiddellijke inwerkingtreding nodig is, de in het eerste en tweede lid bedoelde regels bij ministeriële regeling stellen voor een termijn van ten hoogste drie maanden.

B

Artikel III komt te luiden:

Artikel III

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. Artikel II vervalt een jaar na het tijdstip waarop paragraaf 3a van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt.

Toelichting

Onderdeel A

Op 17 maart 2021 heeft de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat) (2021/0068(COD)). Doel is om het vrij verkeer van personen te faciliteren. Dit is een belangrijke ontwikkeling, mede gelet op de aankomende zomerperiode. De Tweede Kamer is bij brief van 26 maart jl (Kamerstukken II 2020/21, 22 112, nr. 3068) over dit commissievoorstel geïnformeerd middels een appreciatie.

De voorgestelde verordening geeft een (technisch) kader voor de uitgifte, verificatie en acceptatie van vaccinatie-, test- en herstelcertificaten inzake covid-19 dat in alle lidstaten worden erkend. Het regelt de vorm en de inhoud van certificaten. De verordening voorziet daarbij in de juridische grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens die nodig zijn voor de afgifte van de certificaten en het verwerken van informatie om de authenticiteit en geldigheid van de certificaten te verifiëren. De wederzijdse erkenning van certificaten maakt het voor de houders gemakkelijker hun recht van vrij verkeer tijdens de epidemie van covid-19 uit te oefenen. Als informatie over of bewijs van vaccinatie, testen of herstel inzake covid-19 nodig is of zelfs wordt vereist, kan daarvoor het interoperabele certificaat worden gebruikt. De Europese Commissie streeft naar publicatie van de verordening in juni 2021. Het is de bedoeling dat de verordening enkele dagen na publicatie in werking treedt en dan meteen van toepassing is, zodat van de in de verordening geregelde certificaten al in de komende zomervakantieperiode gebruik kan worden gemaakt.

De onderhandelingen over de verordening worden in een ongebruikelijk hoog tempo gevoerd. Met bovengenoemde brief is de Kamer, als alternatief voor het gebruikelijke BNC-fiche, de gelegenheid geboden invloed uit te oefenen op de besprekingen over het commissievoorstel. Op dit moment staan de hoofdlijnen van de verordening weliswaar vast, maar er kunnen nog wijzigingen aangebracht worden. Bovendien bevat de voorgestelde verordening diverse bevoegdheidstoekenningen aan de Commissie om uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen vast te stellen. Het is daarom niet uit te sluiten dat, hoewel de verordening rechtstreekse werking heeft, ter uitvoering van de verordening nog aanvullende nationale bepalingen noodzakelijk zijn. Deze bepalingen zullen dan vooral nodig zijn om de verordening in de Nederlandse rechtsorde toe te kunnen passen, bijvoorbeeld door het nationaal regelen van taken omtrent de uitgifte en verificatie van certificaten. Om na inwerkingtreding onmiddellijke uitvoering te kunnen verzekeren, stelt de regering met deze nota van wijziging voor in voorliggend wetsvoorstel een grondslag op te nemen voor het stellen van nationale regels om de verordening in de Nederlandse rechtsorde toe te passen. Omdat de verordening nog niet is vastgesteld en mogelijk gewijzigd wordt, kan in de voorgestelde delegatiegrondslag niet verwezen worden naar de verordening en is in plaats daarvan een meer algemene, niet ongebruikelijke formulering gehanteerd als basis voor het stellen van nationale regels. Verwezen wordt naar artikel 21 VWEU met betrekking tot het vrij verkeer van personen, waarop de verordening en de door de Commissie te geven uitwerking daarvan is gestoeld. Tevens is het tijdelijk karakter tot uitdrukking gebracht door te expliciteren dat het gaat om het vrij verkeer van personen tijdens de epidemie van covid-19. De voorgestelde delegatiegrondslag voorziet daarmee in regelgeving die benodigd is om de verordening uit te kunnen voeren. Deze regels kunnen betrekking hebben op het aanwijzen van (rechts)personen of organisaties om bepaalde taken uit te voeren die voortvloeien uit de verordening. Ook kunnen de regels betrekking hebben op de verwerking van (medische) persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verordening.

Het gaat om de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met een hoog technisch karakter. Door dit bij algemene maatregel van bestuur uit te werken, wordt gehandeld in overeenstemming met het primaat van de wetgever waar de Raad van State aandacht voor vroeg in zijn advies over voorliggend wetsvoorstel. De hoofdlijnen van de nadere regels, waaronder het beleggen van taken bij uitvoerende (rechts)personen en organisaties, moet immers bij algemene maatregel zelf geschieden. Bovendien bevat de voorgestelde bepaling een voorhangprocedure ten behoeve van de parlementaire betrokkenheid met de algemene maatregel van bestuur. De verdere uitwerking kan op basis van de algemene maatregel van bestuur plaatsvinden in een ministeriële regeling.

De verordening zal slechts enkele dagen na publicatie in werking treden. Verder voorziet de verordening in de mogelijkheid om via gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen nadere uitwerking te geven die ook onmiddellijk in werking kan treden. De totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur kan dan te veel tijd kosten om de verordening direct te kunnen uitvoeren. Om die reden wordt voorzien in de mogelijkheid om voor een duidelijk afgebakende periode de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verordening, bij ministeriële regeling te stellen. Uiteraard zal deze regeling vervallen op het moment dat de algemene maatregel van bestuur tot stand komt. Deze constructie is in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving (zie in het bijzonder Aanwijzing 9.8).

De verordening zal alleen van toepassing zijn op het Europees deel van Nederland. In het voorstel van de verordening worden landen over zee, waaronder Caribisch Nederland, gelijk gesteld met derde landen. Naar de huidige stand van zaken zullen op grond van de voorgestelde delegatiegrondslag daarom geen regels worden gesteld voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hoewel deze grondslag ingevolge artikel 68a van de Wet publieke gezondheid (Wpg) ook deze lichamen omvat.

Onderdeel B

Teneinde het misverstand weg te nemen dat het wetsvoorstel de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 of hoofdstuk Va Wpg met een jaar zou verlengen, is met deze nota van wijziging artikel III gepreciseerd. Er mag geen onduidelijkheid bestaan over het tijdelijk karakter van de regelgeving ter bestrijding van de epidemie van covid-19. In artikel III, tweede lid, is daarom bepaald dat uitsluitend artikel II van het wetsvoorstel – de bepaling over de bewaartermijn van het medisch dossier – blijft gelden tot één jaar na het vervallen van paragraaf 3a «Testbewijzen» dat met dit wetsvoorstel wordt toegevoegd aan hoofdstuk Va «Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19» van de Wpg. Op deze manier is het vervallen van artikel II over de bewaartermijn van medische dossiers die uitsluitend testuitslagen bevatten, exact gekoppeld aan het vervallen van de regels over de inzet van testbewijzen. Deze regels zijn een onderdeel van hoofdstuk Va Wpg. De regels over testbewijzen vervallen daarom in ieder geval als hoofdstuk Va Wpg vervalt. De medische dossiers met uitsluitend testbewijzen blijven daarna nog een jaar bewaard.

Mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven