35 788 Kabinetsformatie 2021

V BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2022

Op 15 februari j.l. heeft Kamerlid Huizinga-Heringa een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht daar waar gekeken wordt naar de versterking van de Tweede Kamer, daarin een analyse van de benodigde versterking van de Eerste Kamer ook mee te nemen (Kamerstukken I 2021/22, 35 788, K). Deze motie is op 22 februari j.l. aangenomen. De Minister-President heeft in het debat over de regeringsverklaring op 15 februari j.l. aangegeven dat er een brief zou komen met een analyse van de benodigde versterking van de Eerste Kamer. Middels deze brief kom ik terug op deze toezegging.

Conform artikel 4.4 van de Comptabiliteitswet 2016 ben ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Eerste Kamer. In dat kader is er overleg tussen mijn ministerie en de Eerste Kamer over de uitgaven- en ontvangstenramingen die de Eerste Kamer zelf opstelt. Artikel 4.5 van de Comptabiliteitswet 2016 schrijft voor dat ik de ramingen overneem in het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsvoorstellen van de Eerste Kamer, tenzij hier evident zwaarwegende redenen tegen zijn.

In de praktijk betekent dit, dat de Eerste Kamer zelf een analyse maakt van benodigde versterkingen en deze verwerkt in begrotingsvoorstellen gericht aan mij, gegeven mijn verantwoordelijkheid voor het beheer. De Eerste Kamer is vorig jaar begonnen met een (ambtelijke) professionaliseringsslag. Mijn ambtsvoorganger heeft zich destijds ook ingespannen voor een ophoging van het budget van de Eerste Kamer, hetgeen ook gerealiseerd is. Ik begrijp dat deze professionaliseringsslag nog niet voltooid is en dat er ook de komende jaren meer begrotingsvoorstellen zullen volgen. Ik zal deze voorstellen, nadat er ambtelijk overleg heeft plaatsgevonden tussen het Ministerie van BZK en de Eerste Kamer over de raming, meenemen in de budgettaire besluitvorming van het kabinet, met in achtneming van artikel 4.5 van de CW.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven