Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Boven de tekst wordt de aanduiding «A» geplaatst.
2. Voor onderdeel A (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
aA
In artikel 1.7, tweede lid, onder b, van de Wet basisregistratie personen wordt na
«artikel 2.34, eerste lid,» ingevoegd «of 2.37b, eerste lid».
3. Onderdeel A (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In het opschrift wordt «Paragraaf 4a.» vervangen door «§ 4a.» en «basisregistratie personen» telkens door «basisregistratie».
b. In het voorgestelde artikel 2.37a, eerste lid, wordt «basisregistratie personen»
telkens vervangen door «basisregistratie».
B
In artikel II wordt «paragraaf 4a» vervangen door «hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf
4a van de Wet basisregistratie personen».
Toelichting
Deze nota van wijziging voorziet in twee wijzigingen in het voorstel van wet.1
Ten eerste wordt in onderdeel A, wijzingen 1 en 2, een verwijzing in artikel 1.7,
tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) opgenomen naar de nieuwe
paragraaf 4a uit het wetsvoorstel. Op grond van artikel 1.7, tweede lid, van de Wet
BRP is een bestuursorgaan niet verplicht om gegevens uit de basisregistratie personen
(BRP) te gebruiken indien het ten aanzien van die gegevens een melding van gerede
twijfel over de juistheid van betreffende gegevens (terugmelding) heeft gedaan aan
het college van burgemeester en wethouders.2 Deze bepaling vormt een van de uitzonderingen op het verplicht gebruik van BRP-gegevens
(artikel 1.7, eerste lid, Wet BRP). Met deze verwijzing wordt geregeld dat een bestuursorgaan
ook geen authentieke gegevens hoeft te gebruiken waarover zij een terugmelding heeft
gedaan aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).3 Wanneer een dergelijke terugmelding is gedaan bestaat er namelijk eveneens gerede
twijfel over de juistheid van het authentieke gegeven in de BRP. Gelet daarop is het
logisch dat een bestuursorgaan, ook na een terugmelding aan de Minister, dit gegeven
niet langer hoeft te gebruiken. Met deze verwijzing komt aldus, als het gaat om de
uitzondering op het verplicht gebruik van BRP-gegevens, voor de terugmelding aan de
Minister van BZK hetzelfde te gelden als voor de terugmelding aan een college van
burgemeester en wethouders.
Ten tweede worden in onderdeel A, wijziging 3, en onderdeel B redactionele omissies
hersteld. Het opschrift van de nieuwe paragraaf 4a, dat het wetsvoorstel introduceert
in de Wet BRP, wordt met het gebruik van het paragraafteken in lijn gebracht met de
rest van de Wet BRP. Verder wordt niet meer het begrip «basisregistratie personen»
gebruikt maar simpelweg «basisregistratie», gelet op de begripsbepaling uit artikel
1.1, onderdeel b, van de Wet BRP. Tot slot wordt de verwijzing in artikel II van het
wetsvoorstel verbeterd waarin het overgangsrecht is geregeld.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops