35 746 Wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen

E TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT1

Vastgesteld 16 mei 2024

Inleiding

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij willen daarover graag een aantal nadere vragen stellen aan de regering. De leden van deze fracties hebben hun vragen en opmerkingen gezamenlijk geformuleerd.2

Naar aanleiding van de op dinsdag 14 mei 2024 gehouden deskundigenbijeenkomst in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Actualisering diergezondheidsregels (35 746) hebben de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD in reactie op de nota naar aanleiding van het verslag

Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

In artikel 8 zoals opgenomen in bijlage I van «Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens»3 staan drie eisen vermeld:

  • (1) «Het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden mogen niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd»,

  • (2) «Vóórdat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen, de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen» en

  • (3) «Hiertoe moeten ontoereikende omgevingsfactoren of beheerssystemen worden aangepast.»

In de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 april 2024 is in antwoord op de vraag van de leden van de PvdD-fractie in welke Nederlands voorschrift voornoemd verbod is herhaald en verwerkt, verwezen naar artikel 2.3 van het Besluit diergeneeskundigen.4 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD vragen de regering uit welke bewoordingen van dit artikel kan worden afgeleid dat het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden niet routinematig mag worden verricht.

In de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 maart 20245 is op vragen van de leden van de PvdD-fractie geantwoord: «Bij circa 99% van de biggen wordt de staart gecoupeerd».6 De leden van de van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD vragen de regering of zij het met hen eens is dat het couperen routinematig wordt verricht.

Is het juist dat het verbod tot het routinematig couperen van staarten bij biggen al meer dan tien jaar geldt? Als die vraag bevestigend wordt beantwoord willen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD graag van de regering weten hoe lang dit verbod precies geldt.

Levert het overtreden van het verbod tot het routinematig couperen van staarten bij biggen een strafbaar feit op? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord willen genoemde leden graag van de regering vernemen of dit in overeenstemming is met voornoemde Europese richtlijn. Wanneer deze vraag bevestigend wordt beantwoord dan horen zij graag uit welke voorschriften volgt dat die overtreding een strafbaar feit is. Ook willen zij graag weten hoe vaak in de afgelopen vijf tot tien jaar handhavend is opgetreden tegen deze overtredingen en welke strafmaat daarbij is gehanteerd.

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD informeren voorts in welke Nederlandse wettelijke voorschriften de hierboven geciteerde tweede eis in de richtlijn is uitgewerkt in een voor de houder geldende verplichting. Meer in het bijzonder willen zij graag weten uit welke bewoordingen van dat Nederlandse wettelijke voorschrift dit kan worden afgeleid. Verder vragen zij of het niet nakomen van deze tweede eis een strafbaar feit oplevert. Mocht dat niet het geval zijn dan vragen zij of dit in overeenstemming is met meergenoemde Europese richtlijn. Is dit wel het geval dan vragen zij uit welke voorschriften volgt dat die overtreding een strafbaar feit is. Ook informeren zij in hoeveel concrete gevallen de afgelopen vijf tot tien jaar handhavend is opgetreden tegen deze overtredingen en welke strafmaat aan de orde is geweest. Ten slotte vragen zij in dit verband met welke in dat voorschrift bedoelde maatregelen het staartbijten en andere gedragsstoornissen kunnen worden voorkomen. Diezelfde vraag wordt gesteld met betrekking tot het terugbrengen van het aantal te houden varkens in de betreffende ruimte.

Met betrekking tot de derde eis die volgt uit de hierboven geciteerde richtlijn vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD of kan worden aangegeven in welke Nederlandse wettelijke voorschriften deze is uitgewerkt in een voor de houder geldende verplichting en uit welke bewoordingen van dat Nederlandse wettelijke voorschrift dit kan worden afgeleid. Levert het niet nakomen van die verplichting een strafbaar feit op? Zo nee, dan vragen zij of dit in overeenstemming is met genoemde Europese richtlijn. Mocht dit wel het geval zijn dan informeren zij uit welke voorschriften volgt dat die overtreding een strafbaar feit is, hoe vaak in de afgelopen vijf tot tien jaar handhavend is opgetreden tegen deze overtredingen en welke strafmaat daarbij is gehanteerd. Ten slotte vragen zij welke in dat voorschrift bedoelde omgevingsfactoren of beheersystemen in aanmerking komen voor de bedoelde aanpassing en of dit ook geldt voor het terugbrengen van het aantal te houden varkens in de betreffende ruimte.

Welk «redelijk doel» als bedoeld in art. 2.1 Wet dieren wordt nagestreefd met dierverminkende handelingen?

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD hebben een aantal keer gevraagd welk «redelijk doel» als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.1 Wet dieren door de veehouder wordt nagestreefd als hij overgaat tot het couperen van staarten, afvijlen van tanden, onthoornen en andere dierverminkende handelingen en in hoeverre het ethisch verantwoord is dat zulke verminkende handelingen nog jarenlang worden toegelaten terwijl zij – indien niet met een redelijk doel verricht – onder de delictsomschrijving van het strafbare feit van dierenmishandeling vallen.7

In feite is de beantwoording van deze vragen telkens vermeden door te stellen dat toepassing van artikel 2.1 (als vangnet-bepaling) niet aan de orde komt omdat artikel 2.8, eerste lid van toepassing is, aldus de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD. Dit brengt hen ertoe om de vragen anders in te richten en wel als volgt.

Deelt de regering de constatering van genoemde leden dat het couperen van staarten, afvijlen van tanden, onthoornen en andere dierverminkende handelingen zonder het bepaalde in artikel 2.8 Wet dieren, onder het strafbare feit van dierenmishandeling zou vallen? En in het verlengde hiervan: deelt de regering de stelling van deze leden dat door dierverminkende handelingen in het Besluit diergeneeskundigen als «toelaatbaar» aan te merken, de regering feitelijk toestaat dat veehouders handelingen mogen verrichten die indien verricht door «gewone mensen» als strafbare dierenmishandeling voor vervolging in aanmerking zouden komen?

Uit eerder gegeven antwoorden volgt dat die dierverminkende handelingen door veehouders op enig moment worden verboden maar dat die handelingen die normaal als strafbare «dierenmishandeling» gelden, door de veehouders mogen worden voortgezet zolang dat nodig is voor hun financiële positie en met het oog op de tijd die zij nodig hebben om zich aan te passen, zo constateren de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD.8 Zij zijn van mening dat de regering het financiële belang van de veehouder zwaarder weegt dan het belang bij het voorkomen van strafbare dierenmishandeling en vragen of de regering dit met hen eens is en of zij dit ethisch toelaatbaar vindt.

Aanwijzen gedragsbehoeften dieren

Eerder hebben de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD gewezen op het amendement Ouwehand9 en het daarin voorgestelde artikel 2.2a waarin per diersoort de gedragsbehoeften zijn omschreven die ontleend zijn aan de Quickscan informatieset Convenant Dierwaardige Veehouderij van de Universiteit Utrecht.10 Hierop werd als volgt gereageerd: «Ik stel vast dat de in het genoemde amendement-Ouwehand omschreven gedragsbehoeften gebaseerd zijn op de genoemde Quickscan. In de AMvB zal voor het aanwijzen van de gedragsbehoeften per diersoort/diercategorie gebruik worden gemaakt van alle actuele beschikbare wetenschappelijke kennis daarover. Ook de genoemde Quickscan is daar een onderdeel van11

In reactie hierop vragen genoemde leden of er aanwijzingen zijn dat het komende half jaar wetenschappelijke rapporten zullen verschijnen met inzichten over gedragsbehoeften die afwijken van de bedoelde Quickscan. Mocht die vraag bevestigend worden beantwoord dan willen zij graag vernemen waarop dat is gebaseerd.

Waarom wordt gewacht met het vaststellen van de AMvB als bedoeld in artikel 2.2 twaalfde lid van het wetsvoorstel? Dat daarnaast en daarna artikel 2.3a wordt toegevoegd op grond waarvan bij AMvB specifieke voorschriften voor het houden van dieren dienen te worden opgesteld die zich richten tot veehouders, staat immers los van de omschrijving van de gedragsbehoeften waarop artikel 2.2, twaalfde lid betrekking heeft. De op basis van artikel 2.3a vast te stellen voorschriften kunnen worden ingevoegd in de AMvB als bedoeld in artikel 2.2 twaalfde lid die al eerder kan worden vastgesteld, aldus de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD.

Amendement Vestering

Het amendement Vestering12 is volgens de regering «onvoldoende duidelijk».13 Dit wordt als reden opgegeven voor de ontwikkeling van de nota van wijziging. Echter, deze wet – indien deze wordt aangenomen door de Eerste Kamer – behoeft nadere uitwerking door AMvB’s zo stellen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD. Zij vragen waarom er niet voor is gekozen om AMvB’s te ontwikkelen voor de bestaande Wet dieren mét het amendement Vestering.

Tijdpad realisatie dierwaarde wijze van het houden van dieren

In het nieuw voorgestelde artikel 2.3a. lid 4 Wet dieren is bepaald dat de AMvB’s erop zijn gericht om «uiterlijk in 2040» een dierwaardige wijze van het houden van dieren te bewerkstelligen. Hierop stelt hetzelfde artikel een uitzondering (voor dierwaardige veehouderij (eerste lid), niet voor de ingrepen (derde lid)): «tenzij en voor zover noodzakelijk voor bepaalde situaties bij die in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur een langere termijn wordt gesteld met het oog op een redelijke overgangstermijn gericht op het door houders van dieren kunnen terugverdienen van investeringen die noodzakelijk zijn om aan die regels te voldoen».

Gelet op deze uitzondering geeft de Wet dieren geen heldere termijn waarbinnen het houden van dieren in de veehouderij op een dierwaardige wijze moeten zijn gerealiseerd, aldus de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD. Zij vragen of de regering voornemens is om aan te sturen op een volledige dierwaardige veehouderij die uiterlijk in 2040 zal zijn geïmplementeerd. Mocht dit het geval zijn dan vragen zij de regering hoe zij dit wil gaan bewerkstelligen naast de nog vast te stellen AMvB’s. Als dit niet het geval is dan horen deze leden graag van de regering waarom niet.

Aanvullende vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt naar aanleiding van de op 14 mei 2024 gehouden deskundigenbijeenkomst

De convenant partners pleiten voor snellere vergunningverlening.14 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt vragen de regering welke mogelijkheden zij daarvoor ziet binnen het stelsel van de Omgevingswet zonder de rechtszekerheid, milieudoelen en dierenwelzijnsdoelen te verzwakken.

De wens tot doelsturing klonk luid onder de deelnemers aan de deskundigenbijeenkomst en is volgens de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt begrijpelijk. Kan de regering dit voor elke sector met bijvoorbeeld drie instrumenten invullen en is doelsturing handhaafbaar en uitvoerbaar, zo vragen deze leden.

Ook vernemen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt graag van de regering wat de kosten zijn voor het uitvoerbaar maken van de Wet dieren zoals die is voorgesteld. Zij merken op dat de Eerste Kamer geen inzicht heeft in de sectorplannen zoals die zijn besproken in het convenant dierwaardige veehouderij zodat de Kamer geen oordeel kan vellen over te maken kosten, de doelen en het doelbereik van de benodigde investeringen. Zij informeren of de regering de sectorplannen met de Eerste Kamer zou kunnen delen.

Verder vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt de regering of zij dierwaardigheid als een ondergrens voor veehouderij ziet of als een streefbeeld.

De convenantpartners spreken van noodzakelijke conditionaliteiten om een succesvolle verdere transitie naar een dierwaardige veehouderij in de periode tot 2040 te kunnen waarmaken. Er wordt letterlijk gezegd dat het tempo van de transitie naar een dierwaardige veehouderij afhankelijk is van de aanwezigheid van deze randvoorwaarden die niet uitsluitend zien op de benodigde financiële middelen.15 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt willen graag van de regering weten wie de ambitie en het tempo voor een dierwaardige veehouderij bepaalt: de regering of de sector? Is de regering het met deze leden eens dat een wettelijke waarborging (zoals met het amendement Vestering)16 meer houvast biedt dan een Wet dieren zonder wettelijke norm?

Dierwaardige veehouderij gaat niet alleen over houderijsystemen maar ook over (onder meer) transport en fokkerij. Wanneer verwacht de regering dat deze aspecten zijn uitgewerkt, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de SP, de PvdD en Volt.

Verder vragen de leden van deze fracties hoe de totale kosten van de vee industrie zich verhouden tot de totale sociale en maatschappelijke baten van het verbeteren van dierenwelzijn.

Ten slotte merken de leden van genoemde fracties op dat nagenoeg alle deskundigen tijdens de deskundigenbijeenkomst pleitten voor een visie op voedsel in Nederland en een visie op voedsel in internationaal perspectief. Zij vragen de regering of zij op enige termijn gehoor kan geven aan deze oproep.

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ziet met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding van het tweede verslag. Onder voorbehoud van ontvangst van de nota naar aanleiding van het tweede verslag uiterlijk vrijdag 17 mei 2024, 10:00 uur, acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling, bij voorkeur op dinsdag 21 mei 2024.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Oplaat

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB), Oplaat (BBB) (voorzitter), Kemperman (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Klip-Martin (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Daarbij hebben de fractieleden tevens betrokken hun vragen en opmerkingen over de aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement artikel 2.1 Wet dieren (Kamerstukken I, 2023–2024, 28 286, AC), zie Korte aantekeningen vergadering commissie LNV 23 april 2024 (onder 2).

X Noot
3

Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens.

X Noot
4

Verslag van een nader schriftelijk overleg met de Minister van LNV over aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement art. 2.1 Wet dieren 19 april 2024 ((Kamerstukken I, 2023–2024, 28 286, AC), vraag 7, p. 7.

X Noot
5

Verslag van een nader schriftelijk overleg met de Minister van LNV over aanpak dierwaardige veehouderij 14 maart 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 28 286, AB).

X Noot
6

Verslag van een nader schriftelijk overleg met de Minister van LNV over aanpak dierwaardige veehouderij 14 maart 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 28 286, AB), vraag 16, p. 11.

X Noot
7

Nota naar aanleiding van het verslag, 19 april 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 35 746, D), p. 4 en 5.

X Noot
8

Nota naar aanleiding van het verslag, 19 april 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 35 746, D), p. 5–6.

X Noot
9

Amendement Ouwehand 13 maart 2024, Kamerstukken II, 2023–2024, 35 746, nr. 29.

X Noot
10

Quickscan informatieset Convenant Dierwaardige Veehouderij van Dier in Wetenschap en Maatschappij, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, december 2022, zie Nota naar aanleiding van het verslag, 19 april 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 35 746, D), p. 6.

X Noot
11

Nota naar aanleiding van het verslag, 19 april 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 35 746, D), p. 6.

X Noot
13

Nota naar aanleiding van het verslag, 19 april 2024 (Kamerstukken I, 2023–2024, 35 746, D), p. 1.

X Noot
15

Verslag voorzitter convenanttraject dierwaardige veehouderij 7 december 2023, p. 14–15. Voor een opsomming van de benodigde randvoorwaarden zie paragraaf 4.2.c.

Naar boven