35 734 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG, en van Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (PbEU 2019, L 136) (Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fracties van de VVD, het CDA en de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben gezamenlijk daarover een vraag.

2. Verkoop van levende dieren

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aan de orde geweest dat de regering heeft besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn, zo merken de fractieleden van de VVD, het CDA en de SGP op. Het lid Ellian (VVD) heeft een amendement2 ingediend om de huidige termijn van zes maanden waarvoor het bewijsvermoeden geldt, te handhaven. De indiener stelt dat de huidige wettelijke richtlijn een goede balans oplevert tussen de belangen van (consumenten)kopers en verkopers van levende dieren. Dit sluit ook aan bij het streven van de regering om zoveel mogelijk een gelijk speelveld te creëren, nu landen zoals Duitsland en Denemarken eveneens gebruikmaken van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn.

Het amendement is verworpen, maar na later bleek, heeft een fractie abusievelijk tegen het amendement gestemd, waardoor het niet is aangenomen. Niet uit te sluiten is dat ook de meerderheid van de Eerste Kamer achter de inhoud van het amendement staat. De leden van bovengenoemde fracties verzoeken de regering daarom aan te geven of zij voornemens is het wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met de meerderheidsopvatting in de Tweede Kamer en, zo ja, hoe zij dat vorm gaat geven.

Voornoemde leden zien de reactie met belangstelling tegemoet, teneinde te kunnen bezien hoe zij zich bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel zullen opstellen.

3. Tot slot

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de memorie van antwoord – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 35 734, nr. 10.

Naar boven