35 726 Wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de Wet op de Architectentitel in verband met aanvullende implementatie van onder andere Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343)

B GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

1 juli 2021

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat een correctie nodig is op de implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. ALGEMENE WET ERKENNING EU-BEROEPSKWALIFICATIES

De Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van «gereglementeerd beroep» wordt in het eerste onderdeel «of uitoefening daarvan» vervangen door «, uitoefening daarvan, of een van de wijzen van uitoefening».

2. Aan de begripsomschrijving van «migrerende beroepsbeoefenaar» worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

  • 4°. onderdaan van een derde land die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van voornoemde wet die is verleend onder een beperking verband houdend met arbeid als zelfstandige, grensoverschrijdende dienstverlening of medische behandeling;

  • 5°. onderdaan van een derde land die houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157);

  • 6°. onderdaan van een derde land die houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PbEU 2016, L 132);

3. De begripsbepaling van «Onze minister» komt te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

4. De begripsbepaling van «Onze minister die het aangaat» komt te luiden:

Onze Minister die het aangaat:

Onze Minister onder wiens beleidsverantwoordelijkheid de reglementering bij of krachtens wet van de toegang tot of uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep valt;

5. In de begripsomschrijving van «proeve van bekwaamheid» wordt «Onze minister die het aangaat» vervangen door «Onze Minister die het aangaat».

B

In de artikelen 2, eerste lid, 5, eerste lid, 6, eerste tot en met derde lid, 8, 11, eerste, derde en zesde tot en met achtste lid, 12, eerste tot en met derde lid, 13, eerste en tweede lid, 17, eerste lid, 18, 19, eerste, tweede en vierde lid, 22, aanhef, 23, eerste, derde en vierde lid en vijfde lid, aanhef en onder c, 25, tweede en derde lid, 27, eerste en derde lid, 28, eerste tot en met vierde lid, 29, aanhef, 30, eerste lid, aanhef en derde lid, aanhef, 30a, tweede en derde lid, 30a1, tweede lid, onder c, 30c, 31, tweede lid, aanhef, 31a, eerste lid, aanhef en derde, zesde en achtste lid, 31b, eerste lid, 31c, eerste, tweede en vierde lid, 32, eerste en tweede lid, 32a, eerste tot en met derde lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 34, eerste, vijfde en zesde lid, 34c, eerste lid, 35, aanhef, 36 en 54, vijfde lid, wordt «Onze minister die het aangaat» vervangen door «Onze Minister die het aangaat».

C

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. een bewijs van de nationaliteit van de migrerende beroepsbeoefenaar, alsmede

    • 1°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 2°, van toepassing is, een door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EU-verblijfsvergunning, of,

    • 2°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°, van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU 2004, L 158, rectificatie 2004, L 229), of,

    • 3°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 4°, van toepassing is, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of,

    • 4°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 5°, van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), of,

    • 5°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 6°, van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PbEU 2016, L 132);

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien de migrerende beroepsbeoefenaar deze informatie niet kan verstrekken, richt Onze Minister die het aangaat zich tot een assistentiecentrum als bedoeld in artikel 57 ter van de Richtlijn, de bevoegde autoriteit, of de relevante instelling van de betrokken staat van oorsprong.

D

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Uitwisseling van informatie inzake de documenten bij de aanvraag

  • 1. Onze Minister die het aangaat verstrekt in geval van gegronde twijfel aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en indien het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over de echtheid van in Nederland afgegeven opleidingstitels, en documenten, verklaringen en attesten als bedoeld in de artikelen 14 tot met 16.

  • 2. Wanneer een in Nederland afgegeven opleidingstitel een opleiding omvat die geheel of gedeeltelijk is gevolgd aan een instelling gevestigd op het grondgebied van een andere staat dan Nederland, verstrekt Onze Minister die het aangaat in geval van gegronde twijfel aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en indien het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over of:

    • a. de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd officieel is gecertificeerd door de Nederlandse onderwijsinstelling die de opleidingstitel heeft afgegeven;

    • b. de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in Nederland; en

    • c. of op Nederlands grondgebied aan de opleidingstitel dezelfde rechten voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden.

  • 3. Onze Minister die het aangaat kan, mits deugdelijk gemotiveerd, in geval van gegronde twijfel de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland om bevestiging verzoeken van de echtheid van de in die staat afgegeven opleidingstitels, en documenten, verklaringen en attesten als bedoeld in de artikelen 14 tot met 16.

  • 4. Wanneer een door de betrokken staat van oorsprong verleende opleidingstitel een opleiding omvat die geheel of gedeeltelijk is gevolgd aan een instelling gevestigd op het grondgebied van een andere staat dan de betrokken staat van oorsprong, kan Onze Minister die het aangaat in geval van gegronde twijfel de bevoegde autoriteit van de betrokken staat van oorsprong verzoeken na te gaan of:

    • a. de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de betrokken staat van oorsprong;

    • b. de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in de betrokken staat van oorsprong; en

    • c. op het grondgebied van de betrokken staat van oorsprong aan de opleidingstitel dezelfde rechten voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden.

  • 5. De verstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede het verzoek, bedoeld in het derde en vierde lid, geschiedt via het IMI.

Da

Artikel 23, derde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

  • a. een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter, alsmede

    • 1°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EU-verblijfsvergunning, of,

    • 2°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°, van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU 2004, L 158, rectificatie 2004, L 229), of,

    • 3°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 4°, van toepassing is, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of,

    • 4°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 5°, van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), of,

    • 5°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 6°, van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PbEU 2016, L 132);

E

In artikel 27, eerste lid, wordt «op een door Onze minister bij ministeriële regeling vastgestelde lijst» vervangen door «op een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde lijst».

F

In artikel 30a, eerste lid, wordt «Onze ministers die het aangaat» vervangen door «Onze Ministers die het aangaat».

G

In de artikelen 34, vierde lid, 34a, tweede tot en met vierde lid, en 34b, eerste tot en met vierde lid, wordt «Onze minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

H

In artikel 34d wordt «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» vervangen door «Onze Minister».

ARTIKEL II. WET OP DE ARCHITECTENTITEL

Artikel 12e van de Wet op de architectentitel wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De tweejarige beroepservaringperiode is gericht op het zich in de praktijk bekwamen in de uitoefening van het beroep waarvoor met goed gevolg een opleiding is gevolgd als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, onder toezicht van een door het bureau erkende persoon of instantie. De in de eerste volzin bedoelde persoon dient bij aanvang van het toezicht blijkens de inschrijving in het register ten minste drie jaar beroepsmatig werkzaam te zijn in datzelfde beroep.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel f komt te luiden:

  • f. het toezicht;

b. In onderdeel g wordt «de begeleider en de persoon die hij begeleidt» vervangen door «de toezichthoudende persoon of instantie en de persoon die onder toezicht staat».

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Naar boven