35 708 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, alsmede invoering grondslag voor compensatieregeling (Fiscale verzamelwet 2022)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 23 november 2021

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van.

2. Uitstel bij invoering van fiscale wetten

De leden van de fractie van het CDA verzoeken aan te geven waarom het nodig is dat de invoering van de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting voor vrijgestelde lichamen zolang op zich moet laten wachten en of er geen tussentijdse oplossingen te bedenken zijn. Na het niet doorgaan van de afschaffing van de dividendbelasting is het tijdstip van inwerkingtreding van de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting voor vrijgestelde lichamen betrokken in een nader onderzoek naar het uitvoeringsproces om de dividendbelasting op orde te brengen. De inhoudingsvrijstelling van artikel 4a Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) is inmiddels onderdeel van een bredere automatiseringsopgave van de dividendbelasting geworden, waaronder ook de digitalisering van een kwalificatiebeschikking voor de toepassing van de inhoudingsvrijstelling, de aangifte dividendbelasting en de koppelingen met het teruggaveproces vallen. Na het besluit van het kabinet om de dividendbelasting te handhaven kon er pas in 2020 worden gestart met voorbereidende werkzaamheden voor de automatisering van de dividendbelasting. Per 1 januari 2021 kon de bouw van de software aanvangen. Een tussentijdse oplossing, door bijvoorbeeld de regeling tijdelijk handmatig uit te laten voeren, legt ook een beslag op de beschikbare middelen (zoals meer inzet van deskundig personeel). Dit kan ertoe leiden dat de inwerkingtreding van het voorstel nog verder in de tijd zou moeten worden opgeschoven.

3. Uitstel noodzakelijke wetgeving

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom het kabinet het Besluit van 3 december 2019, nr. 2019–184103 nog niet heeft gecodificeerd in wetgeving en vragen wanneer deze codificatie gaat plaatsvinden. In dit besluit wordt uitvoering gegeven aan het arrest van het HvJ EU van 9 februari 2017 (het Spaanse voetbalmakelaarsarrest). Op basis van het beleidsbesluit houdt Nederland in specifieke gevallen, ook bij buitenlandse belastingplichtigen die niet hun gehele of nagenoeg gehele inkomen in Nederland verwerven, (pro rata) rekening met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. Het beleidsbesluit is nog niet gecodificeerd in wetgeving omdat de precieze reikwijdte van het Spaanse voetbalmakelaarsarrest voor de wettelijke regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen nog niet voldoende duidelijk was en is. De jurisprudentie over deze problematiek is namelijk nog in ontwikkeling. Uit jurisprudentie volgt dat de verplichting om de persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking te nemen in beginsel rust op de woonlidstaat. Deze verplichting rust slechts op de werklidstaat (of -staten) als de belastingplichtige daar zijn belastbaar inkomen geheel of nagenoeg geheel verwerft en in de woonlidstaat geen inkomen van betekenis verwerft. Het gevolg hiervan is dat de woonlidstaat niet de voordelen aan de belastingplichtige kan toekennen die voortvloeien uit het in aanmerking nemen van zijn persoonlijke en gezinssituatie. Op dit moment lopen er nog meerdere procedures over de vraag in welke situaties de belastingplichtige in diens woonlidstaat voldoende inkomen van betekenis verwerft en, wanneer en in hoeverre Nederland dan als werklidstaat de persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking moet nemen. Daardoor ontbreekt nog het integrale beeld op dit dossier. Gezien het belang van voldoende kenbaarheid ben ik desondanks van plan om de codificatie van het Spaanse voetbalmakelaarsarrest in het eerst passende wetgevingstraject mee te laten lopen. Wellicht ten overvloede nog het volgende. Tot die tijd kunnen belastingplichtigen vertrouwen blijven ontlenen aan het besluit van 3 december 2019, nr. 2019–184103.

4. Informatiebeschikking door de Belastingdienst

De leden van de fractie van het CDA hebben berichten ontvangen waaruit naar voren komt dat de Belastingdienst de informatiebeschikking zou gebruiken om de omkering en verzwaring van de bewijslast (hierna: omkering van de bewijslast) af te dwingen en de wettelijke termijnen te stuiten. In situaties van tijdsnood zou de Belastingdienst belastingplichtigen confronteren met onevenredig korte reactietermijnen ten aanzien van zijn omvangrijke informatieverzoeken, waarbij de belastingplichtige de keuze heeft uit alsnog binnen enkele werkdagen voldoen aan het informatieverzoek of akkoord gaan met een verlenging van de wettelijke beslistermijn voor de Belastingdienst. Dit zou plaatsvinden onder dreiging van het opleggen van een informatiebeschikking met omkering van de bewijslast. De leden van de fractie van het CDA concluderen op grond hiervan dat de informatiebeschikking als drukmiddel wordt ingezet om verlenging van de beslistermijn af te dwingen. De leden van de fractie van het CDA verzoeken de regering aan te geven of zij op de hoogte is van deze praktijk en welke maatregelen zij voornemens is te nemen om deze te stoppen.

Het kabinet deelt de mening van de leden van de fractie van het CDA dat de informatiebeschikking is bedoeld als rechtsbescherming voor de belastingplichtige. Het kabinet betreurt het om die reden dat de leden van de fractie van het CDA berichten ontvangen dat de wijze waarop de informatiebeschikking in de praktijk wordt toegepast als drukmiddel wordt ervaren om akkoord te gaan met een verlenging van de beslistermijn. Het kabinet is niet bekend met de signalen van het CDA in die zin dat de inspecteur de omkering van de bewijslast als dreiging of drukmiddel zou gebruiken, temeer omdat met de informatiebeschikking rechtsbescherming op dit punt wordt geboden. Indien dergelijke signalen in de praktijk toch naar boven komen, bijvoorbeeld naar aanleiding van een ingediende klacht, zal de Belastingdienst uiteraard de specifieke feiten en omstandigheden van het geval onderzoeken om te bezien of het signaal terecht is en daar zo nodig opvolging aan geven.

Het kabinet acht het verder van belang om richting uw Kamer te schetsen op welke wijze de informatiebeschikking tot een betere rechtsbescherming van de belastingplichtige dient te leiden. Door middel van een informatiebeschikking stelt de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vast dat een belastingplichtige niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting tot bijvoorbeeld het verstrekken van verzochte gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing. Een vastgestelde informatiebeschikking brengt het wettelijke gevolg met zich dat de termijn voor de vaststelling van bepaalde belastingaanslagen of het nemen van een beschikking wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.

Ook ingeval wettelijke termijnen aflopen en verjaring voor het kunnen opleggen van een belastingaanslag dreigt, biedt de wet de inspecteur in beginsel de mogelijkheid om vragen inzake gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing aan de belastingplichtige te stellen en een informatiebeschikking vast te stellen indien die vragen niet tijdig worden beantwoord. Voordat de inspecteur over kan gaan tot het vaststellen van een informatiebeschikking dient de belastingplichtige een redelijke termijn te krijgen om de vragen van de inspecteur te kunnen beantwoorden. Hoe lang een redelijke termijn precies dient te zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij valt het niet uit te sluiten dat ingeval van een dreigende verjaring, een dergelijke termijn korter kan zijn dan in situaties waarbij verjaring niet speelt. Hierbij dient een afweging plaats te vinden tussen enerzijds het belang van een juiste belastingheffing en anderzijds het belang van rechtszekerheid voor de belastingplichtige.

Verder is het kunnen vaststellen van een informatiebeschikking een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. Daarbij is de inspecteur uiteraard gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Of er sprake is van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hangt af van de omstandigheden van het geval.

Het vaststellen en vervolgens onherroepelijk worden van een informatiebeschikking is een wettelijke mogelijkheid om te komen tot omkering van de bewijslast. Het intreden van omkering van de bewijslast staat met het vaststellen (en later onherroepelijk worden) van de informatiebeschikking niet vast. Bij het vaststellen van een informatiebeschikking zal de inspecteur nog een nadere termijn stellen voor belanghebbende om alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen. Indien de belastingplichtige vervolgens de verzochte gegevens alsnog verstrekt, is er geen plaats voor omkering van de bewijslast. Het intreden van omkering van de bewijslast dient namelijk ook proportioneel te zijn.

Verder dient de inspecteur bij bezwaar tegen de informatiebeschikking te oordelen of de informatiebeschikking niet alsnog dient te worden vernietigd. Het intreden van omkering van de bewijslast kan zowel in bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking als in bezwaar en beroep tegen de betreffende belastingaanslag aan bod komen.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief

Naar boven