35 708 Fiscale verzamelwet 2022

A VOORLOPIG VERSLAG VAN VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 24 september 2021

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij wensen de inbreng van dit wetsvoorstel aan te grijpen om een aantal onderwerpen aan te kaarten die niet direct zien op de concrete voorstellen die zijn opgenomen in dit wetsvoorstel, maar wel te maken hebben met thema’s die belangrijk zijn voor de fiscale rechtsbescherming van burgers en voor de effectiviteit en kwaliteit van het wetgevingsproces. De leden van de fracties van de VVD en 50PLUS sluiten zich bij deze vragen aan.

Uitstel bij invoering van fiscale wetten

Uit de beantwoording2 van de schriftelijke vragen van de Tweede Kamerleden Omtzigt en Leijten van 2 februari 2021 blijkt dat vele, door de Staten-Generaal in de afgelopen tien jaar aangenomen, fiscale wetten nog niet in werking zijn getreden. In een aantal gevallen liggen IT-problemen bij de Belastingdienst ten grondslag aan dit uitstel. Een voorbeeld hiervan is de wet die voorziet in een inhoudingsvrijstelling dividendbelasting voor vrijgestelde lichamen. Deze is aanvankelijk aangehouden vanwege het voornemen om de dividendbelasting af te schaffen, maar toen dat niet doorging is deze wet aangehouden in afwachting van een onderzoek naar de gevolgen voor de uitvoering, met name in het kader van «een bredere automatiseringsopgave van de dividendbelasting, waaronder ook de digitalisering van de aangifte dividendbelasting valt». De verwachting is nu dat de inhoudingsvrijstelling op 1 januari 2024 in werking zal treden. Dat is acht jaar nadat deze wet is aangenomen (2016). De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven waarom het nodig is dat de invoering van deze wet zolang op zich moet laten wachten en of er geen tussentijdse oplossingen te bedenken zijn.

Uitstel noodzakelijke wetgeving

Daarnaast laat ook wetgeving die noodzakelijk is vanwege strijdigheid met het EU-recht van bestaande bepalingen soms (veel) te lang op zich wachten. Een voorbeeld is de regeling van de kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen van artikel 7.8 van de Wet Inkomstenbelasting 20013, waarvan het Hof van Justitie van de Europese Unie op 9 februari 2017 al heeft beslist dat deze regeling deels strijdig is met EU-recht. In een beleidsbesluit van 3 december 20194 is «vooruitlopend op wijziging van de Wet Inkomstenbelasting 2001» aangegeven op welke wijze de Belastingdienst uitvoering zal geven aan dit arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Tot dusverre is echter nog geen wetsvoorstel ingediend. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom er nog steeds geen wetswijziging is ingediend, terwijl er evident sprake is van strijd met het EU-recht. Wanneer kan die wetswijziging worden tegemoet gezien?

Informatiebeschikking door de Belastingdienst

Tot slot verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering te reageren op berichten die deze leden uit de praktijk krijgen over de wijze waarop de Belastingdienst de informatiebeschikking – die was bedoeld ter verbetering van de fiscale rechtsbescherming van burgers – in de praktijk zou uitvoeren. Deze informatiebeschikking zou namelijk door de Belastingdienst worden gebruikt om, 1) de omkering en verzwaring van de bewijslast af te dwingen en 2) de wettelijke termijnen te stuiten. Ondanks de ruime wettelijke termijnen die de Belastingdienst heeft voor het opleggen van aanslagen en voor het doen van uitspraak op bezwaar, blijkt de Belastingdienst in de praktijk vaak in tijdsnood te geraken wanneer hij aanslagen moet onderbouwen. De Belastingdienst confronteert belastingplichtigen vervolgens met onevenredig korte reactietermijnen ten aanzien van zijn omvangrijke informatieverzoeken.

De Belastingdienst geeft de belastingplichtige vervolgens de keuze uit twee kwaden:

  • 1. Aan het informatieverzoek voldoen binnen enkele werkdagen zodat (nog) geen informatiebeschikking met omkering en verzwaring van de bewijslast wordt opgelegd.

  • 2. Akkoord gaan met een verlenging van de wettelijke beslistermijn voor de Belastingdienst, in ruil voor meer tijd om te voldoen aan het informatieverzoek van de Belastingdienst (dit alles onder dreiging van het opleggen van een informatiebeschikking met omkering en verzwaring van de bewijslast).

De informatiebeschikking wordt dan derhalve als drukmiddel ingezet om verlenging van de beslistermijn af te dwingen. Indien de belastingplichtige niet akkoord wenst te gaan met de (verdere) verlenging van de beslistermijn, maar niet de verzochte informatie kan aanleveren binnen de gestelde korte termijn, dan wordt hij direct geconfronteerd met een informatiebeschikking met omkering verzwaring van de bewijslast. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven of zij op de hoogte is van deze praktijk en welke maatregelen zij voornemens is te nemen om deze te stoppen.

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 22 oktober 2021.

De voorzitter van de vaste commissie Financiën, N.J.J. van Kesteren

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Essers (CDA), vacature (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), (voorzitter), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Adriaansens (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (FVD) Geerdink (VVD), Karimi (GL), (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Prast (PvdD).

Naar boven