35 697 EU-voorstel: Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad: EU Genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU (JOIN(2020)17)1

C VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 april 2021

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking2 hebben kennisgenomen van de brief3 van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 22 februari 2021, waarin zij reageert op de brief van de commissie met vragen inzake de EU-genderactieplan (GAP) III.4

Naar aanleiding hiervan en naar aanleiding van het BNC-fiche, waar zij eerst op hadden gewacht, zijn per brief van 24 maart 2021 nog enkele aanvullende vragen opgenomen van de D66-fractie.

De Minister heeft op 19 april 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Den Haag, 24 maart 2021

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief5 van 22 februari 2021, waarin u reageert op de brief van de commissie met vragen inzake de EU-genderactieplan (GAP) III.6 De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding hiervan en naar aanleiding van het BNC-fiche,7 waar zij eerst op hadden gewacht, nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de D66-fractie zijn blij met de ambitie die uit dit EU-Genderactieplan spreekt zoals blijkt uit dit citaat uit het BNC-fiche: «De inspanningen van de EU voor gendergelijkheid doeltreffender maken als een horizontale prioriteit bij de beleids- en programmeringswerkzaamheden in het kader van het externe optreden van de EU. De Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid bevestigen opnieuw dat 85% van alle nieuwe externe acties tot de verwezenlijking van deze doelstelling zal bijdragen tegen 2025.»8 De leden van de D66-fractie vragen zich wel af wat dit concreet betekent en hoe deze ambitie zich verhoudt tot het resultaat van 65% uit het EU GAP II. Wat gaat de Europese Commissie dan anders doen en hoe gaat het kabinet hierop sturen?

De leden van de D66-fractie zijn ook blij met uw reactie op de vragen van de GroenLinks-fractie over het belang van impactanalyses9 Op welke wijze vindt differentiatie van data plaats? Wordt er gekeken naar de impact op mensen van verschillende leeftijden, opleiding, huwelijkse staat, sociaaleconomische situatie? Op welke wijze kan dit EU-Genderactieplan bijdragen aan bruikbare

data over de omvang en kosten van gendergerelateerd geweld op globaal niveau? Of met andere woorden, zou het zo kunnen zijn dat als blijkt dat de maatschappelijke, sociale, economische en psychologische kosten van gendergerelateerd geweld veel groter zijn dan we nu in beeld hebben, er ook veel meer draagvlak zou zijn voor een EU extern beleid waarin gendergelijkheid centraal staat?

De leden van de D66-fractie zijn het met u eens dat «wereldwijd (...) er druk [staat] op vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR, ook binnen de EU.»10 Zij onderschrijven dan ook de houding van het kabinet om pal te staan «voor behoud van de EU-waarden en verworvenheden op het gebied van gendergelijkheid, SRGR, vrouwenrechten en de gelijke rechten van LHBTIQ-personen zowel binnen de EU als in het externe optreden.»11 Wel vragen deze leden zich af hoe deze stevige stellingname zich vertaalt in de inzet van het kabinet op het externe beleid van de EU in relatie tot landen die een prominente rol spelen in de «unholy alliance» van conservatieve krachten binnen landen zoals de VS, Saoedi-Arabië en Rusland, die heel actief zijn in het inperken van vrouwenrechten, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR.

Op welke wijze zet het kabinet zich binnen de EU in om ook buiten de EU landen aan te moedigen zich aan te sluiten bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul)? De leden van de D66-fractie merken op dat het erop lijkt dat er weinig aandacht is in het EU-Genderactieplan voor de rol die mannen kunnen spelen in het behalen van de gendergelijkheidsdoelstelling. «Gender» gaat immers niet alleen over vrouwen en meisjes. In de Istanbul-Conventie (artikel 12.4) is zelfs de verplichting opgenomen om mannen en jongens te betrekken in de strijd tegen geweld tegen vrouwen. Kunt u hierop reageren? En kunt u hierbij aangeven hoe u mannen en jongens gaat betrekken bij het realiseren van de doelstelling van 85%?

In Pijler 4 staat: «Het goede voorbeeld geven door genderresponsief en -evenwichtig leiderschap tot stand te brengen op de hoogste Europese politieke en bestuursniveaus.»12 Welke inzet heeft het kabinet op deze doelstelling? Welke lessen zijn er te leren uit de ervaringen van landen die een feministisch buitenlandsbeleid hebben ingesteld zoals Zweden, Spanje, Frankrijk, Mexico en Canada?

Tot slot zouden de leden van de D66-fractie graag van u een reflectie willen op hoe dit EU-Genderactieplan een basis kan zijn voor inclusievere herstelplannen, met duidelijk oog voor gendergelijkheid na de COVID-19 pandemie in het externe beleid van de EU.

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) zien de beantwoording van deze vragen met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, E.B. van Apeldoorn

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 april 2021

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden aan op de aanvullende Eerste Kamervragen n.a.v. mijn brief d.d. 22 februari 2021 inzake GAPIII en n.a.v. het BNC-fiche.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Na mijn eerdere beantwoording van de vragen van Eerste Kamerfracties inzake het EU-genderactieplan (GAP) III13 en naar aanleiding van het BNC-fiche14, hebben D66-leden aangegeven prijs te stellen op nadere reflectie van de regering middels het stellen van nadere vragen. Onderstaand treft u mijn antwoorden hierop.

De leden van de D66-fractie zijn blij met de ambitie die uit dit EU-Genderactieplan spreekt zoals blijkt uit dit citaat uit het BNC-fiche: «De inspanningen van de EU voor gendergelijkheid doeltreffender maken als een horizontale prioriteit bij de beleids- en programmeringswerkzaamheden in het kader van het externe optreden van de EU. De Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid bevestigen opnieuw dat 85% van alle nieuwe externe acties tot de verwezenlijking van deze doelstelling zal bijdragen tegen 2025.»15

1. De leden van de D66-fractie vragen zich wel af wat dit concreet betekent en hoe deze ambitie zich verhoudt tot het resultaat van 65% uit het EU GAP II. Wat gaat de Europese Commissie dan anders doen en hoe gaat het kabinet hierop sturen?

Antwoord op 1

In het GAP III resultatenkader16 staan verschillende indicatoren en streefwaarden beschreven die bij zullen dragen aan deze ambitie. In GAP II was alleen een algemene indicator opgenomen met betrekking tot de streefwaarde van 85% van de nieuwe programma’s die bij moesten dragen aan gendergelijkheid. In het GAP III heeft de Commissie naast de algemene streefwaarde tevens specifiek als streefwaarde om in de periode 2021–2025 in elk partnerland en in elke regio ten minste één activiteit uit te voeren die gendergelijkheid als hoofddoelstelling heeft (gender marker score G2). Daarnaast zet de Commissie in op het verhogen van financiering voor de uitvoering van GAP III met specifieke aandacht voor financiering voor vrouwenrechtenorganisaties en -bewegingen die bijdragen aan gendergelijkheid. De Commissie wil ook zorgen dat de humanitaire hulp van de EU bijdraagt aan gendergelijkheid door genderdata en -doelen systematisch hierin op te nemen. Bovendien zijn in het nieuwe Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument, NDICI) de GAP III-doelstellingen voor genderrelevante uitgaven opgenomen: 85% van de nieuwe acties die met NDICI-middelen worden gefinancierd, moet gender-relevant zijn en 5% van alle activiteiten die uit het NDICI worden gefinancierd dient gendergelijkheid als hoofddoelstelling te hebben.

Nederland geeft hier aandacht aan in de samenwerking met de Commissie en EU-delegaties bij de programmering en uitvoering van NDICI-activiteiten in de partnerlanden en wereldwijd. Momenteel worden er door EU-delegaties in samenwerking met EU-lidstaten zogenaamde «Country Level Implementation Plans» (CLIPs) voor GAP III ontwikkeld. Door voldoende ambitie te tonen in de programmeringsfase wordt reeds een belangrijke stap gezet richting het behalen van de streefwaarden. In de jaarlijkse GAP III voortgangsrapportages zal de Europese Commissie rapporteren over de mate waarin de streefwaarden behaald zijn. Indien zou blijken dat hierop onvoldoende voortgang wordt geboekt, zal het kabinet aandringen op aanvullende actie ten behoeve van het behalen van bovengenoemde doelstellingen. De onderhandelingen over de Raadsconclusies die jaarlijks worden aangenomen over de GAP III voortgangsrapportages bieden daartoe een goede gelegenheid.

De leden van de D66-fractie zijn ook blij met uw reactie op de vragen van de GroenLinks-fractie over het belang van impactanalyses.17

2. Op welke wijze vindt differentiatie van data plaats?

3. Wordt er gekeken naar de impact op mensen van verschillende leeftijden, opleiding, huwelijkse staat, sociaaleconomische situatie?

4. Op welke wijze kan dit EU-Genderactieplan bijdragen aan bruikbare data over de omvang en kosten van gendergerelateerd geweld op globaal niveau?

5. Of met andere woorden, zou het zo kunnen zijn dat als blijkt dat de maatschappelijke, sociale, economische en psychologische kosten van gendergerelateerd geweld veel groter zijn dan we nu in beeld hebben, er ook veel meer draagvlak zou zijn voor een EU extern beleid waarin gendergelijkheid centraal staat?

Antwoord op 2 t/m 5

Het GAP III (2021–2025) bevat een begeleidend werkdocument (SWD) met een resultatenkader met verwachte resultaten en indicatoren om de voortgang te meten18. In het SWD wordt als richtlijn gegeven dat de meeste indicatoren op zijn minst naar geslacht moeten worden uitgesplitst. Afhankelijk van de nationale definities, contexten, capaciteit voor gegevensverzameling en het «do no harm» principe (geen schade berokkenen-benadering) moeten de gegevens ten minste worden uitgesplitst naar geslacht en leeftijd. Waar relevant en haalbaar moet uitsplitsing naar geslacht worden vervangen door uitsplitsing naar gender en moeten gedifferentieerde data verzameld worden over relevante intersectionele aspecten, zoals beperking, migratiestatus en verblijf op het platteland of stad. De variabelen opleiding, huwelijkse staat en sociaaleconomische situatie worden niet specifiek benoemd. Er zullen verdere richtlijnen worden ontwikkeld door de Europese Commissie om het juiste gebruik van de belangrijkste thematische resultaatindicatoren te ondersteunen.

Op het thematische gebied van gendergerelateerd geweld worden acht doelstellingen19 gegeven met bijbehorende indicatoren en streefwaarden. De diensten van de Commissie zullen, in samenwerking met de EDEO, de voortgang in de uitvoering van het GAP III jaarlijks monitoren. Bovendien zal in het jaarverslag inzake de toepassing van EU-instrumenten voor de financiering van het externe optreden uitgebreid verslag worden gelegd over acties inzake gendergelijkheid en de resultaten ervan.

Onderzoek laat zien dat de maatschappelijke, sociale, economische en psychologische kosten van gender-gerelateerd geweld groot zijn. Volgens de World Bank Group20 kan gender-gerelateerd geweld, dat door de COVID-19 crisis in veel landen is gestegen, landen 1–4% van hun BNP kosten. Dit leidt helaas niet automatisch tot een verhoogd draagvlak. Zoals eerder aan het parlement gemeld maken enkele lidstaten de laatste tijd bezwaar tegen het gebruik van het begrip gendergelijkheid21. Hierdoor bleek het niet mogelijk om Raadsconclusies aan te nemen over GAP III. Positief is dat 24 EU-lidstaten de voorzitterschapsconclusies22 over het GAP III wel hebben onderschreven. Bovendien zijn in het NDICI de GAP III-doelstellingen voor genderrelevante uitgaven opgenomen (zie tevens beantwoording van vraag 1). Dit maakt dat ik toch optimistisch ben over de rol die de EU kan spelen bij streven naar gendergelijkheid en de aanpak van gendergerelateerd geweld wereldwijd.

De leden van de D66-fractie zijn het met u eens dat «wereldwijd (...) er druk [staat] op vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR, ook binnen de EU.»23 Zij onderschrijven dan ook de houding van het kabinet om pal te staan «voor behoud van de EU-waarden en verworvenheden op het gebied van gendergelijkheid, SRGR, vrouwenrechten en de gelijke rechten van LHBTIQ-personen zowel binnen de EU als in het externe optreden.»24

6. Wel vragen deze leden zich af hoe deze stevige stellingname zich vertaalt in de inzet van het kabinet op het externe beleid van de EU in relatie tot landen die een prominente rol spelen in de «unholy alliance» van conservatieve krachten binnen landen zoals de VS, Saoedi-Arabië en Rusland, die heel actief zijn in het inperken van vrouwenrechten, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR.

Antwoord op 6

De wereldwijde regressieve druk op vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR komt inderdaad van conservatieve krachten binnen specifieke landen, die ook wel als de «unholy alliance» worden aangemerkt. Met het aantreden van President Biden van de Verenigde Staten ziet het kabinet dat de nieuwe regering op deze rechten weer gelijkgezind is. In haar buitenlandbeleid zet de VS zich actief in om deze rechten, samen met gelijkgezinde landen te verdedigen en bevorderen. Dit werd bijvoorbeeld duidelijk bij de 65e Commission on the Status of Women (CSW) in maart 2021, en bleek ook uit het uitvaardigen van een presidentieel memorandum door de regering Biden, waarin alle overheidsorganisaties worden opgedragen de gelijke rechten van LHBTIQ-personen te bevorderen in binnen- en buitenlandse aangelegenheden.

Op dit moment baart met name de opstelling van enkele conservatieve landen, waaronder Rusland en Saoedi-Arabië, in multilaterale gremia zorgen, omdat deze landen stelselmatig bestaande internationale normen en kaders ondermijnen door in onderhandelingen verwijzingen naar vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR in te perken of te verwijderen.

Het kabinet spant zich in voor het voeren van een bredere EU-mensenrechtendialoog met conservatieve landen, en zet zich actief in voor een sterke positie van de EU tijdens multilaterale onderhandelingen om afspraken over vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LHBTIQ-personen, en SRGR te verdedigen en te bevorderen. Door daar afspraken over te maken binnen de EU, kan de EU die positie ook uitdragen in haar externe optreden. Dit is van cruciaal belang gebleken tijdens bijvoorbeeld de recente CSW, waar – mede dankzij het optreden van de EU – afspraken over deze rechten behouden konden worden in de overeengekomen agreed conclusions25 van deze Commissie.

7. Op welke wijze zet het kabinet zich binnen de EU in om ook buiten de EU landen aan te moedigen zich aan te sluiten bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul)?

Antwoord op 7

Tijdens de High Level Conference «The Tenth Anniversary after the Signature of the Istanbul Convention: State of Play» georganiseerd door het Portugese EU-voorzitterschap26 op 6 april jl. heeft het kabinet een oproep27 tot ratificatie gedaan aan alle landen die het Istanbul Verdrag weliswaar hebben ondertekend, inclusief de zes EU-lidstaten en de EU zelf, maar nog niet hebben geratificeerd. Het kabinet heeft tevens de EU verklaring van Josep Borrell, Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands beleid en veiligheid en vicevoorzitter van de Europese Commissie, over de terugtrekking uit het Verdrag door Turkije ondersteund28. Het kabinet maakt zich binnen relevante EU-werkgroepen en Raden sterk voor het opnemen van referenties naar en oproep tot ratificatie van het Istanbul Verdrag en zet zich actief in voor een sterke positie van de EU tijdens multilaterale onderhandelingen om afspraken over vrouwenrechten, gendergelijkheid, gelijke rechten van LHBTIQ-personen en SRGR te verdedigen en te bevorderen.

8. De leden van de D66-fractie merken op dat het erop lijkt dat er weinig aandacht is in het EU-Genderactieplan voor de rol die mannen kunnen spelen in het behalen van de gendergelijkheidsdoelstelling. «Gender» gaat immers niet alleen over vrouwen en meisjes. In de Istanbul-Conventie (artikel 12.4) is zelfs de verplichting opgenomen om mannen en jongens te betrekken in de strijd tegen geweld tegen vrouwen. Kunt u hierop reageren?

9. En kunt u hierbij aangeven hoe u mannen en jongens gaat betrekken bij het realiseren van de doelstelling van 85%?

Antwoord op 8 en 9

Het kabinet deelt de observatie, dat er in GAP III weinig aandacht is voor de rol die mannen kunnen spelen in het behalen van de gendergelijkheidsdoelstelling, niet. Het kabinet onderschrijft dat zonder de inzet en betrokkenheid van mannen en jongens gendergelijkheid niet mogelijk is. In het GAP III staat beschreven dat het EU-optreden moet worden geleid door drie beginselen om de onderliggende oorzaken van genderongelijkheid aan te pakken en de veelheid aan stereotypen en vooroordelen waarvan in vele contexten nog steeds sprake is te helpen bestrijden. Eén van die grondbeginselen is het hanteren van een gendertransformatieve benadering. Dit betekent het onderzoeken, ter discussie stellen en veranderen van rigide gendernormen en onevenwichtigheden in de machtspositie die vrouwen en meisjes van alle leeftijden, vanaf de vroege kinderjaren, in de samenleving benadelen. Dit betekent voor de EU het bevorderen van verandering in sociale attitudes, onder meer door mannen en jongens daarin actief te betrekken en de aandacht te vestigen op de rol van jonge mensen als drijvende krachten voor verandering.

Nederland zet zich in voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes (SDG-5) en hanteert dit als doel in alle onderdelen van het Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)-beleid29. In zowel de genderdiplomatie als beleidskaders voor versterking van het maatschappelijk middenveld30 staat een gendertransformatieve benadering centraal. Het kabinet steunt organisaties die zich inzetten om ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen ter discussie te stellen en geweld tegen vrouwen en meisjes te voorkomen en bestrijden. Hierbij worden mannen en jongens betrokken, evenals lokale en religieuze leiders; zonder hen is geen structurele verandering in gendernormen en -relaties mogelijk. Het kabinet zet zich ervoor in om de GAP III doelstelling van 85% te behalen door toepassing van deze gender transformatieve benadering evenals verdere gender mainstreaming in alle beleidsterreinen, inclusief beter gebruik van de OECD/DAC Gender Equality Policy Marker die wordt gebruikt om de voortgang op deze doelstelling te meten.

In Pijler 4 staat: «Het goede voorbeeld geven door genderresponsief en -evenwichtig leiderschap tot stand te brengen op de hoogste Europese politieke en bestuursniveaus.»31

10. Welke inzet heeft het kabinet op deze doelstelling?

Antwoord op 10

In de Gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 stelt de Europese Commissie onder andere als doel om genderevenwicht op alle niveaus van besluitvorming te realiseren. Hiertoe behorende maatregelen zijn onder andere een richtlijn over een quotum in raden van commissarissen en bestuur, het bevorderen van meer participatie van vrouwen in de politiek en op besluitvormingsposities. In dat kader zet de Commissie ook in op gendergelijkheid in haar eigen managementlagen.

Gendergelijkheid vormt de basis van de Nederlandse rechtsstaat, daarnaast is Nederland partij bij internationale verdragen en afspraken over gendergelijkheid en de gelijkwaardige positie van LHBTI-personen. In het Nederlandse beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking zijn vrouwenrechten en gendergelijkheid prioritaire en dwarsdoorsnijdende thema’s. Het bevorderen van vrouwelijk leiderschap en gebalanceerde vertegenwoordiging, ook bij de Europese Unie, speelt hierin een belangrijke rol. In dat kader is bij de Commission on the Status of Women afgelopen maart in de slotverklaring onder andere afgesproken dat landen leiderschap van vrouwen stimuleren en toewerken naar 50/50 vertegenwoordiging van vrouwen in alle besluitvormende organen in de publieke sector.

Gendergelijkheid en participatie van vrouwen in leiderschap is essentieel voor het behalen van de SDG’s. In het kader van het 25-jarig jubileum van het Beijing Platform for Action (BPfA, 1995), heeft UN Women samen met Mexico en Frankrijk Generation Equality Forums (GEFs) opgezet. Nederland is samen met Canada en Malawi co-lead van de actiecoalitie Investing in Feminist Movements and Leadership. Nederland heeft een voortrekkersrol gespeeld in de totstandkoming van deze actiecoalitie en maakt zich ook bilateraal hard voor politieke en financiële steun aan vrouwenrechtenorganisaties, specifiek met beleidsinstrumenten als Leading from the South (EUR 80 miljoen) en Power of Women (EUR 75 miljoen) en voorgangers als FLOW en het MDG3 fonds.

Het kabinet maakt zich bovendien zorgen over de wereldwijde druk op gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van LHBTI-personen en zet zich nadrukkelijk in voor het behoud van lang staande internationale afspraken en Europese kernwaarden. Ook in dat licht is inzet voor gendergelijkheid en vrouwelijk leiderschap juist nu van belang en in het kader van Leading by Example is het kabinet van mening dat de EU ook de stappen moet zetten naar genderresponsief en gebalanceerd leiderschap in lijn met het EU Genderactieplan III. Zo heeft Nederland zich actief ingezet voor het behoud van een Special Advisor on Gender Equality binnen EDEO, een essentiële functie om hierop beweging te bewerkstelligen.

Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat gendergelijkheid ook in Nederland en bij de rijksoverheid nog geen vanzelfsprekendheid is. Gelijke vertegenwoordiging op alle niveaus is ook hier nog niet bereikt en heeft de blijvende aandacht van het kabinet.

11. Welke lessen zijn er te leren uit de ervaringen van landen die een feministisch buitenlandsbeleid hebben ingesteld zoals Zweden, Spanje, Frankrijk, Mexico en Canada?

Antwoord op 11

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vlucht die het feministisch buitenlandbeleid lijkt te hebben genomen het afgelopen jaar. Zowel bij de Commission on the Status of Women afgelopen maart als het Generation Equality Forum in Mexico benadrukten Zweden, Spanje, Frankrijk, Mexico en Canada het belang van een feministisch buitenlandbeleid, onder andere om de SDG’s te behalen en de COVID-crisis aan te pakken.

Het centraal stellen van gendergelijkheid in diplomatie, defensie, hulp en handel en het directe verband met economische welvaart en nationale veiligheid is een veelbelovende aanpak en (deels) al in lijn met de huidige Nederlandse inzet op mensenrechten en gendergelijkheid en benadering van gender mainstreaming. De genoemde landen waren, net als Nederland, al actief op het gebied van gendergelijkheid in hun buitenlandbeleid voordat ze een feministisch buitenlandbeleid aannamen. Zij hebben hier ook elk op hun eigen manier invulling aan gegeven. Belangrijke elementen zijn politiek commitment op het hoogste niveau en coherentie: een feministisch buitenlandbeleid kan niet zonder nationale inzet op gendergelijkheid en evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormende posities. Het kabinet zal de Kamer nader informeren over de toegevoegde waarde en ervaringen van andere landen met het oog op het identificeren van kansen en mogelijkheden voor Nederland voor een dergelijk beleid.

12. Tot slot zouden de leden van de D66-fractie graag van u een reflectie willen op hoe dit EU-Genderactieplan een basis kan zijn voor inclusievere herstelplannen, met duidelijk oog voor gendergelijkheid na de COVID-19 pandemie in het externe beleid van de EU.

Antwoord op 12

De COVID-19 pandemie is zowel een gezondheids-, sociale- als economische crisis. De pandemie heeft de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen op sociaal, economisch en politiek gebied verder blootgelegd en verder versterkt. Het EU Gender Action Plan 2021–2025 (EU GAP III) heeft als doel de toename van ongelijkheden die zijn ontstaan door de pandemie te beteugelen en de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid en women’s empowerment te versnellen als een belangrijk aspect to build back better.

Gendergelijkheid, inclusief het tegengaan van geweld tegen vrouwen, moet onderdeel zijn van de herstelplannen van alle lidstaten, gezien de onevenredige negatieve invloed van de crisis op de positie van vrouwen. De EU zal zowel richting multilaterale als bilaterale partners pleiten voor gender-responsieve herstelplannen en die waar mogelijk ondersteunen vanuit bestaande instrumenten zoals het NDICI.


X Noot
1

Zie dossier E200028 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Samenstelling:

Faber-van de Klashorst (PVV), Ganzevoort (GL), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Knapen (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Koole (PvdA), vac. (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), arbouw (VVD), Van Ballekom (VVD) (1e ondervoorzitter), Beukering (Fractie-Nanninga), Bezaan (PVV), Dittrich (D66), Huizinga-Heringa (CU) (2e ondervoorzitter), Dessing (FVD), Karimi (GL), Kluit (GL), Moonen (D66), Otten (Fractie-Otten), Vos (PvdA), Van Wely (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD).

X Noot
3

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2020–2021, 35 697, B.

X Noot
4

JOIN(2020)17, zie ook dossier E200028 op www.europapoort.nl.

X Noot
5

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2020–2021, 35 697, B.

X Noot
6

JOIN(2020)17, zie ook dossier E200028 op www.europapoort.nl.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2020–2021, 35 697, A.

X Noot
8

Idem, blz. 3.

X Noot
9

Kamerstukken I, 2020–2021, 35 697, B, blz. 7–8.

X Noot
10

Kamerstukken I, 2020–2021, 35 697, B, blz. 6.

X Noot
11

Idem, blz. 7.

X Noot
12

Kamerstukken I, 2020–2021, 35 697, A, blz. 3.

X Noot
13

JOIN(2020)17, zie ook dossier E200028 op www.europapoort.nl.

X Noot
14

Kamerstuk I, 2020–2021, 35 697, A.

X Noot
15

Idem, blz. 3.

X Noot
17

Kamerstuk I, 2020–2021, 35 697, B, blz. 7–8.

X Noot
18

«Objectives and Indicators to frame the implementation of the Gender Action Plan III» SWD (2020) 284 final: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52020SC0284.

X Noot
19

Zie «PART II Objectives and indicators for GAP III thematic areas of engagement» op pagina’s 12–15 van het SWD: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52020SC0284.

X Noot
21

Zie o.a. Kamerstuk 21 501-04, nr. 235.

X Noot
23

Kamerstuk I, 2020–2021, 35 697, B, blz. 6.

X Noot
24

Idem, blz. 7.

X Noot
27

De High Level Conference is terug te zien op YouTube, het statement van Minister Blok is om 6:02:40: https://www.youtube.com/watch?app=desktop&v=T63Mkjndo_s&feature=youtu.be.

X Noot
29

Zie Kamerbrief 18 mei 2018 betreft Beleidsnota BHOS: Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/05/18/kamerbrief-over-beleidsnota-bhos-investeren-in-perspectief-goed-voor-de-wereld-goed-voor-nederland.

X Noot
30

Kamerstuk 34 952, nr. 87.

X Noot
31

Kamerstuk I, 2020–2021, 35 697, A, blz. 3.

Naar boven