Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 november 2024
Naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Grinwis (c.s.)1 stuur ik u voorafgaand aan de begrotingsbehandeling bijgevoegde onafhankelijke evaluatie
toe over de totstandkoming, vormgeving en hoogte van de nadeelcompensatie van de kolencentrales.
De afgelopen maanden hebben onderzoekers van de Radboud Universiteit onderzoek gedaan
naar de nadeelcompensatie van de productiebeperking van de kolencentrales. De evaluatie
diende antwoord te geven op de centrale vraag «Welke lessen kunnen we leren uit dit
onderzoek voor de toekomstige inzet van nadeelcompensatie» en heeft daarmee een lerende
insteek. Met het onderzoek van de Radboud Universiteit en deze brief geeft het kabinet
uitvoering aan voornoemde motie.
De onderzoekers van de Radboud Universiteit besteden ruime aandacht aan de politieke
achtergrond van de nadeelcompensatie en beschrijven ook de discussie tussen regering
en parlement over de nadeelcompensatie. De inhoudelijke analyse richt zich op (I) de
parameters voor de berekening van de nadeelcompensatie zoals deze zijn opgenomen in
het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales2 (hierna: het Besluit) en (II) de hoogte van de schadebepaling in verband met de voorzienbaarheid
van de productiebeperking.
Ad I Parameters voor de berekening van de nadeelcompensatie
De onderzoekers gaan bij de berekeningsmethode in op het Besluit en de daarin opgenomen
parameters voor de berekeningsmethode. Zij wijzen erop dat in het Besluit geen gebruik
gemaakt is van een methode op basis van (gemiddelde) prijzen uit het verleden – zoals
bij nadeelcompensatie veelal gebruikelijk is – maar van een methode waarbij wordt
gewerkt met termijnmarktprijzen die gelden voor de toekomst. De onderzoekers concluderen
dat deze wijze van schadebepaling, gelet op de specifieke aard van de elektriciteitsmarktprijzen,
gerechtvaardigd is. Zij stellen daarbij tevens dat de methode zelfs een geschiktere
methode lijkt om overcompensatie te voorkomen dan een methode die terugkijkt.
Ad II De hoogte van de schadebepaling in verband met de voorzienbaarheid van de productiebeperking
De onderzoekers besteden ruime aandacht aan de algemene uitgangspunten die in acht
genomen moeten worden bij het toekennen van nadeelcompensatie, waarbij zij mede op
basis van bestaande nationale en internationale rechtspraak onderbouwen waarom voorzienbaarheid
en het ondernemersrisico belangrijke aspecten zijn.
Om tot de juiste keuze van een scenario voor het bepalen van de hoogte van nadeelcompensatie
te komen, benoemen de auteurs dat het hier niet gaat om «juridische wiskunde», waarbij
er één correct antwoord zou bestaan. De overheid heeft hierbij een ruime margin of appreciation ten aanzien van de noodzaak om in te grijpen, het oordeel dat dit ingrijpen «in het
algemeen belang» is en de beoordeling van de proportionaliteit van de gevolgen van
het ingrijpen. Ook geven de onderzoekers aan dat het in eerste instantie aan het kabinet
– en niet aan de rechter – is om te beoordelen of, en zo ja op welke wijze, de kolencentrales
gecompenseerd zouden moeten worden.
De onderzoekers achten het besluit om nadeelcompensatie toe te kennen aan de kolencentrales
geboden, omdat de productiebeperking gezien kan worden als een tweede vorm van regulering
van eigendom (naast het verbod op productie van elektriciteit met kolen vanaf 2030
in de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie). Wel stellen de onderzoekers
dat er ruimte was geweest om op de schade ten gevolge van de onvoorziene productiebeperking
enige korting toe te passen, uit hoofde van het normale ondernemersrisico. Niettemin
kan de keuze van het kabinet om geen korting toe te passen volgens de onderzoekers
wel verdedigd worden vanuit het égalitébeginsel alsmede de eigendomsbescherming van
artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (hierna: EP EVRM). Hierbij wordt opgemerkt
dat de toetsing hieraan aan transparantie kan winnen door nadrukkelijker te verwijzen
naar voorbeelden uit de rechtspraak.
Lessen voor de toekomst
De evaluatie geeft aan dat de overheid een ruime margin of appreciation heeft. Ook bij toekomstige situaties van eigendomsregulering zal van geval tot geval
bekeken moeten worden of, en zo ja in hoeverre, nadeelcompensatie geboden is. Bijgevoegde
evaluatie geeft hiervoor goede aanknopingspunten. Voor de toetsing aan het égalitébeginsel
en artikel 1 EP EVRM bevat de evaluatie ook veel voorbeelden uit de rechtspraak waar
in de toekomst naar verwezen kan worden.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans