De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Na artikel IA wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IB
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat zendt binnen een jaar na de inwerkingtreding
van artikel I aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van artikel I van deze wet in de praktijk.
II
In artikel II, eerste lid, wordt «Artikel I treedt in werking» vervangen door «De
artikelen I en IB treden in werking».
Toelichting
Met dit amendement wordt een evaluatiebepaling toegevoegd met een termijn van een
jaar. Deze korte termijn van één jaar is te rechtvaardigen omdat de voorliggende wetswijziging
op 1 januari 2025 weer vervalt door de inwerkingtreding van artikel 1A. Omdat met
deze wetswijziging effecten op de zeer korte termijn worden beoogd, is het belangrijk
om zo snel als mogelijk inzicht te krijgen in de vraag of het gewenste effect wordt
bereikt, alsook zicht te krijgen op de ongewenste neveneffecten die kunnen optreden.
Op die manier kan er, indien nodig, nog op tijd bijgestuurd worden.
Een evaluatie na één jaar past daarnaast goed bij het voornemen van het kabinet om
wetgeving één jaar na de start te toetsen door middel van een «invoeringstoets». Het
kabinet het de Kamer geïnformeerd over dit voornemen in de kabinetsreactie van 15 januari
2021 op het rapport «Ongekend onrecht»:
«Het kabinet wil nieuwe wet- en regelgeving voortaan een jaar na start van de uitvoering
toetsen. We doen dat nu al voorafgaand aan invoering als beleid wordt opgesteld (de
«uitvoeringstoets») en voegen daar nu een expliciete toets een jaar na start van de
uitvoering aan toe (de «invoeringstoets»). Hoofdvragen van die toets worden: werkt
dit inderdaad zoals we bedoeld hadden? Kloppen de aannames uit de uitvoeringstoets
nog steeds? Wat is de kwaliteit van de uitvoering? En zijn er misschien knelpunten
of nieuwe inzichten waar we aan de voorkant niet aan gedacht hadden? Hoe pakt het
uit voor de mensen waarvoor de wet bedoeld is?»
Omdat het doel van de wetswijziging is de CO2-emissie van kolencentrales op korte termijn terug te dringen, met het oog op de reductie
van het gezamenlijke volume van de jaarlijkse Nederlandse emissies van broeikasgassen
die nodig is om aan het Urgenda-vonnis te voldoen, is het belangrijk dat in de evaluatie
specifiek wordt onderzocht of de CO2-beperking uit deze wetswijziging, en de daarmee samenhangende productiebeperking,
voldoende effect sorteert, en dat onderzocht wordt in welke mate probleemverschuiving
optreedt. Er is namelijk nu al een beweging van kolen naar biomassa te zien. Wanneer
de wetswijziging ertoe leidt dat er meer biomassa gebruikt gaat worden, waardoor de
CO2-uitstoot door de verbranding van biomassa juist omhoog gaat, is dat niet wenselijk,
gezien het achterliggende doel van de wetswijziging.
Van Raan