18 oktober 2022
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de laatste wil van erflaters in relatie tot de maximering van giften
aan politieke partijen en politieke neveninstellingen zou kunnen leiden tot door de
erflater onvoorziene effecten zoals afroming van de erfenis of het legaat door de
overheid voor bedragen die een waarde van € 100.000,- overstijgen;
overwegende dat deze onvoorziene effecten onvoldoende geregeld zijn in voorliggend
wetsvoorstel en mogelijk zouden kunnen worden hersteld door aanpassing van de wet;
overwegende dat het in het belang is van de degene die door verlening van een legaat
een politieke partij wenst te ondersteunen en die geen erfgenamen heeft, dat voorkomen
wordt dat een deel van het legaat aan de Staat vervalt;
overwegende dat er rechtspersonen met ideële doelstellingen zijn, die doelen nastreven
die de politieke partij waaraan gelegateerd is, wenst te steunen;
overwegende dat artikel 29b, tweede lid, niet uitsluit dat de Minister een door de
politieke partij waaraan gelegateerd is, aangegeven rekening van een rechtspersoon
met een ideëel doel aanwijst als rekening waarop de politieke partij het in het eerste
lid bedoelde gedeelte dient over te maken;
verzoekt de Minister om – zolang geen wetswijziging is tot stand gekomen die erin
voorziet dat de in artikel 29b geregelde maximering niet geldt voor legaten, – de
politieke partij waaraan een legaat van meer dan € 100.000 is verleend in de gelegenheid
te stellen een rechtspersoon met ideële doelstelling voor te dragen op wier rekening
op aanwijzing van de Minister het gedeelte van het legaat dat de € 100.000 te boven
gaat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 29b dient te worden gestort;
en gaat over tot de orde van de dag.