Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35646 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35646 nr. 5 |
Vastgesteld 23 december 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
||
Algemeen |
2 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
|
2. |
Een integrale aanpak |
4 |
|
3. |
Transparantie buitenlandse donaties: organisatiegerichte benadering |
6 |
|
4. |
Verhouding tot Grondwet en internationale rechtsorde; verhouding tussen binnenlands en buitenlands beleid |
10 |
|
Verhouding met Grondwet en EVRM |
10 |
||
Religieuze organisatie |
11 |
||
Verhouding met VWEU |
11 |
||
Verhouding tussen binnenlands en buitenlands beleid |
12 |
||
5. |
Privacy en gegevensbescherming |
12 |
|
6. |
Transparantie balans en staat van baten en lasten |
13 |
|
7. |
Financiële gevolgen voor de overheid |
13 |
|
8. |
Advies en consultatie |
14 |
|
Artikelsgewijs |
14 |
||
Artikel 3 |
14 |
||
Artikel 4 |
14 |
||
Artikel 5 |
15 |
||
Artikel 6 |
15 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo). Deze leden maken zich al geruime tijd zorgen om de ongewenste buitenlandse beïnvloeding die via geldstromen uit het buitenland Nederland binnenstroomt. Maatschappelijke organisaties kunnen financiële bijdragen altijd goed gebruiken of zijn hier zelfs voor hun voortbestaan van afhankelijk. Deze afhankelijkheid brengt het inherente risico met zich mee dat met financiële bijdrage gepaard gaan met ongewenste beïnvloeding. Voornoemde leden zijn dan ook blij met dit wetsvoorstel waarmee financieringsstromen kunnen worden blootgelegd. Zij zien dit als een belangrijke eerste stap omdat naast het blootleggen ook het kunnen nemen van sancties noodzakelijk is om financieringsstromen die gepaard gaan met ongewenste beïnvloeding droog te leggen. De aan het woord zijnde leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de regering erkent dat geldstromen die gepaard gaan met beïnvloeding een serieus probleem zijn. Tegelijkertijd wordt het deze leden niet duidelijk wat wordt bedoeld met een «horizontale en intrinsiek samenhangende regeling». Zij zijn benieuwd of de regering dit kan verduidelijken. Voornoemde leden zijn daarbij van mening dat een samenhangend kader van wet- en regelgeving noodzakelijk is om buitenlandse financiering aan te pakken, maar zien evenwel niet in dat dit voorstel al het sluitstuk is van deze aanpak omdat naast het transparant maken ook het vervolgens kunnen verbieden noodzakelijk is om ongewenste buitenlandse financiering te kunnen bestrijden. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een toelichting van de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden zien grote risico’s in de beïnvloeding van statelijke actoren en buitenlandse organisaties op de Nederlandse democratische rechtsstaat. Dit wordt ook meermaals bevestigd door bijvoorbeeld de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de Parlementaire Onderzoekscommissie Ongewenste Beïnvloeding (POCOB), zo constateren deze leden. Zij zien onderhavig wetsvoorstel als onderdeel van de aanpak van ongewenste beïnvloeding uit andere landen en bezien het wetsvoorstel als onderdeel van een van de verschillende instrumenten die geïntroduceerd zijn in deze kabinetsperiode. Voornoemde leden hebben nog wel vragen over de uitwerking en toepassing van hetgeen in het wetsvoorstel wordt voorgesteld.
De leden van de CDA-fractie constateren dat onderhavig wetsvoorstel onder meer het mogelijk zal maken dat burgemeesters of het Openbaar Ministerie (OM) inzicht kunnen krijgen in de donaties van een maatschappelijke organisatie. Zij begrijpen dat er meerwaarde zit in een dergelijke bevoegdheid, maar signaleren ook dat enkel een overzicht van donaties weinig informatie zal geven over de intentie van de donaties. In hoeverre verwacht de regering dat de donaties duidelijke informatie zullen bevatten over de afzender en de intenties van de afzender? Deelt de regering de mening dat een op zichzelf staande donatie weinig aanknopingspunten zal geven, in het bijzonder omdat naar verwachting een donatie via verschillende omwegen de maatschappelijke organisatie in kwestie zal bereiken? Welke mogelijkheden ziet de regering om dit probleem van een oplossing te voorzien? Zijn er instrumenten denkbaar die ook inzicht kunnen geven in de herkomst van de donaties?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en de bijgevoegde adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en andere adviesorganen. Deze leden staan na de herziening op basis van het advies van de Afdeling in beginsel positief tegenover het herziene wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de initiatieven van de regering om ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen aan te pakken, en zo deze afspraak uit het regeerakkoord na te komen. Zij onderkennen het risico dat buitenlandse financiering kan vormen voor de democratische rechtstaat. Als financiering gekoppeld wordt aan het vergroten van anti-integratieve, antidemocratische en antistaatsrechtelijke sentimenten in de samenleving dan vinden deze leden dat we daar hard, doch effectief tegen moeten optreden. De resultaten van de POCOB wijzen uit dat bij een aantal religieuze instellingen sprake is van donaties uit onvrije landen, variërend van enkele tonnen tot circa 2,5 miljoen euro, met een uitschieter naar 8 miljoen euro. Naast financiering is er ook sprake van ondersteuning van scholen door het opleiden, betalen en uitzenden van imams en predikers, het uitgeven van lesmateriaal, lesmethodes en literatuur die zonder twijfel als anti-integratief en antidemocratisch kunnen worden bestempeld. Voornoemde leden vinden dit zorgwekkend. Ten eerste willen zij vragen in hoeverre bij het opstellen van deze wet gekeken is naar de maatregelen van de POCOB ten aanzien van toezicht, bevoegdheden en transparantie.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, waarin kort gezegd met het oog op het voorkomen van ongewenste buitenlandse invloed voorzien wordt in de aanscherping van de regels voor financiering van maatschappelijke organisaties. Met de regering zijn deze leden van mening dat maatschappelijke organisaties een belangrijke functie in de samenleving vervullen. Deze organisaties voorzien vaak in voor velen onmisbare zingeving en materiële en immateriële handvatten. Dat maakt deze organisaties tegelijkertijd ook kwetsbaar voor ongewenste beïnvloeding, bijvoorbeeld de beïnvloeding met een anti-integratieve of anti-democratische strekking. Voornoemde leden onderschrijven de gedachte dat dit binnen de kaders van de democratische rechtsstaat beteugeld moet kunnen worden. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie maken zich al jaren zorgen om ongewenste inmenging in en buitenlandse financiering van Nederlandse organisaties. Zij juichen dan ook toe dat er maatregelen worden getroffen dit aan banden te leggen. Wel hebben zij hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Voornoemde leden lezen dat te algemene maatregelen niet mogelijk zijn, omdat ze onder andere in strijd zijn met vrij verkeer van kapitaal. Kan de regering nader reflecteren waarom het überhaupt wenselijk is dat grote buitenlandse donaties aan Nederlandse maatschappelijke organisaties gedaan kunnen worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben behoefte aan het stellen van een aantal vragen.
Deze leden vragen de regering nader toe te lichten wat het exacte doel is van deze wet. Zij vragen de regering aan te geven hoe het wetsvoorstel vervolgens bijdraagt aan dit doel en hoe de effectiviteit zal worden gemonitord. Welke indicatoren is de regering voornemens hiervoor te gebruiken? Voorts vragen voornoemde leden de regering in te gaan op de vraag hoe de proportionaliteit in dit alles is meegewogen.
De aan het woord zijnde leden vragen naar de samenhang met de POCOB. Hoe worden de conclusies van deze onderzoekscommissie bij dit wetsvoorstel en de uitwerking daarvan betrokken?
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel en strekking van het wetsvoorstel. Zij zien dit voorstel als een middel dat kan helpen bij de aanpak van onder andere ondermijning, witwassen en terrorismefinanciering. Zij hebben echter ook een aantal kanttekeningen en vragen bij het voorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat waar deze buitenlandse geldstromen gepaard gaan met beïnvloeding die – al dan niet op termijn – de Nederlandse democratische rechtsstaat kan ondermijnen, sprake is van een serieus probleem. Zij constateren dat niet enkel buitenlandse geldstromen gepaard kunnen gaan met beïnvloeding. Ook binnenlandse geldstromen waarvan het geld in het criminele circuit is verkregen kunnen voor een verkeerde beïnvloeding zorgen. Voornoemde leden wijzen hierbij op de handel in drugs, wapens etc. Kan de regering aangeven of in het verlengde van dit wetsvoorstel ook bekeken wordt hoe dit geld verdiend is?
Voornoemde leden lezen dat dit wetsvoorstel beoogt dat de burgemeester, het OM en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties de bevoegdheid krijgen om bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te kunnen doen naar buitenlandse giften en, als deze substantieel blijken, verdere navraag te doen naar de persoon van de donateur. Deze leden constateren dat er in deze situatie reeds sprake is van substantiële giften. Zij overwegen dat dit een aanknopingspunt kan zijn om navraag te doen en tevens dat dit te laat zou kunnen zijn om buitenlandse beïnvloeding tegen te gaan. Afspraken over bestuurlijke en financiële invloed kunnen in het verleden al gemaakt zijn. Er kunnen reeds lessen gegeven worden over de ideeën van de beïnvloedende partij. Dit kan uitwerking hebben op de leden van de organisatie. Kan de regering aangeven hoe zij deze beïnvloeding in de praktijk terug zal dringen als blijkt dat er sprake is van buitenlandse beïnvloeding.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de burgemeester navraag kan doen wanneer de openbare orde in het gedrang komt door problematisch gedrag van een maatschappelijke organisatie. Zij constateren dat problematisch gedrag een vaag begrip is en dat dit onvoldoende aanknopingspunten voor een burgemeester biedt om een besliskader op te kunnen stellen voor het moment van ingrijpen. Voornoemde leden constateren dat een organisatie kan radicaliseren alvorens dit naar buiten treedt als problematisch gedrag. Kan de regering aangeven wat bedoeld wordt met problematisch gedrag? Kan de regering aangeven hoe zij dit problematische gedrag op een zo vroeg mogelijk tijdstip wil herkennen?
De aan het woord zijnde leden lezen dat een organisatie die niet meewerkt, zich schuldig maakt aan een economisch delict, terwijl dwarsliggende bestuurders de oplegging van een bestuursverbod riskeren. Deze leden constateren dat de bestuurders een nieuwe, identieke organisatie op kunnen richten en zo hun invloed kunnen blijven uitoefenen. Kan de regering aangeven waarom ontbinding van de organisatie niet tot de sancties behoort?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Taskforce Problematisch Gedrag & Ongewenste Buitenlandse Financiering een belangrijke bijdrage kan leveren aan de aanpak van ongewenste buitenlandse financiering en daarmee samenhangend problematisch gedrag. Deze leden zijn benieuwd hoe dit wetsvoorstel zich tot de Taskforce verhoudt. Op welke manier kan de Taskforce de burgemeester of het OM vragen om een verzoek tot transparantie te doen? Welke signalen kan de Taskforce delen met de burgemeester of het OM om duidelijk te maken dat een verzoek tot transparantie moet worden gedaan? Moet een burgemeester of het OM een verzoek om transparantie ook altijd melden bij de Taskforce en moeten de verkregen gegevens ook altijd met hen worden gedeeld? Zo nee, waarom niet? Hoe kan de Taskforce meer zicht krijgen op financieringsstromen en de gevolgen daarvan als dit niet met hen moet worden gedeeld? Welke organisaties schuiven allemaal aan bij een casustafel bij de Taskforce en kunnen deze organisaties de door hen verkregen informatie vrijelijk delen? Zo nee, is de regering bereid dit op korte termijn alsnog mogelijk te maken? Heeft de Taskforce verder een zelfstandige rechtpositie, doel en taak en de middelen om dit uit te voeren? Zo nee, is de regering voornemens hen dit wel te geven? Zo nee, waarom is dit volgens de regering nodig? Kan de Taskforce op dit moment uit eigen beweging signalen onderzoeken en daarmee een proactieve rol spelen in de aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse beïnvloeding? Zo nee, bij welke organisatie is dit wel belegd en op basis van welke grondslag oefenen zij deze taak uit?
Verder lezen de aan het woord zijnde leden dat, indien er aanwijzingen zijn uit de transparantieverplichting dat er strafbare feiten worden gepleegd, het OM dit kan onderzoeken voor aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Deze leden zijn positief als dit effectief kan bijdragen aan de strafrechtelijke vervolging. Wel vragen zij of dit wetsvoorstel en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting door het OM kan worden gebruikt voor vervolging en dat niet gaat blijken dat deze verplichting dit onmogelijk maakt omdat sprake zou zijn van medewerking aan de eigen veroordeling.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat transparantie of inzage in geldstromen een belangrijk onderdeel is van beleid tegen ongewenste beïnvloeding. Hetzelfde geldt voor de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering. Deze leden menen dat op het gebied van de bestrijding van ongewenste beïnvloeding, witwassen en terrorismefinanciering steeds verdere transparantie wordt gevraagd van ondernemingen en maatschappelijke organisaties. Het risico bestaat dat alle instrumenten die geïntroduceerd worden om bovengenoemde drie uitwassen te bestrijden afzonderlijk van nut zijn, maar tezamen een vergaande inperking van vrijheid van organisatie of het rechtspersonenrecht tot gevolg hebben. Voornoemde leden vragen de regering of daar oog voor is bij de totstandkoming van de verschillende wetten en regels op deze terreinen. Kan de regering inzichtelijk maken, door middel van een overzicht per rechtspersoon, welke transparantie-eisen er worden gesteld aan de desbetreffende rechtspersoon en welke organisatie of instantie toegang heeft tot de aangeleverde informatie?
De leden van de CDA-fractie constateren dat onderhavig wetsvoorstel onderdeel is van de integrale aanpak tegen ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen. Zij achten het van belang dat, gezien het voorgestelde stelsel waarbij het gaat om een geclausuleerde informatieplicht, enige handvatten worden geboden ten aanzien van wat onvrije landen zijn en dus waar burgemeester en OM met name op moeten letten. Hoe ziet de regering dat?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering een risk assessment heeft uitgevoerd in aanloop naar de formulering van deze wet. Zo ja, is daar concreet uit naar voren gekomen dat het doel van de wet gebaseerd is op een reële dreiging en niet slechts berust op een hypothetisch gevaar? Zo nee, waarom is er geen risk assessment uitgevoerd?
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat voor bestaande mogelijkheden er zijn om ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen aan te pakken. Waar schieten deze mogelijkheden tekort waardoor nieuwe wetgeving daadwerkelijk nodig is? Deelt de regering de mening dat een grondige analyse van de huidige beschikbare informatie, met bijhorend handelingsperspectief nuttig zou zijn? Deelt de regering de gedachte dat daarbij de afweging gemaakt moet worden of het huidige wettelijke kader niet toereikend is om de problematiek aan te pakken?
De leden van de SP-fractie lezen dat de burgemeester de bevoegdheid krijgt in het kader van de openbare orde om nadere informatie op te vragen over transacties. Kan de regering concrete voorbeelden noemen in welke gevallen dit geoorloofd zou zijn?
Met de regering onderschrijven de leden van de ChristenUnie-fractie de grote maatschappelijke waarde van maatschappelijke organisaties. Zij delen het uitgangspunt van de regering dat financiering door derden van maatschappelijke organisaties in beginsel niet bezwaarlijk is, ook niet wanneer deze financiering vanuit het buitenland wordt verstrekt. Met de regering hechten deze leden grote waarde aan de bereidheid om te geven. Tegelijkertijd onderschrijven zij ook dat door het doen van donaties invloed kan worden verworden, ook ongewenste invloed. Kan de regering nog eens helder toelichten welke instanties zij met dit wetsvoorstel voor ogen heeft?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel de rol van maatschappelijke organisaties, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, omschrijft als «het vervullen van een belangrijke functie binnen onze samenleving. Zij zorgen onder andere voor samenwerking tussen burgers, begunstiging van maatschappelijke doelen en zingeving. Maatschappelijke organisaties ontvangen vaak donaties voor het organiseren van hun activiteiten.» Voornoemde leden overwegen dat private donateurs hun vrijheden willen beschermen. Met het oog op hun privacy beoogt dit wetsvoorstel dat er minder grote donaties gegeven worden aan de maatschappelijke organisaties die zij een warm hart toedragen. Maatschappelijke organisaties hebben een belangrijke rol in onze democratische rechtsstaat. Hoe beoordeelt de regering de gevolgen van dit wetsvoorstel op de geefbereidheid, bijvoorbeeld aan goede doelen? Welke gevolgen heeft dat op de financiële positie van deze goede doelen en op de mogelijkheden voor goede doelen en andere filantropische instellingen om hun waardevolle taken uit te (blijven) voeren? De leden van de SGP-fractie lezen dat aanleiding voor een gesprek signalen vanuit de lokale bevolking kunnen zijn, zoals een veranderende toon in de wijk, berichten over het verspreiden van antidemocratisch gedachtegoed of een andere koers binnen een maatschappelijke organisatie door de aanstelling van nieuwe, extremistische bestuursleden. Deze leden constateren dat deze signalen laten zien dat beïnvloeding al in een vergevorderd stadium kan zijn en maken zich zorgen over het tijdstip waarop gemeenten en burgemeesters met de lokale bevolking in gesprek zullen gaan. Deelt de regering de zorg dat deze gesprekken voornamelijk repressief zijn en dat het voorkomen van beïnvloeding effectiever zou zijn?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het verder onderzoeken van de buitenlandse beïnvloeding vereist dat dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde van de burgemeester of een adequate taakuitoefening door het OM. Zij zijn benieuwd wanneer sprake is van «noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde», hoe een burgemeester dit moet aantonen en of de regering voorbeelden kan geven wanneer van deze noodzaak sprake zou zijn waar nu nog niet gehandhaafd kan worden. Denk daarbij aan het verzoek tot sluiting van de As-Soennah moskee door Femmes For Freedom omdat het besnijden van vrouwen er werd aanbevolen. Deze leden wijzen daarbij nadrukkelijk op de samenhang met de recent geformuleerde definitie van problematisch gedrag door het kabinet. Zou het, zo vragen zij de regering, niet beter zijn als de burgemeesters en het OM ook op basis van problematisch gedrag kunnen doorvragen naar het wie achter de buitenlandse financiering? Zo niet, waarom denkt de regering dat dit niet bij kan dragen, eens te meer omdat zij zelf schrijft dat problematisch gedrag ook zonder doelbewuste strategie gericht op ondermijning van de democratische rechtsorde hier alsnog een bijdrage aan kan leveren?
Verder zijn voornoemde leden benieuwd op welke wijze de burgemeester en het OM signalen krijgen dat sprake is van mogelijk ongewenste buitenlandse beïnvloeding? Wordt een partij belast met de toezichthoudende functie?
De leden van de CDA-fractie lezen dat is gekozen voor een systematiek waarbij burgemeester of OM inzicht kan krijgen in donaties direct of via een tussenpersoon afkomstig uit landen buiten de EU/EER gedaan aan een maatschappelijke organisatie. Deze leden vragen de regering of zij van mening is dat ongewenste beïnvloeding enkel kan komen vanuit landen buiten de EU of EER. Indien dat niet het geval is, vragen zij in het verlengde, waarom gekozen is voor deze beperkte reikwijdte.
De aan het woord zijnde leden vragen hoe men controleert of de aangeleverde gegevens volledig zijn en in het bijzonder hoe gecontroleerd kan worden dat donaties via een tussenpersoon afkomstig zijn uit landen buiten de EU/EER. In hoeverre ligt het voor de hand dat een maatschappelijke organisatie die mogelijke ongewenste beïnvloeding wil verbergen niet gewoon aangeeft dat een donatie afkomstig is uit een land binnen de EU en dan niet vermeldt dat zij er kennis van heeft dat eigenlijk met een tussenpersoon wordt gewerkt?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat verschillende maatschappelijke organisaties zich op verschillende manieren hebben georganiseerd. Een veel gekozen organisatievorm voor moskeeën is de stichting. Voornoemde leden zien dan ook dat onderhavig wetsvoorstel het mogelijk zal maken dat er met name beter zicht komt op stichtingen. Deze leden vragen aan de regering of burgemeester of OM ook inzage kan krijgen in donaties aan kerkgenootschappen. Indien dat niet het geval is, signaleren voornoemde leden dat een onbedoeld effect ontstaat waarbij geloofsorganisaties die nu als stichting zijn georganiseerd uit gaan wijken naar het kerkgenootschap als organisatievorm. Heeft de regering daar oog voor? Indien de regering meent dat dit een mogelijk probleem is, vragen de aan het woord zijnde leden of zij mogelijke oplossingen ziet.
De leden van de D66-fractie lezen dat het advies van de Afdeling luidt: «Om de vrijheid van eenieder te beschermen, heeft de overheid de taak op te treden wanneer personen en organisaties onder het mom van bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst of de vrijheid van meningsuiting, de vrijheden van anderen beperken.» Echter wijst de Afdeling ook op de balans die hierbij in acht moet worden genomen: maatregelen die de vrijheid van meningsuiting of godsdienstvrijheid beperken met het oog op het beschermen van de democratische rechtsstaat dienen nauwkeurig te worden afgewogen en moeten proportioneel zijn.
Voornoemde leden zetten vraagtekens bij de ruimte die is genomen bij het opstellen van de maatregelen. Waar we op basis van de POCOB kunnen stellen dat er minder dan 25 religieuze instellingen zijn waar ongewenste beïnvloeding op één of andere manier voorkomt, lijkt het niet proportioneel om wetgeving in te stellen voor zo’n 357.000 maatschappelijke organisaties. Het is dan ook goed te lezen dat de regering op basis van het advies van de Afdeling de transparantieverplichting heeft laten vervallen en daarvoor een organisatiegericht stelsel van «informatie op verzoek» in de plaats stelt. De aan het woord zijnde leden menen dat hierdoor lokale overheden een belangrijk instrument kunnen krijgen om niet onwetend te hoeven zijn omtrent de financieringsbronnen van bepaalde instellingen binnen de gemeente. Kan de regering toelichten hoe deze wet in zijn visie de balans tussen enerzijds het waarborgen van de democratische rechtsstaat en anderzijds het beperken van vrijheden zoals vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid waarborgt? Waarom zou dit bij een transparantieverplichting moeilijker te garanderen zijn dan bij een «transparantie op verzoek»? Waarom denkt de regering dat de risico- en organisatiegerichte benadering effectief is? Wat is de reden dat de regering hier kiest voor een tweesporenbeleid van decentraal en centraal? Kan de regering toelichten hoe zij zou komen tot zo’n verzoek tot transparantie? Is dat uitgewerkt in een stappenplan?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd wat de regering ziet als een substantiële donatie. Zou het voor de uitvoering van de wet niet goed zijn als hier er enige definitie aan wordt gegeven, zoals een «contextafhankelijk» drempelbedrag?
Wat betreft de rol van de burgemeester zijn de leden van de D66-fractie benieuwd wat volgens deze wet verwacht wordt van burgemeesters. Dienen zij actieve controle uit te voeren bij religieuze of levensbeschouwelijke organisaties in hun gemeente? Naar wie dienen ze toe te stappen als ze inderdaad te maken hebben met ongewenste beïnvloeding? In hoeverre kunnen de burgemeesters een groter beroep op de rijksoverheid doen om te kunnen bepalen of toetsen of er aanleiding is een informatieverzoek neer te leggen bij een instelling? Wat is het handelingsperspectief voor de burgemeester en het Rijk? Waarom is er in deze gekozen voor strafrechtelijke handhaving in plaats van bestuursrechtelijke handhaving?
De leden van de D66-fractie willen vragen in hoeverre de staat van baten en lasten voldoende inzicht geeft in de herkomst van gelden. Geeft een staat van baten en lasten de benodigde transparantie of is er nog aanvullende informatie op nodig?
In het POCOB-rapport komt naar voren dat financiering via verschillende routes plaatsvindt, door middel van alternatieve betalingssystemen en ook doordat bepaalde financiers gevestigd zijn binnen de grenzen van de EU c.q. de Europese Economische Ruimte. Een voorbeeld is de Moslimbroederschap met haar formele zetel in Ierland. De leden van de D66-fractie vragen in dit licht of de regering kan toelichten in hoeverre het verzoek tot transparantie ziet op het moeten verstrekken van informatie over de feitelijke financier, en niet de eventuele tussenentiteit. Indien aan de informatieplicht voldaan kan worden door het verstrekken van informatie over de tussenentiteit, hoe effectief acht de regering dan de reikwijdte van de Wtmo? Hoe zorgt deze wet ervoor dat tussenpersonen geïdentificeerd worden die bewust worden ingezet om de aard van de financier te verdoezelen? Hoe is de regering uitgekomen op het bedrag van 4.500 euro? Hoe kunnen maatschappelijke organisaties zelf achterhalen of donaties uit onvrije landen komen, en in hoeverre kunnen zij hiervoor hulp vragen aan de rijksoverheid en/of lagere overheden? Daarnaast zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd of dit wetsvoorstel ook inzicht verschaft in anonieme donaties via crowdfunding of via cryptocurrency.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat een van de belangrijkste bevindingen van de POCOB is dat op dit moment transparantie ontbreekt. «Er is geen enkele overheidsinstantie in Nederland die zicht heeft op álle geldstromen uit het buitenland. Het zicht is beperkt en afhankelijk van de goede wil van andere landen om daarover informatie te delen. Het gebrek aan transparantie speelt een cruciale rol», zo constateert de POCOB. Deze leden onderschrijven het belang dat organisaties desgevraagd inzicht moeten kunnen geven in de herkomst en de bedoeling van de donaties. Zij vragen echter wel in hoeverre de gekozen aanpak, het inzien van de baten-lasten-balans, de nodige inzicht zal verschaffen. Een staat van baten en lasten geeft immers geen inzicht in de herkomst van gelden. Welke meerwaarde heeft het opvragen van deze staat van baten en lasten voor overheidsinstanties als ze eigenlijk nader inzicht nodig hebben in de herkomst van de gelden? Op welke wijze gaat het deponeren van een staat van baten en lasten bijdragen aan meer transparantie? Op welke wijze kan met dit wetsvoorstel inzicht worden verkregen in anonieme donaties, bijvoorbeeld via crowdfunding en crypotocurrency? Welke overheidsorganisatie acht de regering het meest aangewezen om nader onderzoek te doen naar de financiële situatie van een stichting?
Voornoemde leden vragen de regering waarom niet voor gekozen is voor een preciezere definitie van het begrip «substantiële donatie»? Wat vindt de regering ervan om bijvoorbeeld aan te sluiten bij het minimumbedrag voor ongebruikelijke transacties, of bij het in het conceptwetsvoorstel genoemde minimumbedrag?
Heeft de regering ook gekeken naar de toezichthoudende rol die de Charity Commission in het Verenigd Koninkrijk heeft? Kan de regering een analyse geven van de voor- en nadelen van een dergelijke toezichthouder op maatschappelijke organisaties? Kan een Nederlandse variant op de Charity Commission naar het oordeel van de regering een rol spelen in het vergroten van de transparantie van geldstromen richting maatschappelijke organisaties?
De leden van de SP-fractie lezen dat onderscheid wordt gemaakt tussen donaties van buiten de EU en binnen de EU. Zij vragen waarom het wenselijk is dat grote donaties vanuit bijvoorbeeld Hongarije, Polen of Cyprus niet openbaar hoeven te worden gemaakt. Daarnaast vragen deze leden de regering nader in te gaan op de vraag van de Afdeling die naar de mening van voornoemde leden de terechte vraag opwerpt hoe wordt voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van betaalconstructies zodat de betaling niet naar een land van buiten de EU is te traceren.
De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun steun uit voor de wijziging ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel om niet een generieke transparantieverplichting in te stellen. Wel vinden zij het voorstelbaar dat burgemeester en OM deze bevoegdheid hebben. Zij vragen de regering aan te geven nader in te gaan op welke signalen van problematisch gedrag de regering voor ogen heeft en de vraag hoe burgemeesters dit kunnen aantonen.
De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre de regering mogelijke kwetsbaarheden van het voorstel in kaart heeft. Zij denken bijvoorbeeld aan donaties die via tussenpersonen verlopen, gebruik van cryptocurrency of crowdfunding. Kan de regering op deze, en mogelijk ook andere relatief eenvoudige mogelijkheden om traceerbaarheid te ontwijken, nader ingaan?
Voornoemde leden vragen in hoeverre een staat van baten en lasten het gewenste inzicht geeft in de herkomst van gelden. Welke meerwaarde heeft het opvragen van deze staat van baten en lasten voor overheidsinstanties als ze eigenlijk nader inzicht nodig hebben in de herkomst van de gelden? Op welke wijze gaat het deponeren van een staat van baten en lasten bijdragen aan meer transparantie?
De leden van de SGP-fractie constateren dat geen definitie wordt gegeven van de omvang van donaties waarover informatie kan worden gevraagd. Hoe wordt voorkomen dat grote verschillen hieromtrent ontstaan doordat de autoriteiten hier op verschillende wijze mee omgaan en hoe wordt willekeur voorkomen? Waarom is er niet voor gekozen om nadere richtlijnen op te stellen die autoriteiten handvatten geven waarop zij hun beslissing kunnen baseren?
De aan het woord zijnde lezen dat burgemeester en OM donatiegegevens kunnen opvragen bij organisaties indien sprake is van aanwijzingen van buitenlandse beïnvloeding en sprake is van onwenselijk gedrag. Van «onwenselijk gedrag» is geen sluitende juridische definitie te geven. Kan de regering aangeven of dit niet het risico van willekeur door burgemeesters met zich meebrengt? Op basis van welke informatie zullen burgemeesters en OM nadere gegevens gaan opvragen? Welke instantie zorgt voor controle op dit proces?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de burgemeester donatiegegevens kan opvragen en delen. Deze leden overwegen dat een organisatie in verschillende gemeenten actief kan zijn en dat op basis van de opgevraagde donatiegegevens en zichtbaar onwenselijk gedrag demonstraties verboden kunnen worden. Kan de regering aangeven met welke instanties deze informatie gedeeld kan worden zodat niet iedere burgemeester hetzelfde onderzoek hoeft uit te voeren?
Voornoemde leden vragen tot op welk niveau donaties herleidbaar moeten zijn. Is dat zo veel mogelijk op individueel niveau?
Verhouding met Grondwet en EVRM
De leden van D66-fractie merken op dat het recht om het gebruik van eigendom te reguleren ten behoeve van het algemeen belang een aanzienlijke beperking vormt voor instellingen en maatschappelijke organisaties, en dat dit enkel, volgens artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is toegestaan als dit een legitieme doelstelling van algemeen belang dient. Kan de regering bevestigen dat dit inderdaad zo is? Zo nee, wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de regulering van het gebruik van eigendom conform Europese wetgeving is?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg benieuwd hoe de handhaving van deze wet zal worden vormgegeven. Uiteindelijk zal immers de praktische uitvoering bepalend zijn voor de vraag of de verplichting voor maatschappelijke organisaties om inzicht te verschaffen in herkomst en doel van een betwiste donatie in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Grondwet, Verdrags- en EU-recht. Kan de regering in algemene lijnen schetsen welke criteria gehanteerd zullen worden? Wordt ernaar gestreefd om zonder aanziens des persoons, religieuze en/of levensbeschouwelijke gezindte eventuele ongewenste beïnvloeding te achterhalen, en zo ja, hoe precies?
De leden van de SGP-fractie lezen dat slechts wanneer het nodig is ter handhaving van de openbare orde door de burgemeester of in het algemeen belang voor het OM informatie aan de maatschappelijke organisatie gevraagd kan worden. Daarbij geldt bovendien dat pas persoonsgegevens kunnen worden opgevraagd indien er sprake is van substantiële donaties én deze informatie noodzakelijk is voor de goede uitoefening van de geldende bevoegdheden (OM) dan wel noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde (burgemeester). De aan het woord zijnde leden merken op dat burgemeesters pas kunnen ingrijpen als beïnvloeding al heeft plaatsgevonden. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel concreet bijdraagt aan het voorkomen van beïnvloeding?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de controle van burgemeester betrekking heeft op donaties waarmee het risico van het kopen van onwenselijke invloed en ongewenste buitenlandse inmenging reëel wordt geacht. Inzicht in deze donaties is noodzakelijk om inzicht te krijgen in welke mate maatschappelijke organisaties in Nederland afhankelijk zijn van buitenlandse financiering en daarmee kwetsbaar worden voor onwenselijke beïnvloeding. De leden van de SGP-fractie constateren dat buitenlandse organisaties Nederlandse leden kunnen hebben. Buitenlandse organisaties kunnen bedragen overmaken aan hun leden in Nederland. Deze leden kunnen kleine bedragen, dat wil zeggen kleiner dan 15.000 euro, overmaken aan organisaties. Op deze manier worden grote bedragen verspreid en zijn deze donaties niet afkomstig van buitenlandse organisaties. Toch wordt er wel degelijk indirect invloed uitgeoefend op de in Nederland gevestigde organisatie. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel deze vorm van indirecte beïnvloeding gaat voorkomen? Daarnaast overwegen deze leden dat bijvoorbeeld Grijze wolven in Nederland islamitische organisaties financieel ondersteunt. Heeft de regering voor ogen dat er ook antidemocratische krachten van binnenuit kunnen plaatsvinden?
De aan het woord zijnde leden lezen dat dit wetsvoorstel regelt dat persoonsgegevens alleen worden verstrekt op verzoek van de burgemeester of het OM bij substantiële buitenlandse donaties wanneer dit noodzakelijk is ter vervulling van hun taak. Zij overwegen dat organisaties kunnen weigeren om persoonsgegevens te verstrekken. Deze leden overwegen dat dit tot langlopende rechtszaken kan leiden over het al dan niet gerechtvaardigd verstrekken van persoonsgegevens. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel toeziet op adequate aanpak van burgemeester en OM om aan deze persoonsgegevens te komen zonder dat te veel tijd verloren gaat aan de bereidwilligheid van organisaties om deze persoonsgegevens te verstrekken?
Religieuze organisaties
De leden van de SGP-fractie lezen dat de verplichting tot het geven van inzage geldt voor alle maatschappelijke organisaties, inclusief religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, in de vorm van een vereniging, stichting of kerkgenootschap. Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel ziet op het ontvangen van donaties en de beïnvloeding van buitenlandse donateurs. Zij overwegen dat ook sprake kan zijn van omgekeerde beïnvloeding. In Nederland gevestigde organisaties kunnen geld doneren aan buitenlandse organisaties waar de Nederlandse autoriteiten geen zicht op hebben. Te denken valt aan het leveren van (geld voor de aankoop van) wapens voor de gewapende strijd in bijvoorbeeld Syrië. Ook hieruit kan beïnvloeding ontstaan. Kan de regering aangeven of dit wetsvoorstel ook oog heeft voor deze vorm van beïnvloeding en de geldstromen van Nederlandse organisaties naar het buitenland?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de voorgestelde verplichting tot het geven van inzage niet ingrijpt in de interne organisatie van een kerkgenootschap en maakt geen onderscheid op grond van de inhoud van een geloofsovertuiging. Elders in de memorie van toelichting lezen deze leden dat een economisch delict ten laste kan worden gelegd en een bestuursverbod opgelegd kan worden. Kan de regering aangeven hoe het bestuursverbod zich verhoudt tot het niet ingrijpen in de interne organisatie van een kerkgenootschap?
Verhouding met VWEU
De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel geen gedwongen typering van entiteiten kent als organisaties die buitenlandse steun ontvangen en merkt buitenlandse donaties niet bij voorbaat als verdacht aan. Deze leden overwegen dat dit wetsvoorstel wel ziet op het beter kunnen controleren van buitenlandse geldstromen om beïnvloeding te voorkomen. Kan de regering aangeven of er landen zijn van waaruit geldstromen extra controle behoeven in verband met vaak voorkomende beïnvloeding vanuit deze landen? Kan de regering aangeven of deze landen als «risicofactor» kunnen worden aangemerkt zodat hier adequater op kan worden gecontroleerd?
Verhouding tussen binnenlands en buitenlands beleid
De leden van de D66-fractie vragen of de regering bij het opstellen van deze wet heeft gekeken naar hoe andere liberale democratieën soortgelijke wetten hebben opgesteld. Is het zo dat andere landen een grote concessie hebben gepleegd op de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en godsdienstvrijheid met als doel de democratische rechtsstaat te bestendigen? Zo ja, welke landen zijn dit? Lukt het deze landen wel om een legitiem doel te formuleren en daarbij proportionaliteit en effectiviteit in acht te houden? In hoeverre is een gemeenschappelijke Europese aanpak mogelijk? Worden op Europees niveau al stappen gezet richting een gezamenlijke strategie tegen ongewenste beïnvloeding?
Met de uitzondering voor Europese landen, neemt de noodzaak voor Europese regels toe, zo menen de leden van de ChristenUnie-fractie. In hoeverre acht de regering een soortgelijke regeling mogelijk, gezien de verschillen in regelgeving die tussen de lidstaten onderling bestaat? Welke stappen neemt de regering in Europees verband – juist ook de afgelopen maanden? En past voorliggend voorstel ook binnen de afspraken die in de EU gaan worden gemaakt?
De leden van de CDA-fractie constateren dat onderhavig wetsvoorstel er uiteindelijk toe zal leiden dat al dan niet onbedoeld, indirect bijzondere categorieën van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden verwerkt. Indien inzage wordt gegeven in donaties, en uit de naam van de donateur of diens organisatie blijkt wat iemands geloofsovertuiging is, dient er een zwaarwegend algemeen belang zijn dat dit rechtvaardigt. Deze leden zetten vraagtekens bij de huidige toelichting op dit punt en de wijze waarop het zwaarwegend algemeen belang wordt verwoord in de memorie van toelichting. Er kan niet worden gesteld dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens nu eenmaal een mogelijk gevolg is van de wijze waarop onderhavig wetsvoorstel is vormgegeven en omdat onderhavig wetsvoorstel als doel heeft problematisch gedrag tegen te gaan, daarmee ook de verwerking van bijzondere persoonsgegevens is gerechtvaardigd. Voornoemde leden zijn mening dat hier een risico in zit omdat de AVG een op zichzelf staande motivering voor de rechtvaardiging van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 9 AVG vraagt. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geeft in haar aanvullend advies ook aan dat de noodzakelijkheid die in de memorie van toelichting wordt geschetst om bijzondere persoonsgegevens te verwerken voor de uitoefening van de wettelijke bevoegdheden van de overheidsinstantie, niet automatisch betekent dat sprake is van een zwaarwegend belang. Voornoemde leden vragen de regering om dit punt beter te motiveren en daarbij aandacht te besteden aan welke (categorieën) bijzondere persoonsgegevens verwerkt mogen worden en op basis van welk zwaarwegend algemeen belang.
De leden van de D66-fractie lezen dat de hoeveelheid en soort bijzondere persoonsgegevens in het wet is aangepast. Deze leden zijn verheugd dat de regering dit heeft aangepast. Kan de regering bevestigen dat de herziene wetstekst volledig in lijn is met de AVG?
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat stichtingen worden verplicht straks de staat van baten en lasten bij het handelsregister te deponeren. Zij zien ook het grote risico van financiering met geld van (buitenlandse) stichtingen bij terrorisme, maar zij zien dit ook bij ongewenste beïnvloeding en problematisch gedrag. Wel zijn deze leden van mening dat het beter zou zijn als elke organisatie ongeacht rechtsvorm, dus ook verenigingen en kerkgenootschappen, een transparantieverplichting ten aanzien van de baten en lasten of inkomsten en uitgaven zou kennen. Voornoemde leden vrezen dat namelijk ook dat deze rechtspersonen een risico kunnen vormen voor het eerder genoemde gedrag en zijn benieuwd of de regering deze vrees deelt en zo niet, waarom niet. Dat transparantie enige mate van inspanning zal vereisen voor deze organisaties onderschrijven deze leden, maar tegelijkertijd is geen enkele organisatie goed te besturen zonder deugdelijke opschriftstelling van de financiële administratie. Een dergelijke verplichting kan dan niet alleen bijdragen aan de noodzakelijke transparantie, maar is tegelijkertijd een stok achter de deur voor deze organisaties om zorg te dragen voor een deugdelijk bestuur. Tot slot verkrijgen de aan het woord zijnde leden graag een helder overzicht van de verschillende verplichtingen die stichtingen hebben om hun administratie op schrift te stellen en wat hiervan straks openbaar moet worden gemaakt via het handelsregister? Welke partijen kunnen dit vervolgens inzien en tegen welke kosten? En wat betekent dit naar uw verwachting voor het zelfreinigend vermogen wat voort zou kunnen vloeien uit de transparantieverplichting?
De leden van de CDA-fractie constateren dat, zoals ook genoemd in de National Risk Assessment voor Terrorismefinanciering en voor Witwassen, de stichting een groot risico in zich heeft om gebruikt te worden voor malafide doeleinden. In dat licht vragen zij of de stichting in het huidige rechtspersonenlandschap nog wel voldoende meerwaarde heeft of dat de risico’s en nadelen van de stichting niet meer opwegen tegen de voordelen van de stichting als rechtspersoon. Kan de regering aangeven waar de meerwaarde van de stichting als rechtspersoon zit en of andere soorten rechtspersonen niet ook deze functie kunnen vervullen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te verduidelijken onder welke voorwaarden burgemeesters en het OM informatie kunnen vorderen over betwiste donaties met het oog op de openbare orde. Welke rechtsmiddelen staan voor maatschappelijke organisaties open om zich tegen een dergelijke vordering te verzetten?
De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn er een ICT-systeem van de Kamer van Koophandel wordt verwacht. Hangt de noodzakelijke aanpassing van de ICT-systemen samen met de beoogde inwerkingtreding van de wet? Wanneer is de beoogde inwerkingstelling van het wetsvoorstel überhaupt?
De leden van de SGP-fractie lezen dat als gevolg van het verlaten van de transparantieplicht over donaties boven de 4.500 euro de met de invoering van de algemene wettelijke transparantieverplichting samenhangende regeldrukkosten, aanvankelijk geraamd op maximaal 10,7 miljoen euro zich niet zullen manifesteren. Deze leden constateren dat de burgemeester en het OM donatiegegevens kunnen opvragen. Zij overwegen dat de handeling nu niet bij organisaties wordt neergelegd, maar bij burgemeester en OM. Voornoemde leden overwegen dat met deze extra bevoegdheid ook financiële middelen benodigd zijn. Kan de regering aangeven waarom is gekozen voor deze plicht voor burgemeesters? Kan de regering aangeven wat dit aan extra kosten voor gemeenten met zich meebrengt?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de consultatiereactie van het OM op het voorontwerp van het wetsvoorstel. Deze leden delen de zorg van het OM dat voor een effectieve handhaving ook een toezichthoudende rol toebedeeld moet zijn. Kan de regering nader ingaan op de invulling van die rol, de manier waarop het OM vervolgens op de hoogte wordt gesteld van informatie verkregen door de toezichthouder en de manier waarop het OM vervolgens moet handelen wanneer de transparantieverplichting niet wordt nagekomen? Ook zijn voornoemde leden benieuwd of de huidige informatieverplichting tot voldoende herleidbare en daarmee beoordeelbare informatie zal leiden.
Artikel 3
De leden van de VVD-fractie vragen hoe omgegaan wordt met meerdere kleine donaties in relatie tot het begrip substantiële donaties. Zij constateren dat de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing is op de informatie die de burgemeester heeft verkregen van de maatschappelijke organisatie in het kader van deze wet. Geldt dit ook voor informatie die het OM heeft verkregen op grond van deze wet?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke gegevens bedoeld worden als gesproken wordt over persoonsgegevens waarvan de verwerking ervan noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Kan de regering enkele voorbeelden geven van soorten persoonsgegevens die hier onder vallen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe erop wordt toegezien dat niet abusievelijk meer gegevens worden verzameld dan is toegestaan op basis van de geïntroduceerde bevoegdheid. Waar ligt de verantwoordelijkheid voor verstrekking en hoe wordt er enerzijds op toegezien dat de verstrekking compleet is en anderzijds dat de verstrekking niet meer gegevens bevat dan gedeeld mag worden?
Artikel 4
De leden van de VVD-fractie constateren dat op grond van artikel 3, zesde lid de burgemeester de rechter kan verzoeken om een bestuursverbod en op grond van artikel 4, tweede lid het OM dit ook kan verzoeken. Hoe verhoudt het verzoek om een bestuursverbod zich tot het bestuursverbod van de Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties? Klopt het dat het OM voor een bestuurder en de Minister voor Rechtsbescherming voor de organisatie en het OM gelijktijdig voor dezelfde organisatie de rechter zouden kunnen verzoeken om een bestuursverbod?
Artikel 5
De leden van de SGP-fractie lezen dat op in Nederland gevestigde personen een zelfstandige plicht rust om de maatschappelijke organisatie informatie over de buitenlandse financier te verstrekken. Kan de regering aangeven hoe dit in de praktijk gaat? Welke implicatie heeft dit verbod voor de organisatie die een dergelijke donatie ontvangt?
Artikel 6
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd wat voor concreet voornemen de regering met de algemene maatregel van bestuur (AMvB) in artikel 6 heeft. Wordt de invulling van deze AMvB tijdig met de Tweede Kamer gedeeld zodat de Kamer hier een uitspraak over kan doen? Kan de regering toezeggen dat de AMvB wordt voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35646-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.