35 633 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 20 november 2020

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Het wijzigingsvoorstel in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij komt nadat op een aantal pelsdierhouderijen nertsen besmet zijn geraakt met SARS-CoV-2. Deze uitbraken hebben tot zorgen geleid bij mensen op en in de buurt van de pelsdierhouderijen en ook voor de nertsenhouders zelf is het een heel onzekere tijd. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij en hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Deze leden zijn van mening dat het een goede ontwikkeling is dat de nertsenhouderij vroegtijdig wordt gesloten, in het belang van dierenwelzijn, maar ook in het belang van de volksgezondheid. Zo heeft het verleden ons geleerd dat in het geval van dierziektes altijd eerst de meest vergaande maatregel genomen moet worden en dat daarna verder onderzocht moet worden. Zo kunnen risico’s worden beperkt, en infectiehaarden worden voorkomen. Daarbij zijn deze leden al sinds 2002 kritisch op het houden van dieren voor hun vacht. Zij hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen over de voorliggende wetswijziging.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat het wetsvoorstel voor voortijdige beëindiging van de pelsdierhouderij relatief snel naar de Kamer is verstuurd, waardoor de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) tot uitvoering wordt gebracht. Deze leden hopen dat een snelle uitvoering ervoor kan zorgen dat er in 2021 geen nertsen meer in Nederland worden gehouden. Zij zijn blij dat de specifieke salderingsregeling stikstof voor pelsdierhouders uit het wetsvoorstel gehaald is. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State meldde, zou deze niet ten goede komen aan de natuur omdat deze gericht was op de instandhouding van de bestaande stikstofbelasting.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de Pelsdierhouderij. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat beoogt om op korte termijn een einde te maken aan de pelsdierhouderij in Nederland. Deze leden delen de mening dat het vanwege de verspreiding van het COVID-19-virus op de nertsenbedrijven noodzakelijk is om de nertsenhouderij ruim voor 2024 te beëindigen. Zij hadden graag gezien dat uit voorzorg eerder was begonnen met het ruimen van nertsen. Nu moeten zij constateren dat het ruimen in feite getrapt begonnen is. In het geval er COVID-19 wordt aangetroffen, wordt wel meteen geruimd. Zijn de reeds geruimde nertsenbedrijven, waarvan de eersten al bijna een halfjaar geleden geruimd zijn, ook leeg gebleven?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel dat voorziet in de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij in Nederland. Deze leden zijn zeer verheugd dat er eindelijk daadwerkelijk een einde komt aan deze onethische, moreel verwerpelijke en volstrekt overbodige sector. Zoals ook in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt geschetst, sprak de Kamer zich al in 1999 uit tegen de nertsenfokkerij. Het is bijzonder triest dat het meer dan 21 jaar heeft moeten duren voordat dit verbod eindelijk van kracht zal zijn. Tientallen miljoenen nertsen zijn in de tussenliggende jaren gefokt, hebben hun korte leven moeten doorbrengen in draadgazen kooitjes boven hun eigen uitwerpselen en zijn vervolgens in het najaar vergast om hun pels als bont te kunnen verkopen. Hieraan zal nu eindelijk een einde komen. Tegelijk is het wrang dat de Nederlandse belastingbetaler nu in totaal meer dan 200 miljoen euro moet gaan betalen voor het uitkopen van de nertsenfokkers, het slopen van de stallen en het vergoeden van de dieren die vroegtijdig zijn vergast vanwege de coronabesmettingen in de sector. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal pelsdierhouderijen in Nederland (aantal bedrijven en aantal locaties, inclusief de reeds geruimde bedrijven) en het aantal pelsdierhouderijen dat sinds april 2020 geruimd is vanwege een besmetting. Kan de regering daarbij aangeven hoeveel nertsen er op 15 november 2020 in Nederland verblijven? Kan de regering aangeven hoeveel mensen werkzaam zijn op de pelsdierhouderijen en hoeveel mensen werkzaam zijn in de keten van de pelsdierhouderij?

De leden van de CDA-fractie hebben direct hun volledige steun gegeven aan het ruimen van besmette nertsenbedrijven. En omdat SARS-CoV-2 een ziekte is die van dier op mens overdraagbaar is en om toekomstige reservoirvorming bij nertsenbedrijven te voorkomen, steunen deze leden het versneld beëindigen van de nertsenhouderij in Nederland. Daarom hebben zij ook de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) ingediend die de regering vroeg te komen met een fatsoenlijke stoppersregeling voor de nertsenhouderij, zodat de nertsenhouders eind 2020 gestopt zouden zijn. Deze leden verbazen zich wel over de in de memorie van toelichting vermelde ethische bezwaren tegen de pelsdierhouderij als een van de motieven voor de voorgestelde vroegtijdige beëindiging van de pelsdierhouderij. Deze motivering voegt alleen maar extra leed toe aan de situatie waar de nertsenhouders zich in bevinden en is in dit stadium niet nodig volgens de leden.

De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat de vervroegde beëindiging van de pelsdiersector in Nederland vanwege besmettingen met COVID-19 zo lang op zich heeft laten wachten. Vanaf het moment dat duidelijk werd hoe groot de besmettings- en verspreidingsrisico’s op nertsenhouderijen waren, hebben deze leden dan ook gepleit voor onmiddellijke sanering van de pelsdierhouderij. In hun ogen heeft de regering een onnodig groot risico genomen door sinds de eerste vastgestelde besmetting bijna zeven maanden te wachten met het aanbieden van wetgeving daartoe. Dat gezegd hebbende zijn zij desondanks content met het voornemen van de regering om de sector alsnog een spoedig halt toe te roepen. Samen met de collega’s van de PvdA zijn zij initiatiefnemer geweest van het wetsvoorstel om de productie van pelzen ten behoeve van de kledingindustrie te beëindigen en hoewel de aanleiding treurig is vormt het einde van de bontindustrie in Nederland een positieve mijlpaal in de geschiedenis van de veehouderij in ons land.

De leden van de SP-fractie achten het houden van dieren louter voor benutting van hun vacht in de kledingindustrie onethisch en niet van deze tijd. Daarnaast laten de leefomstandigheden van de dieren in de nertsenindustrie zwaar te wensen over, zo menen deze leden. In krappe kooien zonder enig comfort en zonder mogelijkheden om soorteigen gedrag te vertonen leiden de miljoenen dieren in de pelsindustrie een kort en miserabel leven alvorens zij worden gedood voor het vervaardigen van een product dat volstrekt onnodig is, gezien de vele alternatieven die beschikbaar zijn voor het vervaardigen van kleding.

2. Doel en aanleiding

2.1.1. Totstandkoming

De leden van de SP-fractie staan nog steeds onverkort achter de motieven die hen er toe hebben gebracht om wetgeving in te dienen om de pelsdierhouderij in Nederland te verbieden. Dat hiermee een ruime overgangstermijn gepaard is gegaan, is tegen de wens van deze leden geweest, maar zij hebben dit democratische compromis geaccepteerd. De huidige aard en omvang van de besmettingen van nertsen op Nederlandse pelsdierhouderijen zijn echter onverantwoord en vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarmee is het volgens hen gerechtvaardigd om de pelsdierhouderij niet door te laten modderen tot aan 2024, zoals aanvankelijk afgesproken. Dat nertsenhouders worden gecompenseerd voor hun verlies is terecht, al hebben deze leden hun twijfels bij de hoogte van de geldelijke bedragen die de regering hierbij voorstelt. Zij lichten dit nader toe bij de behandeling van de voorstellen omtrent de compensatieregeling.

2.1.2. Gerechtelijke procedure

De leden van de SP-fractie begrijpen en waarderen dat pelsdierhouders gebruik hebben gemaakt van hun democratische recht om het verbod op het houden van hun dieren juridisch aan te vechten. Hoewel deze leden verklaard tegenstander zijn van deze sector, hechten zij waarde aan een zorgvuldige naleving van de rechtsgang die past bij een open en democratische samenleving. De uiteindelijke gerechtelijke besluiten hebben bepaald dat het verbod rechtmatig is en de ondernemers hebben middels een langdurende overgangsregeling de mogelijkheid gehad om hun bedrijfsactiviteiten af te bouwen.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in 2014 een aantal individuele pelsdierhouders en de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders een civielrechtelijke procedure tegen de Staat der Nederlanden startten over de toenmalige wet die de nertsenhouderij in Nederland moest beëindigen. Kent de regering de signalen dat de nu voorliggende wetswijziging eveneens zou kunnen leiden tot een rechtszaak? In hoeverre zou een eventuele rechtszaak een zo snel als mogelijke ruiming van alle nertsenbedrijven kunnen belemmeren? Deze leden menen uit pagina 16, paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel te mogen opmaken dat zowel de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland het niet eens zijn met de voorgestelde nadeelcompensatie en een volledige schadevergoeding wensen en de voorgestelde vervroegde ruimingen onrechtmatig achten. Is de regering hierover in overleg met deze organisaties, mede ter voorkoming van verdere juridisering?

2.2. Vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij

De leden van de VVD-fractie lezen dat er veel onderzoek is gedaan naar de epidemiologie en de introductieroutes. Kan de regering de laatste stand van zaken delen over de onderzoeken? Kan de regering daarbij ook ingaan op de vraag of het onderzoek alleen gericht is op de pelsdieren/nertsen of ook op andere huis- of knaagdieren en vogels? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken? Zo nee, waarom vindt er geen onderzoek plaats naar andere dieren (huisdieren, knaagdieren, zoals ratten en dergelijke, en vogels)?

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de regering zo lang heeft gewacht met het voorbereiden van wetgeving om de pelsdierhouderij vervroegd te beëindigen. Eenieder die het tempo waarin de besmettingen plaatsvonden heeft bestudeerd, had kunnen concluderen dat het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten grote risico’s met zich mee zou brengen. Het feit dat mensen besmet zijn geraakt na in aanraking te zijn geweest met nertsen heeft deze leden gesterkt in die overtuiging. Dat deskundigen waarschuwden voor het ontstaan van een kolkend virusreservoir had in hun ogen ruim voldoende reden moeten zijn voor de regering om onmiddellijk in te grijpen door de sector vervroegd te beëindigen. De veiligheidsmaatregelen die de regering in plaats daarvan heeft genomen zijn niet effectief geweest, getuige het snel oplopende aantal bedrijven dat daarna nog besmet is geraakt. Deze leden wijzen er daarnaast op dat onderzoek van Koopmans et. al. (Koopmans et. al (2020). «Jumping back and forth: anthropozoonotic and zoonotic transmission of SARS-CoV-2 on mink farms») heeft aangetoond dat op de zestien onderzochte bedrijven maar liefst twee derde van de geteste medewerkers sporen vertoonden van besmetting. Tevens werd hierbij geconcludeerd dat het virus razendsnel over kan springen en dat mutaties zich met regelmaat voordoen. Zeker gezien de duidelijke concentratie van fokbedrijven in bepaalde regio’s achtten deze leden die conclusies destijds meer dan voldoende grond om tot definitieve sluiting over te gaan. Het gegeven dat loslopende nertsen en besmette katten zijn gesignaleerd in de omgeving van pelsdierhouderijen heeft daar zeker aan bijgedragen. Dat de regering ditzelfde oordeel pas velde nadat de helft van de bedrijven reeds was geraakt, betreuren zij ten zeerste.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij allereerst nogmaals kort hun zorgen uiten over de reactie van de regering op de ontwikkelingen van de afgelopen maanden. Nadat in april 2020 het eerste geval werd ontdekt van een coronabesmetting onder nertsen, zijn bij herhaling de risico’s hiervan onderschat, ook nadat half mei bleek dat het virus niet alleen van mens op nerts, maar ook van nerts op mens kon overspringen. Op het moment dat het Outbreak Management Team Zoönosen (OMT-Z) het zorgelijk noemde dat het niet lukte om grip te krijgen op de verspreiding van het virus in de pelsdierhouderij en daarbij adviseerde om de sector zo spoedig mogelijk te beëindigen, heeft het nog maanden geduurd voordat de regering met een concreet voorstel kwam. Ondanks de waarschuwing dat, hoe langer er nertsen op grote schaal worden gehouden terwijl het virus nog circuleert, hoe langer het risico voor de volksgezondheid (reservoirvorming) blijft bestaan. Daar komt nog bij dat het virus al die tijd heeft kunnen muteren doordat het tussen mens en nerts heen en weer sprong. Deze leden wijzen erop dat een van de belangrijkste aanbevelingen van de commissie-Van Dijk, die de uitbraak van de Q-koorts onderzocht, was dat bij voor mensen gevaarlijke dierziekten vanuit het voorzorgsbeginsel gehandeld dient te worden. Deze leden vinden dat deze aanbeveling volledig van toepassing is op de coronabesmettingen bij nertsen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat deze fundamentele les uit de Q-koorts-crisis niet door de regering is toegepast. Handelen vanuit het voorzorgbeginsel zou immers hebben betekend dat de regering in een eerder stadium had moeten besluiten dat de nertsenhouderij moest worden stilgelegd.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de regering erop dat inmiddels in zeven landen nertsenvarianten van het coronavirus zijn geconstateerd bij mensen; naast Nederland en Denemarken, geldt dit ook voor Zuid-Afrika, Zwitserland, de Faeröer eilanden, Rusland en de Verenigde Staten. Deze leden vragen de regering dan ook met klem om internationaal te pleiten voor een einde aan de nertsenfokkerij. Zij brengen hierbij in herinnering dat de Kamer in 2009 al een motie aannam die opriep om in te zetten op een Europees nertsenfokverbod (motie van het lid Ouwehand, Kamerstuk 30 826, nr. 21). Daarnaast zou op z’n minst moeten worden voorkomen dat de inventaris uit de Nederlandse nertsenfokkerij wordt verkocht of geëxporteerd naar het buitenland om daar de nertsenfokkerij voort te zetten. Zij hebben teleurgesteld geconstateerd dat hierover geen bepaling is opgenomen in het wetsvoorstel of de bijbehorende beleidsregel en vragen de regering deze omissie te herstellen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door het vroegtijdig vergassen van alle dieren bij besmette bedrijven, gevoelsmatig het einde van de pelsdierhouderij naar voren werd gehaald. In deze situatie wordt stoppen als een natuurlijk moment gezien. Kan de regering bevestigen dat het ook mogelijk was geweest om het fokken van nertsen stil te leggen op basis van de maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, dus als dit zou zijn opgenomen als bepaling in de Tijdelijke COVID-wet?

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3.1. Verkorten van de overgangstermijn

De leden van de SP-fractie steunen het verkorten van de overgangstermijn van ganser harte. Dit voorstel van de regering had wat deze leden betreft veel eerder geïnitieerd moeten worden.

3.1.2. Nieuwe einddatum

De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen harde ingangsdatum voor deze wetswijziging wordt gesteld maar dat ervoor gekozen is om de genoemde einddatum (1 januari 2024) te vervangen door de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Kan de regering motiveren waarom hiervoor is gekozen? Wat was het alternatief en waarom is een mogelijk alternatief afgevallen? Waarom is er niet voor gekozen om een concrete einddatum te stellen? De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft later in de memorie van toelichting haar zorg geuit over de datum van inwerkingtreding. Kan de regering ook op deze zorg in relatie tot de inwerkingtreding reageren? Kan de regering ingaan op de procedure die geldt voor nertsenhouders die op het moment van inwerkingtreding van deze wet nog nertsen houden? Is het haalbaar voor nertsenhouders om in een periode van twee weken de nertsenhouderij te beëindigen? Is een nertsenhouder die zijn bedrijf in deze periode moet beëindigen afhankelijk van andere organisaties of instanties? Zo ja, welke? Indien dit het geval is, kan de regering aangeven of er voldoende capaciteit is bij deze instanties om de werkzaamheden te verrichten bij alle nog in bedrijf zijnde pelsdierhouderijen? Zo nee, waarom niet?

Bij de leden van de SP-fractie is de indruk ontstaan dat de regering te veel waarde heeft gehecht aan het voltooien van de «pelscyclus» in het lopende seizoen. Deze leden erkennen dat pelsdierhouders het COVID-19 virus niet hadden kunnen voorzien, maar wijzen er desondanks op dat het grootschalig en geconcentreerd houden van dieren met grote regelmaat leidt tot virusuitbraken, niet zelden gepaard gaand met risico’s voor de volksgezondheid. Er is in dezen sprake van een bekend ondernemersrisico, zo menen zij.

De leden van de PvdA-fractie lezen op pagina 5 van de memorie van toelichting dat wordt voorgesteld om de eerder vastgelegde einddatum van 1 januari 2024 te vervangen door een nieuwe einddatum en wel de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Waar is de datum van inwerkingtreding, anders dan van de parlementaire behandeling van het voorliggend wetsvoorstel, van afhankelijk? In hoeverre is de inwerkingtreding van de wet afhankelijk van het tot stand komen van de beleidsregel waarin de nadeelcompensatie wordt uitgewerkt? Wat is de stand van zaken ten aanzien van die beleidsregel en in hoeverre is de totstandkoming van die beleidsregel afhankelijk van consensus met de sector?

3.2. Nadeelcompensatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in het licht van artikel 14 van de Grondwet en artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorziet in een nadeelcompensatie. Kan de regering toelichten waarom zij gekozen heeft voor een aparte beleidsregel waarin de nadeelcompensatie geregeld is? Wat zijn de voordelen en wat zijn de nadelen daarvan? Kan de regering inzicht geven in de uitgangspunten van deze nadeelcompensatie? Kan de regering aangeven wat bedoeld wordt met de verwijzing naar de «speciale last» en het gegeven dat dit niet is opgenomen in de wet? Kunnen deze leden hieruit opmaken dat de regering van mening is dat de schade voor de sector vanwege de vervroegde beëindiging uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico? Kan de regering aangeven wat verstaan wordt onder een normaal maatschappelijk risico of een normaal ondernemersrisico? Kan de regering ingaan op de persoonlijke omstandigheden waar nertsenhouders mee te maken krijgen na deze vervroegde beëindiging, zoals het beëindigen van een familiebedrijf dat soms generaties lang in het bezit is, het moeten verlaten van de bedrijfswoning omdat deze niet gebruikt kan worden als plattelandswoning of particuliere woning, de opbouw van het pensioen die door de beëindiging een «gat» kent, de omscholing van de nertsenhouder en diens personeel, waarbij dit de kinderen kunnen zijn? Kan de regering aangeven hoe zij om zal gaan met de sociaal-emotionele aspecten die gepaard gaan met deze vervroegde beëindiging? Kan de regering aangeven op welke manier het advies van de Raad van State verankerd is dat de nadeelcompensatie een gebonden bevoegdheid is? Kan de regering aangeven waarom dit niet in de wet is opgenomen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in gerechtelijke uitspraken rondom beëindiging van de nertsenhouderij de rechter ervan uitging dat een overgangsperiode nertsenhouders in staat zou stellen de investeringen terug te verdienen die zij ten behoeve van het dierenwelzijn hebben gedaan op grond van de personal protective equipment (PPE)-Verordening en tevens als compensatie van schade. De rechter overwoog ook dat wanneer zou vaststaan dat de voortzetting van de nertsenhouderij tijdens de overgangsperiode geen enkel voordeel bood ten opzichte van de situatie waarin het verbod ook voor nertsenhouders met onmiddellijke ingang zou gelden – hetgeen zich zou kunnen voordoen indien tijdens de overgangsperiode in het geheel geen winst wordt gemaakt – de overgangsperiode niet als tegemoetkoming in de schade zou kunnen worden beschouwd. Deze leden hebben vernomen dat de totale schade die de nertsenhouderij door het vervroegd en gedwongen beëindigen van de nertsenhouderij nu zo’n 300 euro miljoen bedraagt. Zij constateren dat het bedrag dat beschikbaar is voor de nadeelcompensatie maar een gedeelte van de werkelijke schade dekt, namelijk maximaal 150 miljoen euro. Kan de regering toelichten hoe dit bedrag tot stand gekomen is en kan de regering ook toelichten hoe tot de 20 miljoen euro ten behoeve van de uitvoeringskosten is gekomen? Bij de nadeelcompensatie wordt tevens gesproken over het eerlijk verdelen van de publieke lasten. Kan de regering aangeven wat in dezen wordt verstaan onder «publieke lasten»?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat de nertsenhouders recht hebben op een compensatie. Zij hadden immers niet aan kunnen zien komen dat hun sector in één keer geheel zou worden opgeheven. Deze leden horen veel geluiden in de samenleving dat de nadeelcompensatie voor nertsenhouders niet in verhouding staat tot de compensatie die andere sectoren krijgen die last hebben van de coronacrisis en de daaruit volgende maatregelen; denk hierbij aan de horeca- en cultuursector. Het argument dat de regering hierbij gebruikt is dat het verschil tussen de nertsenhouderij en andere sectoren is dat de nertsenhouderij volledig beëindigd wordt en dat de andere sectoren tijdelijk te maken hebben met deze maatregelen. Deze leden zien dit ook, maar zijn tegelijkertijd benieuwd of de regering nog andere argumenten heeft om het verschil in hoogte van de compensatie voor beide sectoren te verklaren. Daarnaast wijzen zij de regering erop dat het hierbij gaat om een sector die sinds 2013 al verboden is en alleen onder voorwaarden tot 2024 toegestaan was. Het gaat hier dus om een compensatie voor maximaal drie jaar en niet om een sector die nog jaren op volle kracht door kon gaan. In hoeverre heeft dit aspect een rol gespeeld bij het bepalen van de hoogte van de compensatie? Hoe staat dit in verhouding tot het ondernemersrisico, waar ook schade als gevolg van overheidsmaatregelen ter bestrijding van dierziekten onder valt? Ook worden de activiteiten van de nertsenhouders wel gereguleerd maar wordt hun eigendom niet ontnomen. De regering schrijft zelfs dat het aannemelijk is dat dit eigendom een andere economische functie kan krijgen en dus enige waarde zal behouden. Is de regering in contact met nertsenhouders over welke activiteiten zij gaan of kunnen ondernemen zodra het houden van nertsen ophoudt? Zo ja, hoe verlopen deze contacten?

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat emotie een grote rol speelt in de discussie over de nadeelcompensatie, bij nertsenhouders maar ook bij andere groepen in de samenleving. Deze leden hopen dan ook dat de regering inzicht kan geven in de objectieve criteria die gebruikt zijn om de hoogte van de compensatie te bepalen. Kan de regering meer inzicht geven in wat zij precies verstaat onder «schade die buiten het normale maatschappelijke of normale ondernemersrisico valt»? Zij schrijft in de memorie van toelichting immers dat ondernemers maatschappelijke discussies goed in de gaten moeten houden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering daarnaast of zij in kan schatten in hoeverre nertsenhouders van plan zijn om hun bedrijf naar het buitenland te verplaatsen. Is zij het met deze leden eens dat het verwerpelijk zou zijn als nertsenhouders na het innen van de compensatiegelden in het buitenland opnieuw nertsen zouden gaan houden? Welke juridische gronden heeft de regering om dit aan banden te leggen?

De leden van de SP-fractie steunen de zienswijze van de regering dat een deel van de geleden schade onder het ondernemersrisico valt. Dat gezegd hebbende zijn deze leden van mening dat de compensatie die wordt voorgesteld te ruimhartig is. Voor een inkomensverlies van drie jaar ontvangen pelsdierhouders waarschijnlijk bedragen die neerkomen op minstens vier modale salarissen per boekjaar. Zij achten dit onwenselijk aangezien hiervoor gemeenschapsgeld wordt ingezet dat door andere werkenden bij elkaar wordt gebracht. Bovendien kent de internationale pelsmarkt slechte perspectieven en hebben de betreffende ondernemers ruim de tijd gehad om zich te oriënteren op andere carrièremogelijkheden of bedrijfsactiviteiten. De voorgestelde nadeelcompensatie heeft dan ook veel weg van een gouden handdruk waarmee de regering de grotere pelsdierhouders in één klap miljonair maakt. Deze middelen kunnen naar mening van deze leden veel beter worden ingezet om werknemers uit andere getroffen sectoren van de arbeidsmarkt te begeleiden naar nieuwe banen waar momenteel grote behoefte aan is.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het, zeker in deze tijd waarin zo veel ondernemingen worden geraakt door de coronapandemie en de maatregelen die hiertegen worden genomen, niet uit te leggen dat er zo veel geld wordt uitgetrokken voor deze sector. Voor het bepalen van de hoogte van de nadeelcompensatie zijn veel factoren meegewogen die ieder voor zich vragen oproepen. Deze leden vragen de regering waarom deze regeling wordt uitgewerkt en vastgelegd in een beleidsregel. Waarom is hier niet gekozen voor een algemene maatregel van bestuur, zoals ook is gedaan bij de regels over de tegemoetkoming in de kosten van sloop of ombouw van gebouwen? Zij zijn van mening dat de Kamer meer te zeggen dient te hebben over een regeling van deze omvang. Door de nadeelcompensatie op deze manier te koppelen aan het voorliggende wetsvoorstel, ontstaat het gevoel dat de Kamer slechts mag tekenen bij het kruisje. Dat is wat deze leden betreft onacceptabel.

3.3. Gevolgen voor de subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uiterste datum kan aangeven waarop de nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten gereed is.

De leden van de CDA-fractie lezen: «Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten vast te stellen en deze inhoudelijke zoveel mogelijk bij de oude aan te laten sluiten.» Waar is de regering voornemens op af te wijken en wanneer komt er duidelijkheid over hoe de nieuwe subsidieregeling eruit gaat ziet?

De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot het ombouwen en omschakelen van pelsdierhouderijen bezorgd om de capaciteit bij gemeenten c.q. provincies met betrekking tot de benodigde vergunningverlening en vragen daarom wat de visie van de regering hierop is.

De leden van de D66-fractie lezen dat op basis van de huidige subsidieregeling geen subsidies voor sloop meer kunnen worden verleend en dat de subsidieregeling aanpassing behoeft en opnieuw moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Wanneer kan de Kamer meer informatie verwachten over een nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten? Daarbij lezen deze leden: «De doelen van de initiatiefnemers van de wet, te weten het zorgen dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen, dat de percelen zoveel mogelijk een nuttige bestemming krijgen en dat wordt bijgedragen aan het maken van een doorstart van de voormalige pelsdierhouder in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten, blijven in de nieuwe situatie immers onverminderd van belang.» Wat wordt gezien als een nuttige bestemming? Welke eisen worden hierbij gesteld?

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het oordeel dat er met de verkorte overgangstermijn onvoldoende ruimte is om te spreken van een tegenprestatie voor ombouwkosten dan wel sloopwerkzaamheden die gefinancierd dienen te worden vanuit publieke middelen. Deze leden wachten de nieuwe voorstellen van de regering met betrekking tot sloop en ombouw af en zullen deze van hun oordeel voorzien. Zij zijn van mening dat de stalvoorzieningen die gebruikelijk zijn in de nertsenindustrie dermate krap zijn dat zij niet geschikt zijn voor verder gebruik in andere diersectoren. Het is dan ook een uitdrukkelijke wens van deze leden dat dit gedeelte van de bedrijfsinventaris niet meer beschikbaar komt voor de veehouderij. Daarnaast achten zij de tijd meer dan rijp om over te gaan tot een algeheel verbod op de invoer en verkoop van bontproducten. Bont is een luxeproduct dat in het productieproces gepaard gaat met dierenwelzijnsstandaarden die voor deze leden volstrekt onacceptabel zijn. Tevens zijn voor de vervaardiging van kleding ruimschoots voldoende alternatieven voor handen waarbij dierlijke grondstoffen niet benodigd zijn.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de subsidieregeling voor de sloop- en ombouwkosten zal worden aangepast. Kan de regering uitsluiten dat dit als gevolg heeft dat het totaalbedrag van deze subsidieregeling verder wordt verhoogd?

4. Verhouding tot hoger recht

4.2. Artikel 14 van de Grondwet

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan geven op het verschil tussen een schadeloosstelling en een nadeelcompensatie.

5. Gevolgen

5.1. Inschatting economische gevolgen voor de pelsdierhouderij

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven waarom Wageningen Economic Research (WEcR) geen onderzoek gedaan heeft of en, zo ja, in hoeverre de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Welk aanvullend onderzoek is er alsnog gedaan of wordt gedaan voor de uitwerking van de beleidsregel?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af voor welk soort bedrijven, anders dan pelsdierhouderijen, de wet nog meer gevolgen heeft. Heeft de regering de gevolgen voor deze bedrijven, zoals toeleverende bedrijven of transport- en voerbedrijven, in kaart gebracht?

De leden van de D66-fractie lezen dat WEcR de economische gevolgen heeft berekenend en dat daarbij is nagegaan wat het verschil in opbrengsten en kosten zou zijn geweest tussen de situaties dat bedrijven in het voorjaar van 2021 in plaats van per 2024 moeten stoppen. Hierbij vernemen deze leden dat de opbrengstprijs van pelzen een grote invloed heeft op het saldo. Waarom is gekozen hierbij geen rekening te houden met de huidige marktprijs van pelzen, die ten gevolge van de coronacrisis sterk is gedaald?

De leden van de SP-fractie danken de regering dat zij onderzoek heeft laten uitvoeren naar de bedrijfseconomische waarde van de geleden schade van actoren in de pelsindustrie. Deze leden wijzen erop dat de uiteindelijke schatting van 90 tot 120 miljoen euro aanzienlijk lager is dan de vooraf ingeschatte reservering die de regering augustus jongstleden heeft aangekondigd. Desondanks zijn zij van mening dat ook het nieuwe getaxeerde bedrag onevenredig hoog is wanneer dit wordt afgezet tegenover andere bedrijven die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen en daarvoor geen of veel minder compensatie tegemoet hebben kunnen zien. Bedrijven met een maatschappelijk nuttige functie uit bijvoorbeeld de cultuursector dienen net als de nertsensector van overheidswege hun deuren te sluiten – terecht, met het oog op de volksgezondheid – en hierdoor dreigt thans een kaalslag in het culturele landschap. Zij hopen dat de regering voor dergelijke sectoren een soortgelijke warme belangstelling vertoont als voor de pelsdiersector.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de totale economische gevolgen voor de pelsdierhouderij volgens het onderzoek van WEcR variëren tussen de 90 miljoen en 120 miljoen euro. Tevens lezen deze leden op pagina 15 van de memorie van toelichting dat WEcR niet onderzocht heeft in hoeverre de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen: «De schade die voor compensatie in aanmerking komt wordt nader uitgewerkt in een beleidsregel. Daarbij zal aanvullend aan het WEcR rapport nader financieel en juridisch onderzoek worden gedaan». Wat is de stand van zaken van het nader onderzoek? Tevens merkt de regering op pagina 17 op dat «bij het bepalen van de hoogte van nadeelcompensatie het element van het normaal maatschappelijk risico, in dit geval het normale ondernemersrisico, een onlosmakelijk element is dat moet worden meegewogen». Mogen deze leden hieruit de conclusie trekken dat het totale bedrag van de nadeelcompensatie onder het bedrag van de totale economische gevolgen voor de sector van naar schatting 90 tot 120 miljoen euro zal blijven? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat de nadeelcompensatie van nertsenbedrijven vooral ook rekening moet houden met het feit dat deze sector in 2024 toch al gesloten zou moeten worden, de gevolgen van de coronacrisis door de meeste ondernemers grotendeels zelf gedragen moeten worden, dat dit ook voor de nertsenbedrijven zou moeten gelden en dat derhalve zeer terughoudend moet worden omgegaan met de nadeelcompensatie aan nertsenbedrijven en het geen pas geeft als nertsenhouders door de nadeelcompensatie met gemiddeld 1,5 miljoen euro gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?

5.2. Fiscale gevolgen nadeelcompensatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan geven op paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting over de fiscale gevolgen van de nadeelcompensatie. Deze leden lezen dat een definitieve toets van de nadeelcompensatieregeling aan de btw-regelgeving pas kan plaatsvinden nadat de beleidsregel bekend is. Kan de regering bevestigen dat deze toets heeft plaatsgevonden en niet btw-plichtig is? Zo nee, waarom niet? De regering stelt dat de vergoeding in het kader van het wetsvoorstel kan worden verkregen in zijn algemeenheid behoort tot de winst. Kan de regering de mogelijkheden schetsen die een pelsdierhouder heeft om de verkregen compensatie voor belasting in te zetten voor een nieuwe onderneming of andere mogelijkheden om in eigen inkomsten te kunnen voorzien? Wat bedoelt de regering met de opmerking dat de toepassing van de herinvesteringsreserve de vervreemding van een bedrijfsmiddel in het kader van deze regeling kan worden aangemerkt als een vervreemding als gevolg van overheidsingrijpen? Welke extra mogelijkheden biedt dit de pelsdierhouder? Kan de regering hiervan een uitputtend overzicht geven? Betekent deze opmerking dat er ook beperkingen voor de pelsdierhouder kunnen zijn? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een uitputtende lijst van de beperkingen en of nadelen.

7. Uitvoering

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) belast is met de uitvoering van de wettelijke grondslag voor nadeelcompensatie. Kan de regering aangeven welke kosten (administratief en uren) RVO maakt met de uitvoer van de regeling? Wat wordt bedoeld met de handhaving van het wetsvoorstel? Welke handhavingstaken liggen bij RVO?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat de voorgestelde salderingsregeling met betrekking tot dit wetsvoorstel anders is dan de provinciale beleidsregels en dat deze zich niet richt op de vermindering van stikstofbelasting. Zo is de Raad van State van mening dat deze regeling juist de bestaande stikstofbelasting in stand houdt, omdat stikstofruimte afkomstig van nertsenhouderijen terechtkomt bij veehouderijen. Naar aanleiding van dit advies heeft de regering de voorgestelde bepaling over het gebruik van de stikstofruimte die vrijvalt bij beëindiging van de nertsenhouderij geschrapt. In reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering: «Het advies geeft ook geen aanleiding te veronderstellen dat het in het geheel niet mogelijk is om beperkingen te stellen aan de mogelijkheden van intern en extern salderen, ook niet indien deze deel uit maken van een verplichtende maatregelen. Indien een maatregel wordt genomen vanuit stikstofoogpunt, waarbij kan worden gemotiveerd dat deze noodzakelijk, geschikt en evenredig is in het licht van de stikstofdoel-stellingen en tevens dat bij de toepassing van de maatregelen gelijke gevallen gelijk worden behandeld, acht ik dergelijke beperkingen mogelijk.» De regering zal «bezien op welke wijze voor beëindigingssituaties zoals de onderhavige beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte kunnen worden gesteld, zoals bijvoorbeeld middels de provinciale beleidsregels of op nationaal niveau.» Wanneer kan de Kamer hier meer informatie over verwachten? Is de regering het met deze leden eens dat 100% van de vrijgekomen ruimte terug gegeven dient te worden aan de natuur? Zo nee, waarom niet? In dit verband wijzen zij ook op de regeling inzake de gerichte opkoop van veehouderijen, die laat zien dat het mogelijk is om 100% van de vrijgekomen ruimte aan de natuur terug te geven. Zij zijn dan ook van mening dat bij de sluiting van de nertsenbedrijven alle vrijgekomen ruimte terug aan de natuur dient te worden gegeven. Is de regering bereid om een soortgelijke regeling te treffen voor de sluiting van de nertsenbedrijven? Indien het argument van de regering is dat hier geen sprake is van vrijwillige opkoop, waarom is dat volgens de regering een doorslaggevend argument om de stikstofruimte niet door te halen?

8. Toezicht en handhaving

De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVWA adviseert om, als het wetsvoorstel eenmaal wet is en niet uiterlijk rond 1 maart 2021 ingaat, te wachten met de invoering tot 1 januari 2022, na afloop van de fokperiode in 2021. Dit advies leidt tot verbazing bij deze leden. Kan de regering toelichten waar dit advies op gebaseerd is? Deelt de regering dit advies? Wat zijn volgens de NVWA de risico’s mocht deze wet niet uiterlijk rond 1 maart 2021 worden ingevoerd? Kan de regering toelichten op welke wijze de NVWA de maatschappelijke onrust en de onduidelijkheid voor de nertsenhouders heeft meegewogen in haar advies? Kan de regering vervolgens ingaan op het risico dat de NVWA ziet dat er na inwerkingtreding van het verbod alsnog nertsen gehouden zouden kunnen worden? Deelt de regering dat de kans hierop minimaal is omdat een nertsenhouder geen enkele kant op kan met de pelsen? Klopt het dat een dierenarts of andere erfbetreders geen dienstverlening zullen uitvoeren aan illegaal gehouden nertsen? Kan de regering de suggesties van de NVWA voor de invulling van de nadeelcompensatie delen met de Kamer en een toelichting geven op de gedane suggesties? Voorziet de regering een actieve rol voor de NVWA na de beëindiging van de individuele bedrijven? Met andere woorden: volgt er een controle op bedrijfsniveau of de bedrijven daadwerkelijk gesloten zijn?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten voor de NVWA voor het toezicht op de naleving van de wet. Hoe hoog zijn deze kosten? Waar is dit op gebaseerd en op welke manier en uit welke categorie worden de kosten gefinancierd?

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat de regering inzet op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel en onderschrijven dit doel. Deze leden merken op dat de NVWA een aantal suggesties heeft gedaan voor de invulling van de nadeelcompensatieregeling. Kan de regering uiteenzetten van welke suggesties hier sprake is?

Naast dat de leden van de D66-fractie positief zijn over het feit dat de nertsenhouderij zo snel als mogelijk wordt beëindigd, zijn er ook zorgen. Deze leden hebben een aantal verontrustende signalen en beelden ontvangen omtrent het feit dat twee nertsenhouderijen zich niet aan de hygiënevoorschriften houden en dat sprake zou zijn van dierenmishandeling. Zo is op de beelden te zien dat geen beschermende kleding wordt gedragen bij het pelzen en dat geen juist gebruik wordt gemaakt van een mondkapje. Bovendien is te zien dat medewerkers dieren vastpakken, bijvoorbeeld aan hun poten, en van een afstand in de kar slingeren. Hoe verhouden deze beelden zich tot de conclusie dat van opzet bij de verspreiding van het virus geen sprake is? Is de regering van mening dat op bedrijven sprake is geweest van nalatigheid? Is de regering bereid verder te onderzoeken of sprake is geweest van nalatigheid in het toepassen van beschermende kleding? Hoe verhouden de uitspraken van de regering dat dierenwelzijn bij ruimingen in acht wordt genomen zich tot deze beelden? Is de regering bereid te onderzoeken of dit soort zaken zich ook hebben voorgedaan op andere nertsenhouderijen? Hoe laat dit zich rijmen met regelgeving die stelt dat voortdurend visueel toezicht moet worden gehouden bij dieren die worden bedwelmd of gedood?

De leden van de SP-fractie steunen de regering in haar opvatting dat het vervroegde verbod zo snel mogelijk van kracht moet worden. De suggestie van de NVWA om bij vertraagde inwerkingtreding van het wetsvoorstel een jaar te wachten met de uitvoering achten deze leden gevaarlijk en onrealistisch. Zij vragen de regering welke maatregelen of sancties zij kan treffen ten opzichte van bedrijven die zich aantoonbaar niet houden aan het naar voren gehaalde fok, – en houdverbod. Ook zijn zij benieuwd of de regering er voldoende vertrouwen in heeft dat de NVWA over genoeg personele capaciteit beschikt om alle nog in bedrijf zijnde nertsenhouderijen te ruimen. De recente rapportage die Deloitte publiceerde over de mogelijkheden die de NVWA heeft om aan haar uitgebreide takenpakket te voldoen geeft deze leden veel reden tot zorgen, zeker met het oog op de zojuist uitgebroken vogelgriep.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de NVWA opmerkingen heeft gemaakt bij de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van dit wetsvoorstel. Die opmerkingen leidden er zelfs toe dat de NVWA adviseerde te wachten met de invoering van de wet tot 2022 zodat er nog een nieuwe fokperiode kan komen. Deze leden delen de mening van de regering dat dat geen optie is, maar zij zien de opstelling van de NVWA wel als een veeg teken dat de handhaving van de wet een probleem kan gaan vormen. Is de NVWA wel voldoende toegerust om de wet te handhaven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de handhaving wel gegarandeerd kan worden?

9. Regeldruk

De leden van de VVD-fractie lezen onder «Regeldruk» dat de totale administratieve lasten worden geraamd op 1,15 miljoen euro. Kan de regering dit nader toelichten? Hoe worden deze administratieve kosten meegenomen in het totale beschikbare bedrag van 150 miljoen euro? Vallen deze kosten onder de uitvoeringskosten van 20 miljoen of onder de 130 miljoen euro ter nadeelcompensatie? Wat zijn de totale kosten voor RVO in de uitvoering?

10. Financiële gevolgen voor de overheid

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering «een regeling reserveert van maximaal 150 miljoen (inclusief 20 miljoen euro uitvoeringskosten)». Deze leden vragen naar een toelichting en uitsplitsing van de 130 miljoen euro en de 20 miljoen euro uitvoeringskosten. Hoe is de berekening van 20 miljoen euro gemaakt? Welke diensten zijn betrokken ten laste van de uitvoeringskosten?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering een bedrag van maximaal 150 miljoen euro (inclusief uitvoeringskosten) heeft gereserveerd voor nadeelcompensatie in het kader van dit wetsvoorstel. Nu zijn de economische gevolgen voor de sector op basis van onderzoek van WEcR maximaal 120 miljoen euro en is de regering niet voornemens om dit hele bedrag te compenseren. Vanwaar dan toch het gereserveerde bedrag van 150 miljoen euro? Welk deel van de 150 miljoen euro wordt er voor uitvoeringskosten gereserveerd?

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Verhoev

Naar boven