Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2021
Met deze brief vraag ik uw aandacht voor het wetsvoorstel verbetering rechtsbescherming
mbo-studenten dat bij uw Kamer aanhangig is (Kamerstuk 35 625). Dit wetsvoorstel heeft tot doel de rechtspositie en rechtsbescherming van mbo-studenten
te verbeteren, onder meer door voorschriften over schorsing en verwijdering in de
wet op te nemen en toegankelijke geschillenprocedures te introduceren voor mbo-studenten.
Ook voorziet het wetsvoorstel in overdracht van de rechtsprekende taak van het College
van beroep voor het hoger onderwijs aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State.
Op 4 december 2020 heeft uw Kamer het verslag over het wetsvoorstel uitgebracht (Kamerstuk
35 625, nr. 5) en op 28 mei 2021 heb ik de nota naar aanleiding van het verslag aan uw Kamer aangeboden
(Kamerstuk 35 625, nr. 6). Op 3 juni 2021 heeft de vaste commissie OCW besloten dat het wetsvoorstel kon worden
aangemeld voor plenaire behandeling. Daarna heeft het wetsvoorstel in achtereenvolgende
weken steeds op de voorraadagenda van de Kamer gestaan, echter zonder dat het kwam
tot het vaststellen van een (definitieve) datum voor de plenaire behandeling. Vervolgens
is in de procedurevergadering van de vaste commissie van 4 november jl. een voorstel
besproken om het wetsvoorstel op 13 december a.s. in een wetgevingsoverleg te behandelen.
In deze procedurevergadering is evenwel besloten om het wetsvoorstel plenair te behandelen.
Ik ga er vanuit dat dit betekent dat het wetsvoorstel niet eerder dan in januari 2022
zal worden behandeld.
Doordat het wetsvoorstel nog niet plenair is behandeld, is er inmiddels druk komen
te staan op de beoogde invoeringsdatum van het wetsvoorstel: 1 augustus 2022.1 Dit heeft enerzijds te maken met de tijd die de Eerste Kamer nodig zal hebben voor
de behandeling van het wetsvoorstel. Anderzijds komt dit door de voorbereidingen die
in het bijzonder mbo-instellingen zullen moeten treffen. Te denken valt aan het inrichten
van geschillenprocedures en -commissies en het aanpassen van de inschrijvingsprocedures.
Voor deze wijzigingen is bovendien vaak afstemming met de medezeggenschap nodig en
zijn instellingen afhankelijk van softwareleveranciers die aanpassingen moeten verrichten.
Instellingen hebben tijdig duidelijkheid nodig. Het is daarom nodig om in ieder geval
de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen de publicatie van een regeling
en de inwerkingtreding aan te houden die geldt volgens de «vaste verandermomenten».
Daarnaast zal het gezien de omvang van het wetsvoorstel nodig zijn om ook na inwerkingtreding
instellingen te ondersteunen bij de invoering van het wetsvoorstel.
Dit betekent dat de wet in beginsel uiterlijk 1 juni 2022 zou moeten worden gepubliceerd
in het Staatsblad om op 1 augustus 2022 te kunnen worden ingevoerd. Bij een plenaire
behandeling in uw Kamer in januari 2022, acht ik dit niet meer mogelijk, omdat er
onvoldoende tijd zou resteren voor de behandeling in de Eerste Kamer, kijkend ook
naar de omvang en strekking van dit wetsvoorstel. De invoering van het stelsel van
rechtsbescherming in het mbo zou dan met een jaar opschuiven, naar 1 augustus 2023.2 Ik geef uw Kamer in overweging na te gaan of het mogelijk is het wetsvoorstel nog
voor het Kerstreces te behandelen en in stemming te brengen. In dat geval zouden de
genoemde publicatie- en inwerkingtredingsdatum nog wel haalbaar kunnen zijn.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven