35 613 Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld: 5 juli 2021

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding:

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden toch nog enkele vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord en danken de regering voor de beantwoording van de vragen. Deze leden hebben nog een enkele vervolgvraag.

De leden van de D66-fractie danken de regering voor het beantwoorden van de vragen over het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof. De leden van de D66-fractie hebben nog een aantal vragen naar aanleiding van het recente verschenen onderzoek van het Centraal Planbureau2 over het effect van het krijgen van kinderen op het inkomen van vaders en moeders in Nederland in relatie tot de wet betaald ouderschapsverlof.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de memorie van antwoord bij het voorliggende wetsvoorstel. Helaas zijn niet al hun vragen beantwoord, vandaar dat ze deze nogmaals aan het kabinet voorleggen.

De leden van de PvdD-fractie danken de regering voor de antwoorden op hun eerdere vragen. Deze leden hebben behoefte aan nadere antwoorden en stellen daartoe nog enkele vragen. Deze leden sluiten zich tevens aan bij de vragen van de andere fracties.

Vragen van de leden van de CDA-fractie:

De regering vermeldt in de memorie van antwoord dat iets beter is dan niets en dat 50% daarom al een hele vooruitgang is op de vraag over de effectiviteit voor de lagere inkomens. Er wordt «een eerste stap gezet» zo lezen de leden van de CDA-fractie.3 Ook wordt vermeld dat ouders zich kunnen voorbereiden op de komst van hun kind. Daarvoor zouden zij in theorie alvast kunnen sparen, maar juist in de lage inkomensklasse is daar nauwelijks tot geen ruimte voor na de vaste lasten, laat staan voor een inkomensderving door verlof dat maximaal 50% uitbetaalt. De leden van de CDA-fractie vragen nogmaals waarom er niet voor een dekking van 70% is gekozen, los van het door de regering geschetste feit dat uitkeringen voor ouderschapsverlof en aanvullend geboorteverlof en bij ziekte separaat worden berekend, waardoor het niet noodzakelijk is dat de uitkeringspercentages gelijk zijn.4

Er wordt in de memorie van antwoord vermeld dat structurele uitgaven bij een uitkeringspercentage van 70%, 190 miljoen extra per jaar bedragen. Dit is een fors bedrag, maar niettemin zou een uitkeringspercentage van 70% de deelname van lagere inkomens kunnen bevorderen. De leden van de CDA-fractie vragen zich dan ook af of er een schatting kan worden gemaakt van de effectiviteit van de ouderschapsverlofregeling bij 50% en bij 70%.

Het UWV heeft aangegeven dat de complexiteit van de regeling niet bevorderlijk is voor de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid van onderhavige regeling. Ook de SER kaart aan dat de huidige verlofregelingen verbonden aan het arbeidscontract voor werkgevers en werknemers onoverzichtelijk zijn. De SER constateert dat de verlofregelingen werkgevers niet «uitnodigen» tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst.5 Is de uitvoerbaarheid niet juist ook een reden om nu aan te pakken en niet enkel door te schuiven? Het klopt dat het kabinet demissionair is, maar zou er niet ten minste mogen worden nagedacht over een integrale aanpak en een toegankelijke regeling in plaats van de verdere keuzes door te schuiven naar een volgend kabinet? Kan er verder door de regering concreet worden ingegaan op die «brede voorlichtingscampagne» voor werkgevers en ouders? Kan er een concreet voorbeeld van voorlichting worden gegeven?

De regering constateert dat de aanvragen van aanvullend geboorteverlof en betaald ouderschapsverlof in aparte systemen worden geregistreerd en verwerkt, waardoor de complexiteit voor de geautomatiseerde systemen van UWV toenemen. Daardoor kunnen aanvragen minder snel worden afgehandeld. Het vergt dus een aanpassing van de geautomatiseerde systemen, hetgeen de regering uitvoeringstechnisch, vanuit het oogpunt van de uitvoerder te complex acht.6 Een gezamenlijke aanvraag van aanvullend geboorteverlof en betaald ouderschapsverlof indienen, maakt een aanvraag echter eenvoudiger voor de werkgever. Is er nagedacht over aanpassing van de systemen om het werkgevers en ouders gemakkelijker te maken? Is dat niet een stuk overzichtelijker en voorkomt dat niet «fouten» die tot consequenties en naheffingen zouden kunnen leiden? Kan zo’n gezamenlijke aanvraag op de lange termijn niet juist een stuk efficiënter zijn?

Vraag van de leden van de GroenLinks-fractie:

In het voorlopig verslag hebben de leden van de GroenLinks-fractie gevraagd naar de verwachte positieve (financiële) effecten van een ouderschapsverlof met een vergoedingspercentage van meer dan 70% op basis van onderzoeksresultaten uit landen met een dergelijke ouderschapsverlofregeling, bijvoorbeeld Zweden en Noorwegen. De regering antwoordt dat de wetenschappelijke literatuur hierover niet eenduidig is.7 Kan de regering een overzicht geven van wat wetenschappelijke literatuur op dit onderwerp – voor zover beschikbaar – ook indien de onderzoeksresultaten hiervan uiteenlopend zijn?

Vragen van de leden van de D66-fractie:

De leden van de D66-fractie lezen in de Nederlandse samenvatting van het Engelstalige CPB-rapport «The Child Penalty in the Netherlands and its Determinants»:

«Na de geboorte van het eerste kind daalt het inkomen van moeders in Nederland. 7 jaar na de geboorte is de inkomensdaling voor moeders opgelopen tot 46%. Daarmee behoort Nederland tot de landen waar de impact van het krijgen van kinderen op het inkomen van moeders het grootst is. Bij vaders is er vrijwel geen impact op het inkomen. Een groter aanbod van kinderopvang verkleint weliswaar de inkomensdaling voor moeders, maar dit effect is beperkt. De inkomensdaling van moeders lijkt daarentegen sterk samen te hangen met sociale normen over de verdeling van arbeid en zorg over moeders en vaders.»

De leden van de D66-fractie vernemen graag een reactie van de regering op dit CPB-rapport in relatie tot voorliggend wetsvoorstel. Wat is de inschatting van de regering over hoe de implementatie van voorliggend wetvoorstel zou kunnen bijdragen dat de sociale normen over de verdeling van arbeid en zorg tussen moeders en vaders veranderen? Daarnaast vragen deze leden in hoeverre voorliggend wetsvoorstel zou kunnen bijdragen aan een vermindering van inkomensdaling voor moeders?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie:

De regering heeft de uitkeringshoogte vastgesteld op 50% van het maximum dagloon per dag, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Bij een uitkeringspercentage van 70% van het maximum dagloon per dag zijn de uitkeringskosten structureel circa € 190 miljoen per jaar hoger dan bij het huidige wetsvoorstel, zo schrijft de regering.8 Dat is niet de zorgvuldig onderbouwde keuze waarnaar de aan het woord zijnde leden vroegen. Een dergelijke onderbouwing kent veronderstellingen die afgeleid zijn uit keuzegedrag. Daarom verzoeken zij de regering om de keuze alsnog van een dergelijke onderbouwing te voorzien, inclusief de verwachte gedragseffecten.

Graag wijzen de leden van de PvdA-fractie op de tekst van de Europese richtlijn. Daarin staat namelijk dat lidstaten er bij het vaststellen van de hoogte van betaling rekening mee moeten houden dat mensen rond kunnen komen en dat de hoogte van betaling geen belemmering mag opwerpen voor het opnemen ervan. Kan de regering becijferen dat met de hoogte van de uitkering hieraan wordt voldaan? Deze leden constateren voorts dat werknemers die ouderschapsverlof opnemen onder het wettelijk minimumloon uit kunnen komen. Acht de regering dit wenselijk? En acht de regering dit in lijn met de Europese richtlijn?

Voor de raming van de uitkeringslasten van het wetsvoorstel is verondersteld dat ruim 80% van de vrouwen en circa 60% van de mannen die recht op verlof hebben, verlof opnemen, zo schrijft de regering.9 Aangenomen is dat vrouwen van de 9 weken verlof gemiddeld bijna 8 weken verlof opnemen; voor mannen is dit 4 weken, zo lezen deze leden. Waarop zijn deze aannames gebaseerd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Een verdeling naar inkomensklasse is moeilijk te maken, aldus de regering. Echter, uit het bovenstaande blijkt dat de regering wel aannames doet op andere punten. Welke aannames hanteert de regering voor de verdeling naar inkomensklasse? En waarop zijn deze gebaseerd? Wederom verwachten de aan het woord zijnde leden een zorgvuldig onderbouwde voorspelling op basis van veronderstellingen die zijn afgeleid uit keuzegedrag.

In reactie op vragen over de doenbaarheid voor de burger van het voorliggende wetsvoorstel antwoordt de regering dat het rekening heeft gehouden met het doenvermogen van de werknemer door de werkgever een belangrijke rol bij de aanvraag te geven.10 Echter, deze komt pas in actie na een verzoek van de werknemer. De regering had er ook voor kunnen kiezen om, bijvoorbeeld, de defaults aan te passen. Daarom vragen de leden van de fractie van de PvdA aan de regering om de doenbaarheid het wetsvoorstel nogmaals te bezien vanuit het perspectief van potentiële aanvragers die wellicht wel weten, maar niet doen, zoals beschreven door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Vragen van de leden van de PvdD-fractie:

De Glazen Plafond Index van the Economist meet hoe goed het toeven is in een land voor vrouwen die (willen) werken. Elementen die daarop van invloed zijn omvatten de duur en de doorbetaling van het ouderschapsverlof, alsmede de kosten van kinderopvang. De leden van de PvdD-fractie hebben gevraagd wat de plek van Nederland in deze ranglijst zou zijn als de in de wet voorgestelde regeling voor ouderschapsverlof al van kracht was geweest ten tijde van de laatste bepaling van de index. De leden wijzen erop dat een eventuele reactie van ouders op de verlofregeling geen onderdeel uitmaakt van de index en het dus niet nodig is om die reactie te weten om de hypothetische plaats van Nederland te bepalen.

In Duitsland krijgen ouders gezamenlijk 52 weken betaald ouderschapsverlof en, indien zij dit beiden opnemen, nog eens twee maanden extra. Deze leden vragen wat het zou kosten om in Nederland dezelfde lengte en doorbetaling van het ouderschapsverlof toe te kennen.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de beantwoording van de in dit nader voorlopig verslag gestelde vragen.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sent

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD).

X Noot
2

CPB-Discussiepaper 424 van juni 2021, «The Child Penalty in the Netherlands and its Determinants» van Simon Rabaté & Sara Rellstab; Den Haag / Lugano (Zwitserland), https://www.cpb.nl/effect-krijgen-van-kinderen-op-inkomen-van-vaders-en-moeders-nederland#.

X Noot
3

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 5.

X Noot
4

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 5.

X Noot
5

SER-advies 21/08 van juni 2021 aan de informateur en het kabinet ten behoeve van de kabinetsperiode 2021–2025, getiteld: «sociaaleconomisch beleid 2021–2025 Zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving», Den Haag, SER 2021, pagina 22.

X Noot
6

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 6.

X Noot
7

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 8.

X Noot
8

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 5.

X Noot
9

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 10.

X Noot
10

Kamerstukken I 2020/2021, 35 613, C, p. 10.

Naar boven