35 594 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers

Nr. 22 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID ERKENS C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 13

Ontvangen 17 januari 2023

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel E, subonderdeel 2, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «twee leden» vervangen door «drie leden».

2. Na de aanhef wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3a. Het voor de redelijke vergoeding, bedoeld in het derde lid, te hanteren minimumtarief bedraagt ten minste 80% van de kosten die de leverancier is overeengekomen met de afnemer voor de afname van elektriciteit per kWh, met uitzondering van de daarvoor te berekenen belastingen en heffingen, tenzij dit hoger ligt dan een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld absoluut tarief. In dat geval geldt dat vastgestelde tarief als minimumtarief voor de redelijke vergoeding.

3. In het vierde lid vervalt «de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding en».

II

Na artikel I, onderdeel E, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

Artikel 31c, lid 3a, komt te luiden:

  • 3a. Onze Minister stelt elke twee jaar de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding vast. De Autoriteit Consument en Markt brengt voorafgaand een advies uit over de redelijke vergoeding en houdt hierbij in ieder geval rekening met de prijsontwikkeling voor geleverde elektriciteit en de belangen van afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid. Indien Onze Minister bij de vaststelling afwijkt van het advies motiveert hij dit bij zijn besluit, en legt hij het besluit binnen vier weken nadat het is vastgesteld over aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld over de vaststelling en bekendmaking van de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding.

III

Na artikel I, onderdeel F, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

In artikel 77i, eerste lid, onderdeel b, wordt na «31b,» ingevoegd «31c, derde lid,».

IV

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid:

    • a. treden artikel I, onderdeel E, subonderdeel 2, voor wat betreft artikel 31c, lid 3a en vierde lid, en onderdeel Fa, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst;

    • b. treedt artikel I, onderdeel Ea, in werking met ingang van 1 januari 2027.

Toelichting

De redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden wordt steeds belangrijker naarmate de salderingsregeling wordt afgebouwd. Stevige consumentenbescherming is van belang aangezien consumenten weinig onderhandelingsmacht hebben ten opzichte van energieleveranciers.

De indieners van dit amendement willen daarom dat er per wet wordt vastgelegd dat vanaf inwerkingtreding van de wet tot 1 januari 2027 de redelijke vergoeding wordt vastgesteld op 80% van het kale leveringstarief (het leveringstarief exclusief energiebelasting, ODE en BTW). Het kale leveringstarief zijn de kosten die de leverancier is overeengekomen met de afnemer voor de afname van elektriciteit per kWh, met uitzondering van de daarvoor te berekenen belastingen en heffingen. Met het in de wet vastleggen van de hoogte van dit minimumtarief van de redelijke vergoeding tot 1 januari 2027 wordt er zekerheid gecreëerd voor consumenten en bedrijven over de vergoeding voor elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden. Een redelijke vergoeding van ten minste 80% van het kale leveringstarief zorgt nog steeds voor een prikkel om zelf opgewekte energie alsnog te verbruiken op het moment dat het wordt opgewekt. Bovendien biedt dit energieleveranciers ook de mogelijkheid om een markt te creëren voor flexibiliteit, wat bijdraagt aan het ontlasten van het elektriciteitsnet.

Om een waarborg op te nemen om rekening te houden met de mogelijkheid dat in uitzonderlijke gevallen er sprake kan zijn van disproportioneel hoge marktprijzen die doorwerken in deze vergoeding, kan de Minister bij algemene maatregel van bestuur een absolute hoogte vaststellen voor het minimumtarief voor de redelijke vergoeding. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van tijdelijk zeer hoge leveringstarieven door acute prijsschokken zoals gezien tijdens 2022. De meerkosten die energieleveranciers hiervoor moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding leiden tot onevenredig hoge elektriciteitstarieven voor klanten zonder zonnepanelen. Bij het vaststellen van een absoluut maximum dienen de terugverdientijden in het oog gehouden te worden.

Vanaf 1 januari 2027 zal de Minister tweejaarlijks de minimale hoogte of de berekeningswijze van de redelijke vergoeding vaststellen. De ACM zal hierover voorafgaand adviseren. De ACM zal daarbij rekening houden met de prijsontwikkeling voor geleverde elektriciteit en de belangen van afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid. De ACM kan zich dan baseren op de ervaringen in de markt tot en met 1 januari 2027 en zal bezien of er inderdaad een concurrentie is ontstaan tussen energieleveranciers op het gebied van de redelijke vergoeding. Indien de Minister besluit af te wijken van het advies, dan zal hij dit bij de vaststelling moeten motiveren, en het aan de Tweede Kamer moeten toezenden. Over de vaststelling, wijziging en bekendmaking door de Minister van de hoogte of berekeningswijze van de redelijke vergoeding zullen verder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld.

Erkens Grinwis Boucke

Naar boven