35 577 Wijziging van enkele wetten houdende aanpassing van de belastingheffing over sparen en beleggen in de inkomstenbelasting (Wet aanpassing box 3)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 december 2020

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vraag van de leden van de fractie van het CDA. De leden van de fractie van het CDA verzoeken het kabinet in te gaan op enkele vragen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB).

2. Nut en noodzaak

De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet in te gaan op de vraag van de NOB waarom er is gekozen voor een oplossing waarbij de rekening daarvan voor een groot gedeelte wordt neergelegd bij de andere box 3-belastingplichtigen. Zoals toegelicht op pagina 30 van de Nota naar aanleiding van het Verslag box 31 heeft het kabinet gekozen voor een wetsvoorstel waarmee tegemoet wordt gekomen aan de sterke maatschappelijke wens om een grote groep belastingplichtigen met kleine vermogens in box 3 per 2021 te ontzien. Van de huidige populatie betalen 870.000 mensen hierdoor in 2021 geen belasting meer in box 3. Circa 1.670.000 mensen met een vermogen dat tussen de € 50.000 en circa € 220.000 (voor partners minder dan € 440.000) ligt gaan in 2021 minder belasting betalen dan het geval zou zijn zonder het voorstel. Voor de circa 420.000 mensen met een vermogen van meer dan € 220.000 (voor partners meer dan € 440.000) leidt dit voorstel tot een beperkte lastenverzwaring. Het kabinet heeft voor deze vormgeving gekozen omdat dit het beste aansluit bij het doel van het wetsvoorstel. Als het voorstel zou zijn gedekt door een hoger tarief zou zowel het aantal belastingplichtigen dat profiteert van de lastenverlichting als de hoogte van de lastenverlichting van die belastingplichtigen afnemen. In het kader van het doel van dit voorstel, het ontzien van kleine vermogens, acht het kabinet dit als onwenselijk. Daarnaast acht het kabinet het daarbij niet wenselijk om lastenverlichting in box 3 volledig te dekken via hogere lasten voor andere belastingplichtigen buiten box 3.

De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet in te gaan op de vraag van de NOB of er al meer bekend is over het onderzoek naar de mogelijkheid voor belastingplichtigen om te kiezen voor een heffing op basis van werkelijk rendement naar aanleiding van een motie van Van Haga en Baudet. Het kabinet doet reeds onderzoek naar praktische mogelijkheden voor een heffing op basis van werkelijk rendement. In reactie op deze motie heb ik aangegeven dat wordt bezien op welke wijze deze invalshoek kan worden meegenomen in dit onderzoek. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2021 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.

De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet in te gaan op de vraag van de NOB waarom de schijfgrenzen zijn teruggezet naar het niveau van 2017. Het heffingvrije vermogen wordt beleidsmatig fors verhoogd naar € 50.000. Zoals op pagina 24 van de Nota naar aanleiding van het Verslag box 32 is toegelicht heeft het kabinet er de voorkeur aan gegeven om de schijfgrenzen niet wezenlijk te veranderen, maar wel een simpel veelvoud te laten zijn van dit verhoogde heffingvrije vermogen. Dit betekent een beperkte daling van het begin van de tweede en de derde schijf ten opzichte van de schijfgrenzen zoals die bij normale indexering zouden zijn geweest. Het betekent tevens een stijging van de lastendruk en hogere belastingopbrengst. Vermogens vallen per 2021 immers iets eerder in de tweede en derde schijf. Door de forse verhoging van het heffingvrije vermogen is er volgens het kabinet – in tegenstelling tot hetgeen de NOB stelt – als gevolg van het vaststellen van de schijfgrenzen op een veelvoud van dit verhoogde heffingvrije vermogen, geen sprake van het belasten van inkomen uit inflatie.

3. Verdeling sparen en beleggen

De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet in te gaan op de vraag van de NOB over waarom de verdeling «sparen versus beleggen» beleggen niet op dezelfde wijze is bepaald als destijds bij de invoering van de gewijzigde box 3. De vaststelling van de gemiddelde vermogensmix is reeds toegelicht in de fiscale moties en toezeggingenbrief van 15 september 2020.3 In mijn reactie op vragen gesteld naar aanleiding van deze moties en toezeggingenbrief zijn de relevante cijfers gegeven ten aanzien van de uitsplitsing naar spaargeld, overige bezittingen en schulden en wat het gemiddelde percentage rendement is dat over elk van deze drie categorieën berekend wordt.4

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 35 577, nr. 6.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 577, nr. 6.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 570 IX, nr. 5.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 35 570 IX, nr. 5, 2020D48795.

Naar boven